Marie-Rose:
Het is raar om van een plek vandaan te gaan die je leven heeft veranderd. Het gekke is alleen dat het hotel die plek geweest is maar ook weer niet. Eigenlijk heb ik in twee hotels gelogeerd. Ze stonden allebei op dezelfde plek maar in een verschillende tijd. En dat was nog niet alles.
In zekere zin had ik het hotel van 1901 afgelopen woensdagochtend al verlaten toen ik met Claude meeging naar zijn huis aan zee. Ik hoef mijn ogen maar dicht te doen en ik ben daar weer. Ik hoor hem spelen binnen terwijl ik door de tuin dwaal. Ik zie het beeld van Aphrodite voor me en vraag me af of het er nog zou staan. Ineens bekruipt me een verlangen erheen te gaan. Maar als het huis nog zou bestaan zou dat heel pijnlijk voor me zijn. Ik kon mijn nieuwsgierigheid niet helemaal bedwingen. Ik heb online gekeken op kaarten en satellietbeelden en zocht naar het huis. Ik vond weliswaar ongeveer de locatie maar herkende de straten en straatnamen niet en er scheen veel nieuwbouw te zijn.
Niet er heengaan. Als je thuis wilt zijn, doe dan je ogen dicht.
Ik haalde mezelf aan, wat ik tegen Claude en Pierre had gezegd: Thuis. Is dat wel iets fysieks? Maar daarna voelde ik heel fysiek thuis. Daar. Bij hem.
Het hotel was voor mij drager van heel andere emoties in verbinding met hem en ons samenzijn. Het concert. Elkaar leren kennen. Emoties en herinneringen.
En nu sta ik meer dan een eeuw later in deze moderne lobby. En ik sta me alweer te verbazen over een tijd die mijn eigen tijd heet te zijn, en die ook ergens wel zo voelt. Maar waar komt dan toch dat permanente gevoel van vervreemding vandaan? Of hoort die nou juist bij mijn tijd? Thuis zijn is niet meer vanzelfsprekend. Landen en je herkomst zijn het niet. De vervreemding en de onzekerheid zijn overal. En toch houd ik ook van mijn tijd, maar ik ben zo blij met de Marie-Rose uit 1901. Dat ik haar als een beetje als een lieftallige verstekelinge in me mag dragen.
Daar komt de jonge goed uitziende man met een lichtblauw overhemd en een donkere broek.
‘Madame Vandevelde?’
De chauffeur! Eigenlijk wil ik het liefste hem antwoorden: Nee, niet madame Vandevelde, ik ben mademoiselle Duchamps. Maar dat zou alleen verwarring teweeg brengen dus in plaats daarvan knik ik. Van de andere kant komt Nadine aangelopen en geeft wat opdrachten. Ik ben net naar beneden gelopen maar alles blijkt al ingepakt. Ik ben eigenlijk verbaasd dat ik maar met één, niet eens zo bovenmaatse rolkoffer reis. Ik ben een momentje vergeten dat één en twintigste eeuwse kleding zoveel eenvoudiger is. En dat ik de luxueuze lawine van kledingstukken en cosmetica van de afgelopen week allemaal in het hotel van toen heb achtergelaten.
Wat zou daarmee gebeurd zijn? Zou er zoiets bestaan als een Bureau voor Gevonden Voorwerpen en Achtergelaten Bezittingen van Tijdreizigsters? De oude man met zijn verdwenen reisbureau zou hier ongetwijfeld een schitterend antwoord op hebben gegeven. Waar zou hij trouwens zelf zijn?
‘Ah,oui, monsieur?’
‘Votre taxi est là!’
Even later zitten Nadine en ik in de limousine die zoals zij had voorspeld inderdaad met flinke vaart rijdt. We komen kort daarop aan bij het Palais des Festivals et des Congrès in Cannes, dat ik goed ken. Ik ben er al eens eerder opgetreden. Maar dat was toen in een piepklein zaaltje. En ik was nog niet het hoofdprogramma maar meer een soort vulmateriaal. Toch werd ik ook toen vriendelijk en met alle égards ontvangen. Nu is het een klasse anders. Nu is het VIP-Treatment.
De pianostemmer is net klaar. Ik kijk toch wel met veel ontzag, en een beetje vrees rond in deze reusachtige zaal. Twee en een half duizend plaatsen, en ook die alweer uitverkocht, zei Nadine mij onderweg. Zal ik deze ruimte uiterlijk en vooral ook innerlijk vullen?
‘Geen Pleyel, madame,’ zegt de stemmer, ‘dat zou natuurlijk geweldig zijn voor uw programma. Maar deze zaal vraagt om een zwaar kaliber en daarom staat hier een grote Bösendorfer voor u. Drie meter tien, prachtig helder maar ook warm. Probeert u maar eens. Ik ben benieuwd wat u ervan vindt. Ik blijf nog heel even voor het geval er nog iets moet worden bijgetrokken.
Hij zwaait vrolijk met zijn stemsleutel.
Ik ga zitten en speel wat losse flarden uit mijn programma. Ik kijk op, recht in de wakkere en nieuwsgierige ogen van de stemmer. Ambachtsman op en top, eigenlijk net zo ambachtelijk ingesteld als ik.
Ik ben eigenlijk altijd gesteld op de pianostemmers en vind ze meestal bijzondere mensen.
‘Inderdaad, monsieur, geen Pleyel. Maar een geweldig mooi instrument. Echt topklasse. En wat een mechaniek! En u heeft hem weer prachtig mooi gemaakt voor straks, dank u wel!’
‘U gaat Ferrier spelen vanavond?’
‘Inderdaad, monsieur!’
‘Ik verheug me voor de mensen die zullen komen en wens u een heel mooi concert.’
‘Luistert u zelf wel eens naar de concerten?’
‘Oh madame, wij stemmers hebben echt een raar vak. Natuurlijk houd ik erg van muziek anders deed ik dit niet. Maar ik hou ook erg van mijn vrouw, en vanavond gaan we uit samen. En dan hebben we de afspraak dat dat nooit ergens is waar ik instrumenten stem. Anders zijn we niet echt uit, zegt ze.’
‘Dat is lief van uw vrouw, lijkt me. Het gaat haar dus echt erom met u samen te zijn.’
‘Al veertig jaar,’ zegt de stemmer trots, ‘we zijn veertig jaar bij elkaar. Dag mevrouw! Toi Toi.’
Veertig jaar. Even voel ik de jaloezie. En ik vier dagen. En dan schud ik die af. Nee. Sinds vier dagen, verbeter ik mijzelf. Maar ik voel wel hoe de dapperheid van Claude en mij op de proef worden gesteld en dat het zeer doet. Ik klamp me opnieuw vast aan de sterke houding van mijn man. Die zegt dat dit allemaal bij onze liefde hoort.
‘Straks ga ik hier jouw muziek spelen. Voor twee en een half duizend mensen . Op The Beast’ zeg ik geluidloos tegen Claude.
’Op de wátte?’ vraagt hij verbijsterd.
’Ik leg het je nog wel een keer uit’ zeg ik, blij met zijn verbazing en doe een kushandje in de lucht.



