In 2021:
Nog zoiets tijdloos wat ons verbindt, dacht Marie-Rose, terwijl ze op het bed lag. Ze was wat tot bedaren gekomen. Ze lag te luisteren naar het geluid van de zee. Maar direct kwamen bij haar een cascade herinneringen naar boven. Die verscheurde de broze rust van het moment.
De zee in de ochtend als de eeuwige coulisse van de strandvakantie. Hoe Claude en zij afgesproken hebben en de kalme zee kalm opnemen, terwijl op een andere laag hun zielen zinderen. De golfslag en de getijden geven ruimte, adem en wijdte gaan wat er tussen hen begint. Meteen zijn ze ook al verenigd in de instinctieve overgave aan de wereld van het zoute water naast al hun geanimeerde gesprekken waarvan ze al weten dat daarin hun diepzeeschatten en hun harten zullen zijn. Omdat ze er al kleine aangespoelde stukjes ervan hebben mogen voorproeven. En nu zwijgen ze samen in een gezamenlijke aanblik en delen die woordenloos met elkaar en beginnen aan hun echte samenzijn.
In de middag licht, aards, fysiek, de zon hoog, de man en de vrouw tasten hun hele firmament af, alles is nabij. Alles is lichaam. Hun lichamen, juichend, kreunend, tranen plengend, elkaar tastend en het kennen, het heilig kennen.
Dan in de oranje gloeiende avond het tedere spel van de golven. En hun spelen als kinderen daarin. En nieuw opvlammende fysieke liefde, maar ook die speels.
Ik heb hem nooit echt zwemmen geleerd! dacht ze ineens. Het was bijna absurd en een beetje humoristisch dit te denken. Ik zou terug moeten gaan om het hem leren.
Later met hem op een heuvel zitten, en meegaan in de enorme wijdte van zijn blik, de wenkbrauwen gefronst, in de schaduw van zijn strooien hoed, alweer uitziende over de Middellandse Zee die ver weg als een spiegel opglimpt, alle benauwde conventies van zijn tijd ver zich latend. Mijn verten-man. En daar houdt zijn blik van verten inkeer bij haar. Hij giet zijn wijde wereld in haar ziel doorheen zijn kussen die haar de ogen doen sluiten. Terwijl ze hem vooral voelt ziet ze innerlijk zijn geliefde landschappen.
En de zee hun op hun laatste avond dramatisch, de golven opgestuwd door de harde windvlagen. Eerst het dreigende van naderend onweer, de bliksemflitsen over het water, de donderslagen, zij allebei hun neiging tot beschutting zoeken moedig weerstaan, wel denkend aan binnenruimte, behaaglijkheid en veiligheid die in huis op hen zullen wachten, maar toch hun beider wil volgen die sterker blijkt, en die juist de kracht wil ervaren van de elementen, juist nu naar buiten wil, met twijfelachtige bescherming van geoliede jassen, paraplu’s hebben geen zin in het geweld, en laarzen kun je ook laten voor wat ze zijn, en het is tenslotte ook niet koud, overal zijn de aanrollende en wegzuigende golven, het schuim, de nijdige windvlagen.
Jullie staan samen en jullie ruggen leunen tegen de wind. Jullie staan zelf rug aan rug en voelen het water op jullie gezichten. Jullie staan tegen elkaar aan, niet wetend of het zout dat je proeft van je zweet is, van je tranen of van zeewater. De frisse lucht ademen jullie met volle teugen in. Jij staat en hij staat achter je. In het geweld en in de opkomende kou voel je zijn warmte. Jullie hebben de geborgenheid van jullie huisje en jullie kamertje verlaten. Jullie zijn voor de grote wereld, maar dat heeft zijn prijs. Toch nog onverwacht ervaar jij hoe wind en water overweldigend worden. De beschutting en de binnenruimte zijn niet meer. En ze worden zelfs onbereikbaar. En wie triomfeert er nou? Wie heeft er nou gewonnen? Is het de zee die geeft en neemt, zoals de vissers zeggen? Of zijn het jullie menselijke zielen die zo klein lijken, maar kunnen weerstaan in het geweld. En in de pijn en all the prices to pay de grootsheid hebben te kunnen lijden maar dan nog steeds te zingen?
En hoe alle geweld ineens afbrak en opging in die éne, enkele, witte lichtgolf.
En toen ze weer bij zinnen was, was de nacht rustig en helder. De wind was bijna warm. Maar zij had het koud Waar is de beschutting gebleven? Waar is haar beschermer, haar koesteraar, haar koning? Waar zijn zijn warmte en zijn liefde?Ze is zo alleen.
Maar de zee is er wel. Die is er nog steeds.
Ze weet niet dat Claude op hetzelfde moment als zij naar de zee lig te luisteren en dat zij daarin toch verenigd zijn En al haar kwikzilvervlugge opmerkingen zijn in hem aan het indalen en bezwangeren door de pijn heen zijn ziel. Want zo raken mannen zwanger, in hun ziel, en vaak door wat vrouwen zeggen naar wie ze luisteren.
Zodat hij hoorde en zag zoals hij nooit eerder gehoord en gezien had. Wijd wordt de ziel. De landschapsschilder en de klankdichter waren nog wel helemaal verdoofd door de pijn en het verdriet maar ze waren toch aangeraakt en bevrucht. En meteen ook met het zwaard van Maria Dolorosa, Maria Dolores. Het was aards en heilig tegelijk. De schilder en de dichter zouden wakker worden, voor altijd veranderd, voor altijd verdiept en ze zouden scheppen en voortbrengen.
Op een verre dag zou het haar bereiken. En dat was ook gebeurd. Het raakte haar al aan en streelde haar toen ze nog kind was. Dit is het mysterie van hun liefde.
Zij was nog geschokt. Vlagen van berusting en opstand wisselden elkaar snel af en streden met elkaar. In Denise's gezelschap was zij nog redelijk geconsolideerd gebleven.
Nu op haar kamer aan de zeezijde van het hotel was aanvankelijk het geluid van de zee iets wat haar rust gaf, Maar die beelden van herinnering scherpten haar verder en verder aan. Ze deden de pijn en het verdriet alleen maar toenemen. Al haar opstand kwam tevoorschijn.
Ze lag woest te huilen.
Ze beet in de kussens en gooide die schreeuwend door de kamer. Natuurlijk ging daarbij ergens een vaas aan diggelen. Ze wilde er niet eens naar kijken. Het gebeurde niet expres, maar het luchtte haar wel op. Ze dacht aan hem en aan zijn muziek, hoe zijn handen haar en de piano aanraakten en bespeelden. En wat was het waar dat de liefde je brak, maar toch niet nú al?
Een vaas breekt één keer. Maar dan is die tenminste voorgoed kapot, over and out. Maar jij breekt voortdurend. En nóg een keer. En wéér opnieuw. En dat houdt helemaal niet op. En dan ben je alleen nog maar nat, en heet en koud tegelijk en je hebt dorst. Maar kunt niets drinken. Eten al helemaal niet. En slapen gaat niet. En wakker zijn is onverdraaglijk. En overal voel je de kramp. En het draait zo van binnen. Als hij nou dood was, of zijzelf… Maar zelfs dát zijn we niet. Of zijn we dat voor elkaar wel? Allebei ineens dood? Ik ook voor hem? Zou hij weten dat ik hier ben? Ja, waarschijnlijk wel. Hij weet dat soort dingen. We zijn er, maar we zijn onbereikbaar voor elkaar. Alsof we lichtjaren uit elkaar zijn. And no hyperdrive available.
En er kwamen weer nieuwe, verscheurende, middenrif beursbeukende huilbuien.
Ik moet drinken, dacht ze tussendoor heel praktisch, maar de tranen gingen gewoon door. En ze wilde niet drinken maar lag met de benen opgetrokken als een verschrikt kind op haar zij op dat grote bed dat keurig opgemaakt was geweest maar inmiddels een groezelige warboel was geworden. En het rook helemaal niet naar hem. Omdat hij op dit bed nooit had gelegen.
Toen zij samen lagen bestond dit bed nog niet. Er waren nergens sporen die hadden kunnen achterblijven omdat….
Daar kwam ineens vanuit het niets een nuchtere vraag. Die kon je jezelf natuurlijk gewoon stellen. Eenmaal gesteld werd ze direct volkomen kalm.
Gesteld dat ik terug zou kunnen gaan, zou ik dat dan doen?
Eenmaal die vraag gesteld was het antwoord evident. Ja natuurlijk! En een snelle dialoog van haarzelf met haarzelf ontspon zich.
‘En wéét je of je terug kunt?’
‘Nee, dat weet ik niet.’
‘Maar je zou het wel willen?’
‘Ja, ik zou het willen.’
‘Waarom ga je dan niet?’
‘Omdat ik niet weet hoe!’
‘Hoe kom je daar achter?’
‘Het is een tijdreis. Ik denk niet dat die spontaan optreedt.’
‘Dat weet je niet zeker. Maar bedoel je te zeggen dat die bij jou niet spontaan is opgetreden?’
‘Ja, zo.’
‘Waar leid je dat uit af?’
‘Uit mijn dromen!’
‘Waarom?’
‘Omdat het leek alsof ik een soort reisleiding had!’
‘Oh, die Denise die niet Denise was?’
‘Ja, die. En als er reisleiding is, dan is het dus een georganiseerde reis.’
‘Very clever. Van een reisbureau dus?’
‘Ja, van een reisbureau in tijdreizen.’
‘Bestaan die dan?’
‘Nou,’ zei Marie-Rose ineens hardop, ‘ maar daar kom je tegenwoordig gemakkelijk achter! Door te zoeken natuurlijk! Claude zal wel naar me aan het zoeken zijn gegaan. Maar ik kan ook naar hem gaan zoeken! Ik kan zoeken hoe ik misschien terug kan gaan. Wie weet!’
En ze sprong uit bed. Ze veegde haar haren naar achteren, dronk wat water en startte haar laptop op. Ze zat op de grond ervoor in haar slipje en beha en toetste de zoekopdrachten. Ze was innerlijk al ingesteld op een taai en moeizaam traject.
Eens even kijken. Dus: reisbureau in tijdreizen. Het best in het Frans want in de buurt is wel zo prettig. Los Angeles is een toch beetje ver weg. Dus: agence, voyages, temporel, à travers le temps. Gewoon proberen.
Ze gaf de opdracht. Tegen elke verwachting in kreeg ze vrijwel direct een bruikbaar antwoord. Ze vond een firmanaam en een adres. Tot haar grote verbazing bleek het precies in het plaatsje te zijn waar zij nu was. Ze las: Agence des voyages spatials et temporels. “Bureau voor reizen, ruimtelijk èn tijdelijk.”
Even dacht ze nog aan een popup store, zo’n winkel die er heel even is en daarna snel plaats maakt voor wat anders. Zou tijdelijk misschien zoiets zijn? Die gedachte was een anti-climax. Maar misschien was dat niet zo en betekende het toch echt wat er stond?
Ze stond met een ruk op. Het adres nog even opzoeken. 4 Rue Lambert. Kijken waar dat is. Slechts tien minuten lopen. Ik ga er niet over nadenken of zeggen dat het niet kan. Erheen! Direct erheen! Ik kan het altijd proberen! Ik zou mijzelf nooit vergeven wanneer ik het niet in ieder geval geprobeerd heb!
Ze dwong zichzelf om haar gezicht te wassen en zich redelijk netjes aan te kleden en zelfs een beetje op te maken. Gelukkig ging dat in de één en twintigste eeuw aanzienlijk sneller en gemakkelijker dan begin twintigste eeuw. Het deed haar goed. Ze nam de lift naar beneden, wervelde snel door de lobby en holde, meer dan dat ze liep, over de boulevard. Dan kleinere straatjes in, tot ze in een wat vergeten deel van het plaatsje kwam waar winkeltjes voor toeristen nog niet leken te zijn uitgevonden.
Rue Lambert bleek een onooglijk straatje dat schuin omhoog liep, ingeklemd tussen twee bredere straten die links en rechts uitwaaierden en een eindje verder weer dreigend naar het middelste straatje toebogen alsof ze het nietige kleintje tussen zich wilden wurgen. Marie-Rose liep het straatje in, omhoog. Ze keek naar de huisnummers.



