Claude, 1905
De laatste maat is geschreven. Een opschuimend trillend paroxysme van het hele orkest , zoemend, vibrerend, kolkend en eindigend in één enkele slag. Vier jaar mee rondgelopen.
Het is er. “Jeux de Vagues.”
De opdracht zou moeten luiden: “Pour Marie-Rose, mon amour”. Omdat in elke golfslag van het werk de liefde verweven zit.
Maar mijn vriend de commissaris en ik hebben erover gepraat. We waren het erover eens dat je tijdparadoxen te respecteren hebt ook al reis je niet zelf. Ze is per slot van rekening nog niet eens geboren, mijn grote liefde!
Ze komt pas in 1991 ter wereld. Ze heeft me toevertrouwd dat ze in haar tijd vijf jaar ouder was dan hier. Daar was ze dertig. Bij mij in 1901, vier jaar geleden, was ze vijf en twintig. Ze wordt dus pas als een kindje geboren over zes en tachtig jaar. Ze zal honger en dorst hebben en huilen en luiers nodig hebben en dan komen haar eerste lachjes. Ze leert lopen en praten en springen en dansen. En natuurlijk zwemmen. En ik wed dat ze zal gaan pianospelen maar daar had ze toen ze bij mij was geen weet van. Daarom juist denk ik dat.
Een grote en eigenlijk mijn meest dwaze wens is dat zij in de toekomst zal dirigeren. Want ik heb haar horen zingen en ik heb haar voelen dansen. Zij is oermuzikaal. Ze kan leiden. Dus kan ze dirigeren. Dat zou echt geweldig zijn. Ik ben haar verliefde dwaas, die zich voorstelt hoe misschien ooit wel mijn muziek in haar liefdevolle handen ligt en vanuit haar hart stroomt doorheen een groot orkest de wereld in. Maar ik ga daar niet over. Het is eigenlijk ook niet zozeer mijn muziek. Het gaat boven me uit. Ik heb haar alleen maar opgeschreven. Het gaat me ook helemaal niet om dat dirigeren. Het is dwaas.
Ik wil alleen maar dat ze gelukkig is.
Laat ik een beetje consideratie met het tere kinderzieltje hebben.
Jeanne zei me trouwens gisteren dat ze nu zeker weet dat ze in verwachting is. Dat we in verwachting zijn. Ze zei we. Dat vind ik heel erg lief. Zou ik dan toch een dochtertje krijgen? Als het een zoon wordt wil ik er altijd voor hem zijn en in hem geloven wat hij ook doet. En wordt het een dochtertje, dan…. dan…. het ontroert me, maar ik denk hetzelfde. Er dus voor haar zijn en altijd geloven in wat zij doet.
En ergens in een toekomst groeit een kind op die als ze groot is een verre, verre reis zal ondernemen.
De commissaris heeft gelijk. Ik zet het niet op scherp. Ze moet helemaal vrij blijven. Alleen het werk zelf mag spreken.
En dus wordt dit de opdracht van “Jeux de Vagues”: “pour mon amour”.
Als ze eenmaal bij mij geweest zal zijn en ze het zich later allemaal zal herinneren, dan zal ze mijn boodschap begrijpen. Dat zij dat is.
En dat ik haar liefheb.
EINDE



