Op zaterdagavond loopt ze alleen over het strand. En daar komt ineens de herinnering aan dat ene moment. Het moment van de lichtflits.
Plotseling was het helemaal rustig en helder geworden.
Wat was er gebeurd? Zou ze dood zijn? Maar ze merkt dat ze op hetzelfde strand staat. Ze draagt geen kleren, helemaal niets. Hoe kan dat? En de sterren fonkelen zo. Waar is Claude? Waar is hij? Daarnet stond hij nog naast haar. Het is nog niet dat ze hem mist. Hij is er alleen niet, alsof hij even iets is gaan halen en dadelijk weer tevoorschijn zal komen. Ze voelt geen gemis. Omdat ze nog helemaal vervuld is van hun samenzijn.
’Oh Claude!’ zucht ze nog, vanuit de vervulling.
De sterrenhemel is boven haar. De maan moet al zijn ondergegaan. Zij staat in de heldere nacht op het strand. Ze is helemaal alleen en heeft helemaal niets. En nu begint heel geleidelijk bij haar door te dringen dat er iets gebeurd is. Daarnet was ze nog in de omarming van haar geliefde. Ze zag zijn gezicht en voelde zijn lippen en zijn warmte. Ineens is ze alleen. En ineens weet ze het.
De overgang is abrupt. Het overspoelt haar als een golf. Maar de golf laat haar ook weer achter en spuwt haar uit. Alsof ze wakker wordt maar nog even terug glijdt in de slaap, in de droom. Welke wereld is de echte? Kun je kiezen?
Ze zou zich arm, naakt, uitgekleed en eenzaam moeten voelen. Maar waar ze in leeft is zó groot. Het is dat andere. De onmetelijke rijkdom. Hoe ze geliefd wordt. De zachte, warme genade die haar omkleedt. Ze zijn in haar. Maar ze begint al ongerustheid te voelen dat ze haar zullen ontglippen.
Tegelijk is ze doornat en verkleumd van de striemende koude regen van daarnet. Ze is in nu in een totaal andere zomernacht waarin het helemaal niet koud is. Er staat wat lauwwarme wind. Haar natte haren en de waterdruppels op haar huid beginnen al te drogen.
De volgende confrontatie met een nieuwe werkelijkheid komt als ze naar de weg kijkt die achter het strand loopt. Ze ziet daar ineens de auto staan, met blauwig witte koplampen aan.
Nu is haar terugkeer in de tijd onontkoombaar.
De auto staat op een parkeerplek direct aan de boulevard naast het strand. Een man in uniform stapt uit. Hij haalt een kleine rolkoffer uit de kofferbak. Hij tilt die over het lage muurtje en zet die op het zand. Hij ziet dat ze kijkt. Hij maakt een uitnodigend gebaar naar haar en wijst op het koffertje. Hij draait zich om en neemt weer plaats achter het stuur van de grote wagen. Hij zet de auto in beweging, rijdt enkele tientallen meters verder en komt daar weer tot stilstand.
Het is midden in de nacht en ze is alleen. Maar niets zegt haar dat er enig gevaar dreigt. Met het verzetten van de auto heeft de chauffeur een beleefd gebaar van discretie gemaakt. Zijn komst is duidelijk voor haar bedoeld. De auto staat te wachten om haar op te halen. Toch voorzichtig blijven.
Aan de handgreep van het kunststof rolkoffertje bungelt een etiket met een streepjescode zoals bagage in het luchtverkeer.. Ze loopt op blote voeten erheen. Ze kijkt nieuwsgierig op het etiket. Daar staat onder de code en haar geprinte naam met de hand geschreven, in een wat ouderwets aandoend cursief handschrift:
“Bonjour, madame Vandevelde. Welkom terug. In deze koffer zitten uw kleren. Als u zover bent geeft u dan maar een seintje. Een handgebaar is voldoende. Dan komt de taxi weer naar u toe rijden en brengt u terug naar uw hotel. Met beleefde groet, uw reisbureau.”
Ze kan zich op dat moment geen reisbureau herinneren, maar ze vertrouwt de boodschap. Ze opent de koffer, vindt daarin kleren die haar passen en kleedt zich aan. Ze wenkt naar de chauffeur. De auto start en rijdt langzaam achteruit naar haar toe. Er wordt door de beleefde geüniformeerde man een achterportier voor haar opengehouden. Ze stapt in.
Pas als ze in de taxi zit slaat bij haar de ontreddering toe. Het moment van helderheid is voorbij. Nu komt een draaikolk van emoties.
Waar is Claude? Ben ik hem voor altijd kwijt?
Maar ze is zó uitgeput van alles dat ze desondanks tijdens de rit inslaapt. De chauffeur moet haar hebben laten slapen. Misschien heeft hij de wagen wel opnieuw geparkeerd en is hij buiten op enige passen afstand naar de zonsopgang gaan kijken. Hij neemt alle tijd voor het vervoer van zijn passagier die van zo’n verre reis komt.
Want als ze wakker wordt is de zon opgegaan. Ze zijn aan het rijden. Voor nu is ze even kwijt wat ze daastraks op het strand heeft meegemaakt. Het is alsof haar geheugen niet alleen gebeurtenissen vasthoudt maar als het moet haar ook beschermt door nieuwe tijdelijk te vervagen.
Ze kijkt vanuit de auto door de ramen. Wat ze buiten ziet voorbijglijden is een totaal andere wereld dan die ze zich herinnert. En de wereld die ze zich herinnert is niet degene die ze om zich heen ziet. Ze weet alles van vóór de lichtflits: de storm, het onweer, de wind. Hoe ze op het strand liepen.
En heel haar leven met Claude.
De herinneringen aan deze momenten na haar terugkeer komen pas terug als de stofwolken van haar emoties wat zijn opgetrokken en ze tot een eerste aanvaarding is gekomen.
Die komen nu. Bijna twee dagen later. De nacht is opnieuw helder. Ze loopt langs het strand en kijkt naar de sterren.
Ze moet er zachtjes van huilen. Maar ze heeft aanvaard. Armoede en rijkdom hebben niet langer de betekenis die ze vroeger hadden. Is ze arm? Is ze rijk? Gelukkig of ongelukkig zijn ook niet meer eenduidig. Vervuld? Maar vervulling gaat bij haar vergezeld door leegte. En leegte bergt, en borgt, haar vervulling.
Ze beseft dat ze voorgoed is veranderd.



