De altviool begint solo.
Eén enkele gevoelige melodie, die breekbaar en zacht doorstrijkt tot in alle uithoeken van de reusachtige zaal en zomaar het hart ingaat. Lange tonen, lange streken, direct de weidsheid maar het is niet van dit continent. Het komt van de winderige steppen van Centraal Europa.
De tere solo is het begin van een symfonisch lied uit de Háry János Suite dat door Zoltán Kodály voor groot orkest is gecomponeerd. Leewanna Namatjira staat rechtop met haar hoofd iets opgeheven. Ze bespeelt met haar ogen gesloten de altviool voor tweeduizend toehoorders. Vlak bij haar zit Kyung Jeremy, haar muzikale maatje. Hij wacht nog op de komst van de orkestmacht voordat hij met de fluweel omwikkelde hamerstokjes en soms ook alleen met zijn handen begint te tokkelen en te slaan op het geheimzinnige snareninstrument van Hongaarse en Roemeense afkomst dat voor hem staat, de cimbalom. Het orkest is na de eerste solo ijl en voorzichtig begonnen en laat de paarden pas draven wanneer Leewanna in het zadel zit.
We zijn direct als the full crew in actie. We laten met z’n allen deze muziek horen. Iedereen weet ook meteen wat we kunnen.
Ik merk onmiddellijk dat het orkest vanaf de eerste maten met plezier speelt en ook meteen zijn uiterste geeft. Het vertrouwt zich gewillig als één groot warm en oneindig veelzijdig muziekdier toe aan mijn handen en het dirigeerstokje. Natuurlijk speelt zelfs het meest perfecte orkest nooit helemaal perfect en maak ik ook mijn fouten en schuivers in de directie maar we dragen elkaar in de glans van wederzijds respect voor elkaars kunnen en liefde voor de muziek zoals die ook in wedstrijden van teamsport kan glanzen. Dan heb je teamspirit en wordt het echt goed.
Het concert is uitverkocht. De zaal is bomvol. De opstelling van het orkest is zo dat de grote concertvleugel gemakkelijk naar het midden gereden kan worden en weer terug naar de zijkant.
Tijdens de muziek van Kodály zijn Leewanna en Kyung onder mijn handbereik. Het is prachtig om haar te zien, in innig contact met haar altviool, met haar lange roestbruine concertjurk en haar imposante om haar heen waaiende en kroezende zwarte haren. Kyung zit achter zijn uitermate intrigerende cimbalom die heel fysiek aangeraakt, gewekt, gekoesterd en weer tot bedaren gebracht moet worden als een temperamentvol exotisch kind . Hijzelf is met zijn fijngetekende gezicht en slanke gestalte als een boself toverend met wind, snaren en bomen.
Er volgt een tweede symfonisch gedicht met gebeier van klokken en een derde waarin een grote virtuoze rol voor de cimbalom en Kyung zijn weggelegd en het orkest de gemoederen telkens mag opzwepen en weer bedaren, en opnieuw opzwepen.
En dan is meteen de tijd gekomen voor mijn introductie van het hele programma. Ik schakel direct over op mijn TED-talk modus. Die is zoals altijd interactief.
‘Dank je voor dit applaus. Nu hebben jullie meteen al onze hele crew van vanavond op het podium zien staan. Dank jullie wel, solisten voor jullie prachtige werk en dank jullie wel, mooi orkest waar we zo trots op mogen zijn, onze Sydney Philly. Maar jullie zien niet al die mensen die er ook aan meewerken om een avond als deze voor jullie mogelijk te maken. Dat zijn er denk ik wel meer dan twee keer zoveel als wij die hier nu op het podium staan. De mensen van de techniek, de logistiek, bloemen, belichting, van de cafés en terrassen, ik noem maar wat op, en je weet dat ik dan nog steeds heel veel mensen en wat ze doen niet noem. Geven jullie al deze mensen met hun inzet en hun kunde nu ook even je applaus?’
Je moet ze altijd even uitnodigen. Maar ieder publiek klapt dan altijd heel graag en dan heb je de dankbaarheid gewekt.
‘Op deze prachtige plek van land en water, lucht en licht, in dit architectonische meesterwerk spelen wij Landscapes in Sound. De eersten daarvan hebben jullie al voorbij horen komen. Nu zijn jullie aan de beurt. En hoe was dat nou? Hebben jullie al landschappen ervaren?
‘En als iemand er iets over wilt zeggen, graag! Dáár en dáár’ ik wees de plekken aan, ‘staan microfoons. En er zijn ook draadloze. Als je een seintje geeft komen de stewards naar je zitplaats toe en brengen je er één. Vanwege ons volle programma hebben we helaas niet meer gelegenheid dan voor eh… laten we zeggen drie reacties, of misschien vier als jullie het kort kunnen houden. Ik ben heel erg benieuwd! Wie heeft er hier een landschap voor ons?’
Er komen direct ontroerende reacties.
De eenzame hoogvlakte waar iemand zit te spelen.
De Stad van de Duizend Kerkklokken.
Wilde paarden op de hoge weiden in Nieuw-Zeeland.
De blinde bedelaar die uit de besneeuwde bergen is gekomen om voor de prinses te spelen.
‘Oh, dank je! Wat een mooie en aangrijpende beelden! Dan weten jullie nu meteen hoe de eigenlijke taakverdeling hier vanavond is. Dit doen jullie dus! En daar gaat het programma om. Onze taak hier op het podium is om alles zo netjes en zuiver mogelijk en in maat en ritme te spelen. En ik doe mijn best dat het orkest bij elkaar blijft. Hoewel ze dat onderling toch al doen. De musici hier hebben alle maten ingestudeerd. Eh…. ja, ik ook natuurlijk. Maar ik hoef het niet te spelen, hè? Dat doen zij.
Well, dit wilde ik jullie als inleiding zeggen. Wij doen ons werk met heel veel liefde. En jullie maken dat het landschappen worden. We hebben er nu vier van jullie mogen horen maar het zijn er dus honderden zo niet duizenden. Componisten geven soms ook beeldende titels mee aan hun werken en zetten je daarmee al een beetje op een spoor. Soms doen ze dat ook niet en mag je het spoorzoeken helemaal zelf doen.
Ik wil je uitnodigen om van dit programma vrij gebruik te maken en de beelden erbij te vinden die je krijgt. Muziek is taal van de ziel. Het spreekt in jou. Dat is mijn verhaal en we gaan zo verder. Heeft iemand nog een vraag? Eentje, dat kan nog wel. Nou ben ik benieuwd. Spannend. Één vraag, dus niet allemaal tegelijk.’
‘Yessir, you!
‘Mevrouw Duchamps, we horen veel van Ferrier vanavond. Houdt u van Claude Ferrier?’
‘Oh, sir, ik krijg die vraag zo vaak! Vroeger werd ik altijd een beetje zenuwachtig als ik die kreeg. Terwijl het gewoon zo is. Dus mijn antwoord is ja. Natuurlijk hou ik van Claude Ferrier! Is dit voldoende voor u of wilde u nog iets anders weten?’
‘No, ma’am, thank you very much! Ziet u, ik hou namelijk ook van Ferrier! En ik voel dat u het echt meent als u dit zegt.’
‘Dank u wel! En zullen we er dan maar van gaan genieten? Maar eerst komt nog een werk van Carl Nielsen. Het is ongeveer uit diezelfde tijd. Het heet heel droog en abstract: Symfonie nummer 5. Maar zelf vind ik het één en al landschap en beelden. Ik ga niet verklappen wat voor beelden ik er zelf bij heb. Dat is namelijk volkomen onbelangrijk. We gaan nu weer ons best doen! Veel plezier! En luister alsjeblieft op de manier die helemaal bij je past! ‘
En daar komen ze. De werken en de landschappen van de ziel. Ik sta omgeven door musici die het beste wat ze hebben geven. Mijn solotijd is definitief voorbij. Ik sta in een midden, in een zee vol dankbaarheid voor al deze mensen met hun kunst en kunde.
De symfonie van Nielsen is zo geheimzinnig en wijd. De beelden die ik zelf bij het stuk had waren al zo groot. Ze zijn nog vanuit mijn Europese tijd. Scandinavische componisten zijn op de een of andere manier daar vaak heel goed in. Edvard Grieg kan het ook al zo prachtig en Jean Sibelius.
Maar hier zijn we niet in Europa. Onder de vleugels van dit geniale gebouw aan de oostelijke oever van dit reuzencontinent waait voor mij de ontzaglijke Pacific binnen. Alles is hier zo immens groot down under. En tegelijk sta ik daar met dat nietige dirigeerstokje en het blijft nog steeds gaan om de precisie. Het is werken met de kwikzilverachtige beweeglijkheid van dit fantastische orkest. Eenmaal in een moment van ambachtelijke luwte komt even een knipoog van concertmeester Brian Thackeray. Even een stille uitwisseling in niets dan alleen oogcontact. Ik interpreteer die zo:
‘Gaat-ie goed, Mary Rose?’
Mijn knikje, maar iets in mijn ogen zou zo door hem gelezen kunnen worden:
‘Zeg, niet zo lief kijken, Brian! Ik moet me wel blijven concentreren. Ja, hij gaat geweldig! Jullie zijn echt steengoed.’
Mijn fantasie neemt over maar blijkt achteraf vrij accuraat te zijn geweest.
Hij: Recht zo die gaat, captain!
Ik: Aye, aye! Hijs dan de grote zeilen, master Thackeray! De wind is gunstig.
We doorkruisen de grote oceaan van Nielsen. We liggen voor anker in een haven op het eiland en mogen passagieren. Onder de bomen spelen de inheemse Leewanna en de exotische Kyung samen het eerste werk die avond van Claude Ferrier. Zij speelt nu cello. Hij zit aan de vleugel die naar het midden is gereden. Ik zit naast het dirigentenpult op mijn houten krukje en mag naar ze luisteren. Ze zijn één en al energie. Het klinkt alsof het zojuist geschreven is.
Daarna sta ik weer op de brug en bevind me in het enige orkestwerk van Claude dat ik me kon herinneren toen ik bij hem was. Waarschijnlijk weer zo’n foutje van het tijdreisbureau, denk ik met de krul van een glimlachje op mijn lippen. Terwijl ik op het pult sta hoor ik tegelijk de wind in de wuivende boomtoppen en het murmelende water van het beekje en kan het groene en ook het hooiachtige van het vergeelde gras bijna ruiken waarop wij samen lagen in de zomermiddag in Zuid-Frankrijk. Zijn gezicht boven het mijne tegen de achtergrond van de hemel. Hij kust mijn lippen en ineens kon ik daar de begintonen van zijn stuk neuriën en wisten we allebei op dat moment dat zijn muziek zal overleven. Foute boel in de tijdreisbranche natuurlijk maar een gelukzalig besef voor ons. Mijn handen die toen zo open en ontvangend waren zijn nu wakker en dirigeren. Ik ga heen en weer tussen de alertheid die mijn zalige ambacht vraagt en de tijdloze liefdesstroom waarop de muziek golft en glijdt.
Voor ik er erg in heb is het pauze.
Hè? Nu al? Help, wat moet ik met een pauze?
Maar dat heb ik eigenlijk altijd.
Mijn familie en vrienden hebben allang geleerd dat ze me dan met rust moeten laten en dat ik met die twintig minuten meestal niet veel kan beginnen. Wat water drinken, naar het toilet gaan, zweet afwassen, bijschilderwerk doen en je haren fatsoeneren. Ook de musici laten me met rust. We respecteren elkaars pauzes.
Eén momentje van een siddering overkomt me als ik voor de spiegel een poederkwastje hanteer en me plotseling realiseer: this is it. Zonder te kunnen duiden of echt te weten wat dat betekent. Het is even iets ijls en irrationeels dat indaalt, maar tegelijk is het zo massief als een alles verpletterend rotsblok. This is it. Begrijpen komt misschien nog wel. Maar begrijpen hoeft niet altijd met je verstand te zijn, het kan heel fysiek zijn. Als kind je in een flits realiseren dat je er bent.
En dan zijn we alweer begonnen. We hebben afgesproken dat we het hele concert allemaal op het podium zullen zijn. Tijdens de orkestwerken zitten Leewanna en Kyung aan de zijkant te luisteren. Nu zit ik op mijn houten krukje terwijl zij samen die weemoedige langzame wals spelen die ik zo goed ken en waarin ik altijd weer in de armen van mijn geliefde aan het smelten ben. Eigenlijk nemen zij me mee de dansvloer op.
Daarna wordt Kyung de tovenaar van de regendruppels in de tuin, waar Claude zo ontzettend tegenop zag om ze te gaan componeren. Maar het is dus gelukt. Ik ken de druppels nog en de bladeren en de bochten van de paden. Hij schilderde niet alleen grote landschappen, maar ook kleine. Ook stillevens. Hij is mijn Franse schilder, wat hij ook zelf beweert wat hij allemaal niet kon. Wat was het ook alweer? Een hele lijst. Ik kan niet dansen, niet zwemmen, niet schilderen. Ga nou gauw zeg, liefste! Je bent toch maar een grappige man. Je kon het toch allemaal? Laat me toch naar je kijken en luisteren! Ach jij weet helemaal niet hoe mooi je bent!
En Kyung neemt ons mee naar jouw Moorse paleis in Zuid-Spanje. Claude, je hebt dat ooit ingespeeld op zo’n wasrol, en ook wel op de rollen van de pianola. Dus we kunnen jou nog een beetje horen hoe jij het gespeeld hebt en iedereen die het nu speelt speelt het toch weer een beetje anders. Jouw muziek geeft zoveel ruimte daarvoor. Daardoor zijn er evenzovele Moorse paleizen als er goede pianisten zijn.
En dan is het ineens zover. Daar is het uur U. L'heure H. The H-hour. Ga staan. Do it. Now!
Jeux de Vagues. Spelen van de golven. Ga erin! Dit is een bevel! We’re going in. That's an order.
Alles heeft hier naartoe geleid. Het stokje wordt de verlenging van mijn hand en springt al op in de muzikale ruimte van hem, van de zee, van de golven, van het opspattende water, van de zon en de elementen. Je weet het wanneer het showtime is. Alle beelden en gedachten komen tot rust. Laten anderen nu maar hun beelden hebben. Alle eigen associaties en herinneringen houden op. Dat is maar eigenheid. Je gaat de onzichtbare onhoorbare onvoelbare gedachtenvrije wereld binnen. Ben je daar ooit echt klaar voor? Nee, natuurlijk niet.
Maar het is als bevallen. Je gaat en je ondergaat omdat het tijd is. En omdat het moet. Er was misschien wel moed voor nodig om al het andere los te laten maar je denkt daar nu niet meer aan. Je bent al de onderwereld ingegaan. Je kan niets meenemen. En je mag vooral niet omzien.
Maar wanneer je eenmaal met lege handen de weg ingeslagen bent blijkt toch niet alles verloren. Wat blijft is de methodiek, en ook blijven, net als bij bevallen, maat en slag en ritme en hard en zacht en tempo en vertraging. Daardoor leeft de zang van de melodie en wat die oproept en wat je niet direct weet.
En is dat dan het kind?
En ook God blijft, die je niet kunt zien en niet kunt horen. God gaat mee en God schiep hemel en aarde, en alles wat groeit en leeft, en de spelende mens, en wij spelen in de golven en ook nu in het orkest. We zijn geloof ik een soort eenheid. Hoe kan dat nou want wat zijn er toch een hoop verschillende instrumenten, en de componist is er ook maar eentje van. Ik kan het toch ook niet helpen, lijkt de componist te zeggen, het is er allemaal, en ik heb er alleen maar een gedichtje of een liedje op gemaakt.
God moet daarom lachen en zelfs een beetje erom huilen. Je ziet ineens dat God ontroerd is en huilt en zegt dat hij daar nou net zo op had gehoopt. Echt, zegt God, je hebt geen idee. Het doet wat met me en zoiets komt dan van de mensen.
Je bent toch maar een rakker, zegt God dan heel snel. Om zich gauw weer een beetje een houding te geven. En hij is vooral mijn geliefde rakker. O, dat laatste kwam niet van God maar van mijzelf, en dat had ik er meteen achteraan gezegd. Want God is dan wel God en we zijn natuurlijk allemaal van hem, no problem, maar Claude is wel mijn geliefde. En laat dat even heel duidelijk zijn. Het was toch al zo kort dat we elkaar helemaal hadden. Goed hoor, zegt God, want God is goed ook als ik daarnet bezitterig deed. En mijn rakker is inderdaad mijn rakker waar ik zo vaak om lachen moest. Veel mensen weten dat helemaal niet hoe oergeestig hij was. We hadden allebei samen onze humor zelfs midden in het donkere aangrijpende en in dat wat je breekt. De liefde zal je breken. Ja, dat zei mijn liefste. Maar God zegt precies hetzelfde. Nou, wat wil je dan nog? Ik ben dus voor de bijl gegaan. Maar ik ben toch niet stuk. En mijn geliefde ook niet. De mens is, nee: wij zijn, nee: het is allebei.
We zijn mensen. Nou vooruit dan. de mens is een speels wezen en onze humor samen is er nog altijd. Alleen nu liever even geen humor want er wordt nu hard gewerkt. Wacht dus even daarmee!
Maar het is al te laat. Op een super onhandig moment komt terwijl ik me hier het mikmak sta te dirigeren en ondertussen óók nog eens in gesprek met God ben, over multi-tasking gesproke, stiekem het Lied van de Gebraden Kip van de grote kunstenaar Pilu Doudou mijn ziel binnen om mij aldaar te verzoeken en te belagen.
‘Grrr! Niet nu! Toch niet uitgerekend tijdens het dirigeren van jouw Jeux de Vagues!’
‘Jawel hoor, mon amour, dat kan er best nog bij!’
‘Woesteling! Je bent een boef, Pilu! Vlieg toch op met je kip!’
‘Dat kan niet, Mimi, want die is al gebraden.’
‘Ssst! Laat me toch mijn werk doen, Pilu! Je bent zo’n vreselijke barbaar! En ik heb het altijd al een stom rotlied gevonden.’
‘Je moest er anders wel erg om lachen, Mimi.’
‘Stil toch! Alsjeblieft!’
En wat is dit weer dwaas en bespottelijk! Maar het is gek: Pilu mag dan een boef en een stoorzender lijken maar ik word toch warm van binnen alsof hij om me heen is met een plaid of mijn voeten masseert of me een warme beker thee geeft en nu kan ik het echte en grootse nog beter aan. Want het is zo enorm groot! De nabije Pacific maakt het nog eens zoveel groter. Dit gebouw waar we zijn is als de schelpen aan het grote strand, gebouwd als fragmenten van één enkele perfecte bolvormige sfeer of koepel, de hemelkoepel misschien wel. En toen jij, architect Jørn, eenmaal deze ingeving had gekregen wist je hoe je The Opera House moest bouwen en dankjewel daarvoor Jørn Utzon! Ik ben je zo dankbaar en dat ik hier nu mag staan en dat dit hier gebeurt, this is it.
Ze zeggen dat multi tasken onzin is. Dat dat niet kan. Maar dit is geen multitasken. Dit is gewoon de gelaagde werkelijkheid. Ik ben volkomen geconcentreerd en ga op in mijn taak. En het andere is er gewoon bij en verruimt het alleen maar. Hier sta ik dan, Claude. En dat dit allemaal ook het verhaal van onze liefde is is niet eens zo belangrijk. Ze hoeven het niet te weten maar het is wel zo. Ik laat dit niet teveel binnenkomen want dan wil ik knielen terwijl mijn taak dirigeren is en dat doe je staande.
We gaan door de delen van het grote werk heen. Ik ben omringd door professionaliteit. De expressie ontstaat wanneer alles zich op de juiste plek bevindt. Het luistert allemaal heel nauw. Het is veel oefenen en studeren en altijd maar doorleren. En dan is de grote stroom van het leven er en als je die niet in de weg zit kan die daar doorheen stromen.
Ik ben helemaal wakker en besef dat het werk aankomt, dat het er is, en dat het goed is, dat het goed werk is. Ik ben ondertussen wat buiten de tijd geraakt maar niet buiten maat en ritme.
Waar zijn we eigenlijk?
Voorbij het beeldloze want nu komt toch ineens een beeld. Dat komt van elders, van ergens heel hoog en ver voorbij alle uiterlijke schijn. Het stoort op geen enkele wijze. Het gaat door merg en been maar het is tegelijk volkomen kuis. Ha, lichamelijke liefde, en kuis.
Vanuit het beeldloze witte licht verschijnen meanderende sporen van voetafdrukken in het zand. Gezien vanuit de grote hoogten en wijdten vormen ze patronen die zo fijn zijn als de schakels van een gouden halsketting. De blik vanuit de hoge verten streelt langs elke tere schakel waar het goud zich ineengedraaid heeft en tot een collier is gesmeed dat fijn, beweeglijk en soepel is maar sterk genoeg om het juweel veilig te dragen. Het juweel wordt gekoesterd aan het begin van de sporen.
Kijk, daar lopen ze. Twee kleine figuren in het zand. De afdrukken zijn van hun voeten. Vanuit de hoogten zijn die twee zo klein en nietig. Maar het zandspoor dat ze gemaakt hebben is reusachtig. Het is veel groter en langer dan welk zandstrand ooit zal kunnen dragen. Het is gemaakt uit het gaan om elkaar heen en tot elkaar en naast en in elkaar en samen overgeven aan alles wat groter is dan ze zelf zijn, uit met ruggen tegen elkaar aan staan, uit naast elkaar met de ruggen tegen de harde wind in leunen, uit naar elkaar toe draaien van aangezicht tot aangezicht, uit de gesprekken die er nog altijd zijn, uit over het zand langs het water voortstappen terwijl ze om zich heen en naar elkaar en naar de uitdrukkingen van elkaars gezichten kijken, elk moment lijkt wel vergankelijk maar is gedragen en behoed door de eeuwigheid.
Ze had zich helemaal uitgekleed in de avond daar aan het strand om in zee te gaan, doornat weer op te stijgen uit het water en zich aan hem te geven. Ze voelde zich nog nooit zo gekleed als daar, als toen, omkleed door het zachtzoute water en de opglorende sterrenhemel, tot koningin gekleed door liefde. Er zijn blikken die je aankleden. Daarom kun je voor je geliefde uit de kleren omdat hij het kleed van je ziel ziet dat jij draagt en er nog een koningsmantel omheen legt.
Ineens zitten ze in een gammele koets die voorthobbelt over de keien van landwegen terwijl het in de verte al een beetje rommelt aan de hemel. Zij zit in haar witte jurk en hij draagt een tere helderrode roos in het knoopsgat van zijn geklede jas. Ze zitten naast elkaar. Ze draagt een sluier maar je kunt er van beide kanten doorheen kijken. Ze gaan als Pilu en Mimi. Ze glimlachen naar elkaar en kijken dan weer naar buiten. Ze weten zich op dat moment man en vrouw. Het koetsje is misschien wel hun bruiloftkoetsje. Als je eerbiedig bent op zo'n moment zoals zij dan ben je stil en ernstig tijdens deze rit, omdat die weliswaar iedere dag wel ergens plaatsvindt op de aarde, altijd weer opnieuw, maar tegelijk is die uniek en heilig. Ze laten zich rijden. Zij draagt om haar hals het gouden collier dat gesmeed is uit hun liefde, zo fijn, uit niets dan licht en beelden van samen lopen en onderweg zijn en zò sterk. Ze zijn er al meer dan een hele eeuw mee verder gekomen.
En we zijn opnieuw op het strand. We geven ons over aan de elementen. Die kolken om ons heen alsof zij de wals draaien. Wij zijn zelf in een veel langzamere wals, één die hij nog zelf heeft geschreven maar pas veel later. Wij staan in het midden ervan, waar het zo stil is, in het warme en genadige midden. Hij kust mijn ogen en mijn natte gezicht. Ik reik naar hem en voel op mijn lippen zijn mond en zijn warmte en zijn handen, zijn handen…
We zijn bij de slotmaten aangekomen. Op de bewegingen van mijn stokje dansen even nog een paar andere woorden in me mee. Ook het tegendeel van storen en afleiden. Afkomstig uit dat sprookje van Grimm. Precies hoe het is. Nu hier, en toen, daar. ‘t Zal wel met eeuwigheid te bmaken hebben…
“En toen ze daar zo stond en helemaal niets meer had vielen opeens de sterren van de hemel en het waren louter blanke daalders. En al had ze net haar hemdje weggeven, ze had een nieuw aan en dat was van het allerfijnste linnen. Daarin verzamelde ze de daalders en ze was rijk voor de rest van haar leven.”
Een opschuimend, trillend paroxysme van het hele orkest. Bijna tot stilstand komen en tegelijk almaar doorvibreren. Het is de synthese van het onbeweeglijke met de oneindig snel roterende beweging. Het is helemaal opgaan in de grootste magische dans die er is, de Wu-Li. Je wordt iets gewaar. Maar het is niet te benoemen. Bijna niet. Of misschien een klein beetje dan, in drie hulpeloze woordjes:
This Is It.
De laatste maat eindigt in één verblindende flits en één enkele donderende slag.
Ik leg het stokje neer. Ik hoor de zachte tik van het hout op het metaal van de muziekstandaard.
Het is gedaan.
De stilte van het publiek is de stilte voor de storm…. ….die dadelijk moet komen.


