En daar was hij. Meteen.
Ik had geen idee wie hij was.Maar ik wist onmiddellijk dat ik naar hem op zoek was geweest en dat ik hem moest hebben. Ik deed nog wel even alsof dat niet zo was, maar dat was vergeefs. Want het was wél zo.
Hij stond geleund tegen de houten balustrade en keek peinzend over de hoofden van de andere gasten heen in de verte. Hij was wat gezet en droeg een wit onderhemd zonder mouwen, zodat zijn vrij krachtige en stevige armen zichtbaar waren. Hij droeg een strooien zomerhoed. Zijn baard had iets onverzorgds en wilds en was tegelijkertijd kort gehouden. Niet gestileerd. Ook niet in model.
Het was zijn houding die mij trof, meer dan zijn fysieke verschijning. Hij leek niet naar iets speciaals te kijken. Het was meer alsof hij voor het moment in een eigen innerlijke wereld vertoefde en daarin rondkeek, meer dan in de wereld van een feest in een botenhuis aan de Zuid Franse kust. Tegelijk leek zijn kleding erop te duiden dat hij misschien een uur geleden zelf nog in een boot had gezeten en geroeid of gestuurd had. Toch was hij geen botenman. Voor mij was hij direct een verten-man.
Ik verlangde ernaar met hem aan de praat te komen. Ik was al bezig me af te vragen hoe je dat zou kunnen aanleggen. Ik voelde me vastgeklit aan de conventie die het initiatief tot ontmoeting bij een man legt en niet bij mij.
Wie legt de boot aan bij de steiger?
Tegelijk had ik echt geen zin in het gebruikelijke spel. Als de vrouw je blikken en je bewegingen inzetten waardoor je zou opvallen. Ik wilde helemaal niet opvallen. Deze verten-man vroeg om directe aanpak, voelde ik. En hoewel ik de last van de conventie voelde zuigen, besloot ik me erover heen te zetten.
‘U kijkt naar iets.’ zei ik, ‘Maar dat bevindt zich niet hier. Wat ziet u?’
Tot mijn verrassing veranderde zijn blik direct en ging van de verten naar dichtbij. En zag mij. Waarschijnlijk pas nadat ik hem had aangesproken. De boot was met een zachte bons bij de steiger aangekomen.
‘Wat zegt u dat mooi!’ zei hij met een stem die diep was zonder te bassen en die tegelijk iets ronds had in het timbre, ‘En nu zie ik u.’
‘Ja, maar wat zag u daarvoor? Voor u mij zag?’
‘Het klopt helemaal wat u zegt.’ zei hij, ‘Ik keek naar iets wat je niet kunt zien maar wat er toch is.’
‘U bent raadselachtig, meneer! Waarnaar keek u dan?’
‘Er is niets raadselachtigs aan.’ zei hij, ‘Het is heel eenvoudig. Het was iets innerlijks.’
Hij vestigde zijn blik nu vaster op mij, alsof hij over straat was gegaan en een terrasje had uitgekozen om te gaan zitten. Ik was het terrasje.
‘En u hebt een levendige blik.’ voegde hij eraan toe, ‘U bent niet saai.’
‘Hebt u zo’n hekel aan saai, meneer?’
‘Dat is wel erg sterk uitgedrukt mevrouw, of is het juffrouw? Er zijn zo vreselijk veel dingen saai, dat je geen leven zou hebben, als je daar altijd een hekel aan zou hebben.’
‘Oh, maar eigenlijk is het dus wel zo? Dat u daar een hekel aan hebt!’
En hij begon te lachen. Eerst langzaam. Maar het werd een diepe, gutturale lach, opwellend en een sterker dan hemzelf, alsof hij zich er langzaam aan gewonnen gaf.
’Ja!’ glunderde hij,’ touché! Ik voel me doorzien. Een pesthekel. Het is zo.’
‘Dank u dan voor uw compliment van daarnet.’
‘Maar dat was helemaal geen compliment!’ zei hij, ‘Het is gewoon wat ik zie. U bent niet saai. Anders kunnen we het daar toch niet meteen over hebben? Wat een opluchting! Trouwens, mag ik me aan u voorstellen? Mijn naam is Ferrier. Claude Ferrier.’
‘Aangenaam u te ontmoeten, meneer Ferrier. Ik ben Marie-Rose.’
‘Is Rose uw achternaam?’
‘Nee, mijn voornaam.’
‘Wat mooi, twee voornamen dus. En geen achternaam!’
Nu moest ik lachen.
‘En Ferrier?’ vroeg ik, ‘Is dat wel uw achternaam?’
‘Ja,’ zei hij, ‘Hoewel ik daar zo mijn twijfels over heb. Maar dat is een verhaal voor een andere keer. Wilt u met me dansen?’
‘Nee, liever niet als u het goed vindt. Kunt u dan dansen?’
‘Ik ben daar niet goed in.’ zei hij.
Hij keek daarbij haast verontschuldigend, maar ondertussen mij direct in de ogen. Ik keek in de zijne. Ineens wilde ik heel graag met hem dansen.
‘Niet om u te plagen,’ zei ik, ‘maar ik merk dat ik van gedachten ben veranderd. Ik geloof dat ik nu toch graag met u wil dansen.’
‘Ik heb daarnet gewaarschuwd.’ zei hij peinzend, ‘Ik ben er niet zo zeker van of u me niet toch aan het plagen bent. Net nu ik u beken dat ik niet goed kan dansen. Maar goed: ik heb u gevraagd. En belofte maakt schuld. Zullen we dan maar? Ik ken de cake-walk. Maar die ziet er eigenlijk niet uit. Dus die liever niet. De Amerikaanse two-step dan? Die past op van alles. Kent u die, mademoiselle?’
‘Ja, die ken ik.’
‘Mooi!’ zei hij, ‘Want ik niet! Wilt u mij die dan leren?’
Ik keek hem verbluft aan. Hij keek zonnig terug.
‘Ik u die leren? En u wist daarnet zo goed uit te leggen wat de two-step is!’
‘Ja,’ zei hij, ‘muzikaal weet ik dat. Maar ik heb geen idee wat je met je voeten moet doen.’
Ik keek hem taxerend aan en leerde onderhand van alles over taxatie. Niet te peilen en tegelijk helemaal doorzichtig. En…niet zeuren, Marie-Rose, hij is..ach laat maar. Nu geen tijd voor gemijmer.
‘Très bien.’ zei ik, ‘Weet u? Ik vind u maar grappig. En ons gesprek best leuk. Nou, goed dan. Heel simpel, monsieur Ferrier Het gaat zo. Als u wilt proberen met mij te dansen ga ik proberen het u te leren. Ik geef nu de belangrijkste regel. U mag niet op mijn voeten trappen. Dat doet namelijk pijn. Dat is het eigenlijk wel zo'n beetje. De rest komt wel. En zullen we misschien even wachten op een muzieknummer dat geschikt hiervoor is?’
‘Madame, oh pardon, mademoiselle, wilt u wat drinken ondertussen?’
‘Graag, monsieur, maar meteen nóg een regel. U gaat me niet dronken voeren! Een sirop alstublieft met veel koud water en denk erom! Geen scheutje van wat dan ook er stiekem in doen!’
‘Ik beloof het u.’ zei Ferrier. Weliswaar met een blik van vermoorde onschuld, maar desondanks vertrouwde ik hem, althans enigszins. En ik had mijn goede neus. Het drankje bevatte inderdaad geen alcohol.
Even later dansten we.
Ons samenzijn was begonnen. Tijdens onze eerste merkwaardige dans werd het vous vervangen door tu, hetgeen naar Franse begrippen snel was.
‘Let op.’ zei ik, ‘Je moet om te beginnen net doen alsof jij mij leidt. Zo is het spel. In werkelijkheid leid ik jou. Want ik ben het je immers aan het leren. Als ik een voet naar achteren zet, zet jij er een naar voren. Zet ik mijn voet opzij doe jij dat ook.’
We schoven behoedzaam over de houten dansvloer.
‘Zo?’ vroeg hij.
‘Prima! Maar eh..Claude. Nu houd je mij vast of je me krampachtig op afstand wilt houden. We zijn niet meer in die tijd van de hofdansen van Louis XIV, waarbij je staats- en geldzaken bespreekt tijdens het menuet of je volgende maîtresse taxeert. Doe eens niet zo gespannen! Leg je rechterarm om mijn middel. Niet vastklampen, maar ook niet te los. Hou de passen even zo aan. Dus je volgt nog steeds. Dat gaat gemakkelijker omdat je nu mijn bewegingen kunt voelen. Dan hoef je ook niet meer zo intens onze voeten te fixeren maar kun je me een beetje in de ogen kijken.’
’In je ogen, mademoiselle?’
‘Ja. Als je dat wilt tenminste. Monsieur Ferrier, vind je me leuk?’
‘Eh..’ hij zag eruit of hij het ineens heel warm kreeg. Ik begon verbazend langzaam door te krijgen dat ik met hem aan het flirten was. Het voelde prima.
‘Eh.. ja..heel eh..leuk.’ hakkelde hij.
‘Nou, maar dat is dus ook dansen. Elkaar leuk vinden tijdens de dans en zolang die hele dans duurt. Ik vind jou ook leuk. Zeker nu je me niet meer zo op afstand houdt. Je vindt me zeker vrijpostig?’
‘Je bent behoorlijk direct voor…’
‘Oh la la, monsieur Ferrier! Ga jij nu zeggen: voor een vrouw?’
‘Chère mademoiselle, ge hebt me door. Dat wilde ik inderdaad gaan zeggen. Maar dat is volstrekte onzin, besef ik me ineens. Het is stompzinnig. Mijn excuses.’
‘Niet helemaal stompzinnig, monsieur, Laten we zeggen: het is een probleem. Niets dan een algemeen bestaand, maatschappelijk probleem. Maar vertel me, wij hier. Is het nu ons probleem?’
Voor de tweede keer in de korte tijd van onze ontmoeting begon hij luid en hartelijk te lachen. Het kwam weer van heel diep. En weer met die bevrijding erin.
‘Het is,’ hij schoot opnieuw in die lach, ‘h-het is heel erg.. foei! ..ik vind het geloof ik echt heel leuk met je…. En jouzelf ook. Het is h-heel erg niet ons p-probleem! Niet ons probleem, Marie-Rose.
Het deed mij veel toen hij ineens zomaar mijn naam zei. Ik geloof dat ik helemaal begon te stralen.
‘O, maar wat fijn, Claude! Ik denk dat we het dan wel met elkaar eens zijn. Onze problemen zijn nu echter andere: we bevinden ons midden in deze stoomcursus dansen. Straks ga ik jou nog weleens vragen hoe het in ‘s hemelsnaam mogelijk is dat een man als jij nooit geleerd heeft te dansen. Maar we gaan verder. Nu krijg jij meer te doen. Het is heel simpel. Vind je het trouwens fijn tot dusverre?’
‘Wat dacht je? Ik vind het geweldig.’ bekende hij, ‘Zeg het maar. Wat moet ik doen?’
‘Mij nu loslaten uit jouw innige omarming met rechts. Niet zo sip naar me kijken! Dadelijk komt het weer helemaal goed. Jouw linkerhand houdt mijn rechterhand nog steeds vast. Blijf die vasthouden. Au! Niet zo hard knijpen! Wat een greep, zeg!’
’Oh, milles excuses..’
’Accepté. Je neemt mijn hand nu mee. Alsof jij me een kushandje gaat geven. Maar onze handen gaan niet richting jouw baard. Maar verder door naar boven. Zó, ja. Nu je hand heel losjes. Kijk, nu heb je een poortje voor me gemaakt. En daar draai ik dan onderdoor.’
‘En hoe draai je dan?’
‘Nou, aangezien ik degene ben die draait, hoef jij over dat mysterie niet in de rats te zitten. Ik draai en laat mijn rokken ruisen, omdat jij een stralende poort hebt gemaakt.’
‘Rokken ruisen? Meteen uitproberen!’ zei Claude.
We wilden net hiermee beginnen. Maar op dat moment hield de muziek op. De accordeonist en de violist gingen wat drinken.
‘Heb jij dorst?’ vroegen we min of meer tegelijk aan elkaar, lachten en knikten ook allebei.
‘Pastis met water en ijs?’ stelde Claude voor.
‘Heel veel water en ijs, héél weinig pastis. En weet je nog, monsieur, niet mij dronken voeren!
‘Menthe dan?’
‘Misschien beter. En jij?’
‘Ik heb nog straks nog wat te doen.’ zei hij, ‘Dat is voor mij een reden om helemaal nuchter te blijven. Afgezien van de roes die door het dansen komt, en ook door..’
Hij maakte de zin niet af.
Zo charmant, maar ook zo verlegen! Ik smolt ervan en glimlachte naar hem. Adieu nuchterheid, bonjour roes. Maar niet van drank. En hij net als ik.
Na de pauze van de muzikanten dansten we weer verder. Het poortje ging goed. Het deed me veel meer dan ik op dat moment al bereid was toe te geven. Het was warm, daar onder dat poortje dat hij maakte. Het was een zonnige warmte. Maar er was tegelijk ook een luwte die me bijna aan het huilen maakte. Ik wist het tot glanzende ogen te beperken. Maar er was ook iets van een zekere ongedurigheid die ik bij deze man bespeurde. Ik verwonderde me er over dat je dat allemaal tegelijk waarnemen kon. Het was een heel lichamelijk maar ook intuïtief op gevoel. Een combinatie van bijzonder veel ruimte en licht bij hem of om hem heen. Maar ik ook iets bitter gefrustreerds. Hoe en wat wist ik niet. Maar het had niets met mij of onze ontmoeting te maken, dat wist ik wel.
Later pas kwam ik erachter hoe absurd veel ik tijdens die ene draai over hem heb geleerd. Maar omdat zoiets in een flits gaat en ook zo weer voorbij is, kon me dat toen allemaal niet helder worden.
Hij begon ondertussen een danser te worden. Ik voelde hem gaandeweg ontspannen. Na hem eerst nog stevig te moeten leiden door het bochtenwerk werd hij zelf vaardig in het ontwijken van de balustrade en andere dansers. Geleidelijk liet ik de regie los en voelde hoe hij leiding begon te nemen. Hij was misschien onervaren maar bleek een natural. De muziek van de twee spelers werd tot iets dat in zijn beide handen leefde. Ze leken op de een of andere manier al van tevoren te weten wat er in de muziek zou komen. Zijn handen begonnen te leven, werden krachtig en ineens droegen ze me. Ik zei het hem. Hij glimlachte naar me maar zei niets terug. Die peinzende blik waarmee ik hem had zien staan tegen de balustrade geleund, de blik van de verten-man, was veranderd. Er was iets van een jongen in gekomen die blij opgaat in een behendigheidsspel. Ik hield dit voor me maar het ontroerde me om hem zo te zien.
En verder ging het. De jongen van daarnet leek pijlsnel op te groeien tot de man die met mij danste. Nu rustte zijn blik op mij. Ik sloot mijn ogen. En ineens ging op in de dans met hem. Ik dacht niet meer aan zijn handen. Ik voelde zijn armen met mijzelf daarin. Eén keer gleed ik op de gladde zolen van mijn rode schoenen uit. Hij ving me direct op.
‘Dank je, Claude! Oh, ik deed het niet expres hoor!’ voegde ik er aan toe, terwijl ik achterover in zijn armen lag en zijn lachende gezicht boven me had. Maar ik wist niet of dat wel waar was of dat ik het veinsde en dus met hem flirtte.
‘Nee,’ zei hij beslist, ‘natuurlijk niet!’
Maar waarschijnlijk bedoelde hij het volstrekte tegendeel van wat hij zei. Ik voelde zijn blik op een bepaalde zachte manier op mij rusten. Beslist met tederheid.
Grappig hoe wederzijdse conventionele leugentjes waarheid tevoorschijn kan toveren die zelf woordeloos is en beter nog eventjes veilig in het woordeloze sprookjesbos kan blijven.
Claude en ik maakten op een uiterst subtiele en indirecte wijze onze volgende afspraak.
‘Ik moet gaan!’ zei hij, ‘Helaas. Het is echt geen smoes. Ik moet nog wat doen. Eh..ben jij langer hier? Ik bedoel ook na vandaag?’
‘Ja,’ zei ik, ‘ik ben hier net aangekomen.’
‘Ik ben voorlopig ook nog hier.’ zei hij, ‘Zullen we elkaar weer weten te vinden?’
‘Wat een mooie vraag!’ antwoordde ik en keek hem glimlachend aan. ‘Weet je wat, Claude? Zullen we het een beetje spannend maken en het er gewoon op aan laten komen? We zijn hier niet in Parijs. We zijn in een heel klein plaatsje. Zullen we kijken of we elkaar weten te vinden?’
‘Ik vind het een spannend voorstel.’ zei hij, ‘Als dat maar goed gaat! Maar ik ga akkoord. We gaan dus kijken of we elkaar weer weten te vinden.’
‘Maar,.. C-Claude,’ zei ik, ineens bezorgd en heel merkbaar want ik keek met een frons, ‘wat doen we als we elkaar niet vinden?’
‘Nou, dan zoeken we! Afgesproken?’
Hij waagde het en raakte met een licht gebaar de frons op miin voorhoofd aan. Ik werd er heel stil van.
‘Afgesproken.’ zei ik na een poosje, veel zachter dan daarnet, ‘Zeg, Claude..’
‘Marie-Rose..’
‘Ik vond het heel fijn met je te dansen.’
‘Ik vond het ook heel fijn met je te dansen.’ zei hij, ‘Weet je wat? We gaan elkaar zoeken. En we zullen elkaar vast vinden. Maar nu moet ik echt gaan!’
Hij groette en verdween langs het trapje van de balustrade. Ik bleef achter en voelde de dans en hem en alles om mij heen nog wervelen.
Waarom had ik met de situatie gespeeld? Waarom niet meteen opnieuw afspreken? Wilde ik dat hij me het hof ging maken? Maar hij was al zo hoffelijk geweest? En ook geestig. Waarom verstoppertje spelen met zoeken en vinden? Moeten we nu eerst tot honderd tellen? Of tot duizend? Nee toch? Misschien had hij wel ergens een vrouw…… nee, niet aan denken.
Ik liep langs de zee terug naar het hotel, namijmerend over de ontmoeting. Ik wist niets over deze man. En hij niets over mij. Maar we hadden samen gedanst en elkaar onze namen gezegd. We waren van u naar jij gegaan. En ja. Er wás iets. Er was iets magisch, heel duidelijk, hoewel ik verder niets wist. Ik wist dat ik hem heel gauw weer wilde zien.
Dat duurde veel minder lang dan we allebei dachten.



