Claude zit in de schemerige artiestenkamer van het souterrain in het grote hotel waar hij straks zal optreden.
Het is altijd een wat dode tijd om door te brengen. Het vertrek is saai en onpersoonlijk. Het ruikt er een beetje muf. De verfijnde luxe die het hotel de gasten biedt ontbreekt hier volledig. De hotelleiding laat zich erop voorstaan bijzondere sprekers en artiesten uit te nodigen. De directie kondigt ze altijd met veel aplomb aan. Maar uit de gedateerde artiestenfoyer en de sjofele schminkkamertjes blijkt dat deze halfgoden in werkelijkheid, wat de hoteldirectie betreft gewoon bij het personeel horen en niets meer zijn dan dat. Ingehuurd en tijdelijk personeel weliswaar die je netjes moet aanspreken, maar verder gewoon leveranciers van het hotelbedrijf. Tegen betaling. En ook niet al te riante betaling.
Claude zucht.
Honderd francs vormen in de gewone wereld van gewone mensen best een leuk bedrag. Je kunt er bijvoorbeeld een maand lang huur betalen of een maand lang eten kopen. Je kunt het ook sneller spenderen. Dan lijkt de som gelds heel even groot, omdat je er kortstondig meer vrijheid door krijgt. Vrijheid die hij eigenlijk broodnodig heeft om te kunnen doen wat hij doet en te kunnen maken wat hij maakt. Aan zijn vrijheid wordt de hele tijd van alle kanten geknabbeld. Er wordt druk op hem uitgeoefend dat hij veel meer optredens zou moeten doen. Twintig maal honderd francs zijn beter dan tien maal of vijf maal.
In de wereld van de hotelgasten zelf zijn de honderd francs niets meer dan een fooi. Iets wat je in één avond gemakkelijk enkele keren spendeert. Het geld heeft totaal verschillende waarde al naargelang de sociale klasse waarin je verkeert. En daar zit nou juist voor hem het probleem. Financieel maakt Claude deel uit van een kleinburgerlijke onderklasse, nog nèt niet van de arbeiders, maar van kleine fatsoenlijke mensen die kunnen lezen en schrijven en in een nette betrekking. Maar hun lot is serviel zijn, helemaal gericht op de dienstverlening. Vaak zijn ze in dienst van de staat of als klerk in een manufactuur.
Qua menselijke betrekkingen maakt hij door wat hij doet deel uit van een heel andere sociale laag. Eigenlijk van de bovenlaag die hem ook waardeert maar hem ergens niet kan plaatsen. Ze schiet hem steeds te hulp schiet maar laat hem daarbij ook de afhankelijkheid voelen en dat hij tóch niet tot hen behoort. Dat alles is niet bevorderlijk voor de vrijheid die hij voor zijn eigenlijke werk nodig heeft. En in het bekrompen milieu van zijn afkomst zal zijn werk nooit gezien worden als een serieus te nemen bezigheid.
Zo is hij geplaagd door zijn talent en werkdiscipline die beide uitzonderlijk zijn maar niet echt worden gewaardeerd. Hij voelt de stille afkeuring van de kleine bourgeoisie waar hij uit vandaan komt. En de bovenlaag kijkt op hem neer. Hij voelt zich dus nergens thuis.
Het vertaalt zich in veel concrete, kleine zorgen om het bestaan die telkens weer om hem samenballen als wolken voorafgaand aan regenbuien en de zon, het licht en de vreugde uit zijn leven willen wegnemen. Terwijl dát juist de wereld is waaruit die hij met zijn werk schept: zon, licht, vreugde, ook melancholie maar dan de grote, en ook de regen en wind, maar dan met het naakte geweld der elementen. Alles beweeglijk opgenomen in een grote scheppende dans.
Over dans gesproken: ongelooflijk! Hij heeft gedanst vanmiddag! En het was zo leuk. Met die Marie-Rose.
Hij heeft haar niets over zijn leven verteld. Helemaal niets over zijn beroep. En zeker niets over zijn omstandigheden. Zij had ook niet aangedrongen.
Over haar weet hij evenmin iets. Maar hij voelt, nu hij vlak voor zijn optreden weer aan haar denkt, dat hij vandaag echt iemand heeft ontmoet. En vervolgens hebben ze zich weer overgeleverd aan de loterij van het leven. Maar daarvan heeft hij niet het gevoel dat hij daar ooit echt in de prijzen is gevallen. Waarom deden ze dat dan eigenlijk? Waarom hebben ze niet meteen een afspraak gemaakt? Zou dat niet handiger zijn geweest?
De twijfel slaat toe. Misschien is ze zo wel met iedereen! Misschien was het voor haar helemaal geen bijzondere ontmoeting! Wat weet hij eigenlijk over haar?Daarmee probeert hij de sterke indruk die hun ontmoeting heeft gemaakt ruw terzijde te vegen.
Maar hij voelt dat dat niet klopt.
Hij heeft ondertussen zijn goudbruine corduroy jasje aan een haak op de deur gehangen. Uit zijn koffer heeft hij zijn formele avondkleding gehaald. Hij voelt zich er bitter over. Het is het uniform van kelners en artiesten. Hij is er vandaag bedroefd over. De eeuwige zwarte pandjesjas, het witte hemd met de witte vlinderstrik. Hij schiet de zwarte pantalon met de zwarte zijden biezen aan, haalt enigszins verstrooid een kam door zijn bruine haren en zijn iets lichtere bruine baard. Met een blik op de klok ziet hij dat hij nog net tijd heeft voor een sigaret. Dan wordt hij aangekondigd en moet op.
Het concert zelf brengt geen spanning bij hem teweeg, omdat het voor hem volstrekt routine is. Hij zal eigen werk spelen maar hij weet al dat hij rekening moet houden met zijn publiek. Daarom kiest hij bij dit soort optredens voor de meer salon-achtige composities die goed in het gehoor liggen bij de mensen van zijn tijd, en waarover hij ooit trots was toen hij ze componeerde. Meestal zijn ze van jaren geleden toen hij nog een beginner was en aanzienlijk braver schreef dan hij nu doet.
Wonderlijk dat je honderd francs krijgt voor het spelen van muziek, of die nu van jezelf is of van iemand anders. Wat dus het meeste van jou is, wat jij ècht zelf gemaakt heeft, lijkt op die manier iets zonder enige meerwaarde. Zou dat ooit nog eens veranderen?
Zijn gedachten keren terug naar de beslommeringen van zijn economie. Hij beseft dat het veelzeggend is dat hij op dat moment pas, in het kader van geld en verplichtingen, denkt aan zijn echtgenote in Parijs, met wie hij in een lusteloos en kinderloos huwelijk verkeert. Zijn vrouw is fatsoenlijk, kleinburgerlijk en op een bepaalde manier hem toegewijd. Maar ze weet allang dat deze man zijn vrijheid broodnodig heeft en dat zij hem eigenlijk niets kan bieden. Ze weet dat ze hem alleen maar beknelt. Ze zijn allebei in feite integer en zorgzaam. Maar het doet geen van beiden goed hoe ze nog altijd voor elkaar zorgen en om elkaar heen blijven draaien.
Zij zegt hem dat ze er geen moeite mee heeft dat hij de wereld in gaat en haar in feite achterlaat. Ze vindt altijd kleine werkjes om de eindjes aan elkaar te knopen terwijl hij zich al lang voorgenomen heeft van zijn gages steeds de helft naar huis te sturen. Hij doet dat ook trouw. Het is nodig want anders gaat het niet. Hij houdt eraan, ook al is “naar huis” voor hem eigenlijk niet zijn thuis. De andere helft gebruikt voor zijn werkelijke behoeften. Die zijn zich in de wereld kunnen bewegen. Zijn vrouw weet dat. Ze stemt er stilzwijgend mee in.
Ze zijn dus in zekere zin groots in al hun kleinheid, hun fatsoen, hun verantwoordelijkheid, hun abstracte toewijding, en in de wat zinledige opoffering aan elkaar. Maar het is vreugdeloos en perspectiefloos. En eigenlijk liefdeloos. Het feit dat ze ook geen kinderen kunnen krijgen speelt ook mee. Maar het wordt nooit duidelijk of het een oorzaak is of een gevolg of allebei. Ze zijn ondanks alles op een bepaalde manier wel open naar elkaar. Ze zijn dus niet alleen maar kleinburgerlijk. Zij ook niet. Anders zou ze waarschijnlijk niet met een man als Claude Ferrier getrouwd zijn.
En toch is het miezerig. Ze komen er maar niet uit. Het is niet zonder een zekere liefde, maar passen doet het niet. En zo hebben ze de eigenlijke boot gemist en varen op een andere, verkeerde boot in verkeerde richting en kunnen er niet af.
Het verantwoordelijkheidsgevoel verschijnt bij allebei vooral in de gedaante van schuldgevoel. Het vreet aan hem en het vreet ook aan haar.
Zo gaan zijn gedachten in kringen rond terwijl zijn sigaret vergeten op de rand van de asbak is blijven liggen en de rook omhoog kringelt.
De maître d’hôtel klopt aan en zegt dat het tijd is. Hij dooft de sigarettenpeuk en loopt achter de man in livrei aan. Ze gaan door de nauwe gangen en de trap op. Terwijl in de grote zaal zijn komst wordt aangekondigd verschijnt hij vanaf de zijkant van het podium. Hij loopt in de richting van de grote Pleyel concertvleugel.



