Ze begon te vertellen.
Om te beginnen, zei ze, had Marie-Rose diezelfde vraag al eerder gesteld. Een paar dagen geleden op de vorige versie van dit terras. En ze had daarop wel eerlijk antwoord gekregen. Maar er waren natuurlijk veel details uit weggelaten. Want ze kenden elkaar ook nog maar net. Nu dus nog een keer. Wat kwam ze daar doen?
Ze was zelf ternauwernood van de verwondering bekomen dat ze zich ineens in een andere tijd bevond. Anders dan Marie-Rose was Denise zich daar vrij snel van bewust geworden. Maar dat maakte het natuurlijk alleen maar verwarrender. Ze merkte dat ze het er met haar nieuwe vriendin op dat moment niet over kon hebben. Want die was de tijd waar ze vandaan kwam op dat moment echt vergeten. Dat schiep meteen sfstand en die probeerde Denise dan uit alle macht weer te overbruggen. Maar dat was met kunst-en vliegwerk.
‘De beste manier’ ‘zei ze, ‘kwam min of meer vanzelf. Die was: mij net zo in de loop der gebeurtenissen te storten als jij dat deed!’
’O. En was je daarom spaarzaam met vertellen over jezelf’
’Ja! Ik deed dat wel, maar was tegelijk enorm in verwarring daarover.’
Wat ze daar Marie-Rose verteld had klopte. Alleen was het erg een antwoord van 2021 geweest. Dat moest om te beginnen van alle details worden ontdaan die op een andere tijd zouden wijzen. Ingewikkeld.
‘Ik voelde direct aan dat jij met een bijzondere reden daar was, Marie-Rose, en hoewel ik er weinig van begreep wilde ik niets kapotmaken. Je had dat vreemde geheugenverlies. Ik vermoedde direct dat dat ergens goed voor was.’
‘Wanneer had je door dat ik dezelfde persoon was?’ vroeg Rozemarijn, ‘Ik bedoel: ik wist niets, heette anders en zag er geloof ik ook wel een beetje anders uit.’
‘Oh, mij leid je niet zo gemakkelijk om de tuin! Je was het helemaal. Maar nu kan ik vrijuit spreken. Luister maar.’
Denise had inderdaad haar man verlaten. Het was inderdaad met wederzijdse instemming. Van zijn kant zelfs een hele milde en liefdevolle instemming. Want zij had net de grote liefde van haar leven verloren. De vrouw met wie ze een jarenlange innige relatie had gehad was aan een ziekte gestorven en ze was nu alleen.
‘Iets zei me dat ik je daarmee niet pardoes mocht belasten, en daarom liet ik dat bij een aanduiding. Tegelijk zegt het ook wel iets over mij. Hoe ik vaak op mijn hoede ben en hoe weinig ik mensen in vertrouwen neem. Het heeft ook te maken met lesbische liefde. Maar toch, we weten nu wat er verder met jou gebeurde. Je had daarvoor al je openheid en je onbevangenheid nodig, die jou…. die je zo mooi maakt, Marie-Rose. Die maakt dat jij bent wie je bent! En daar ben ik dan. De oudere vrouw die dat ziet of aanvoelt en alleen maar wil dat jij gaat stralen. We kunnen er psychologisch dan weer van alles bijhalen maar daar wordt het niet anders van. Zo ging het. Jouw grote liefde kwam. Terwijl ik mijn grote liefde net verloren had. Je weet nog wel dat ik uiteindelijk wel haar naam noemde. In de orangerie? Daar braken bij mij de sluizen. Dat was ook goed. Jullie luisterden en waren lief voor me- En ik vertelde jullie wat Grace deed.’
’O, maar wat schrijnend,’ riep Marie-Rose uit, toen ze dit hoorde, ‘Ja, lieve Denise, natuurlijk herinner ik me dat allemaal. Jij wist toen niet dat ik al een beetje besef van mijn tijdreis had gekregen. En ik wist al dat je in de rouw was, je alleen voelde maar dat ook wilde. Dus ik zag dat ronddwalen van jou ook, en wilde het respecteren. Ze zal wel met haar geliefde in het hotel geweest zijn, dacht ik. Alleen blijft mijn vraag van daarnet toch overeind: waarvoor ben jij dan naar 1901 gereisd? Dat begrijp ik niet!’
‘Ik ook niet, Marie-Rose. Eerst niet, maar later wel. Het lijkt dat ik meegedragen werd op de vleugels van jouw onbewust maar sterke verlangen. Ik bedoel dit serieus, mijn lieve vriendin en artieste. En met ongelooflijk respect voor je, en met tederheid. Ik heb jou gisteren horen spelen!! Jij hebt echt niet nà jouw ontmoeting met Claude ineens op magische wijze ineens in een uurtje tijd al zijn werken ingestudeerd. Jij hads daar echt al iets mee. En dat zal al heel lang zo zijn geweest.Want anders speel je niet zo. Vraag me niet hoe zich dit in een tijdreis vertaalt. Daarvan heb ik geen verstand. Maar jij had al je emotionaliteit klaarliggen, wij hadden op reis die enorme klik, en…het blijft speculeren, lieverd, maar het kan zijn dat ik als het ware meegelift ben.’
’Huh, meegelift? Maar waarom dan? En Waarom daarheen?. Wat heeft dan voor jou de emotionele lading?’
’Ja, zie je? Daarom gaat het. Ik zou deze reis niet in mijn stoutste dromen hebben kunnen verzinnen. Maar het verhaal gaat nog verder. Het wordt straks heel precies. De reis kreeg onverwachts een diepe betekenis. En over jou en Claude: ik ken inmiddels het begrip tijdparadox. Je bent gereisd bent en hebt hem
ontmoet. Dat was dan dus ook al zo, toen jij nog klein was. Je kom met dat in aanraking wat hij naliet. Zijn werken. Ze doen je heel veel. Je wordt pianiste. En wat heeft nu wat veroorzaakt?’
’Oh, je bedoelt de kip en het ei- paradox? Wat is oorzaak en wat gevolg? Ja. Ontzettend heftig. En voor het verstand onoplosbaar. I know that.’
’Ja, Marie.Rose. Daar kunnen we nog jaren over spreken. Maar lieverd, luister. Ik kan en wil niets bewijzen. Maar ik meen echt dat ik denk dat ik de emotie van jouw vleugels ging.’
’Pleyel-vleugels.’ grapte Marie-Rose ineens, om de spanning wat te breken.
Denise moest hierom ondanks de diepe ernst van hun gesprek gierend lachen.
’Wat ben je toch een heerlijke vrouw, met al je humor! Ja, Pleyel-vleugels! Alle twee. Die toch hetzelfde instrument waren. Zijn. Ze klonken trouwens best verschillend hè?
‘Nou en of!’
Denise vertelde verder. Ze had afstand willen nemen. In zekere zin deed ze iets moois en kinderlijks. Ze nam de trein en reisde naar het zuiden. Dat had ze als klein meisje met haar ouders vaak gedaan. Vroeger kwam ze dan op deze plek, aan de Zuid-Franse kust. Daar woonde haar overgrootmoeder. Het Franse woord alleen al, met die golvende, rijmende klank: l’arrière- grandmère. En ook nog eens wonend aan de grote zee, La Grande Mer.
’Wow! That’s magic.’ zei Marie-Rose. De verwikkelingen van tijdreizen waren ineens helemaal weg. ‘Denise, en hoe was ze?’
Ze woonde in een ontzettend overgrootmoederlijk, piepklein huisje. Zelfs als kind had Denise het al een klein huisje gevonden. Maar ze mochten er toch logeren. Dat haar moeder de kleindochter was van deze vrouw wilde er bij haar niet in. Dat was voor haar als kind té duizelingwekkend. Overgrootmoeder heette Héloïse Matisse. Nee, geen familie van de beroemde schilder. En omdat arrière grand-mère gewoon te lang was voor dagelijks gebruik, heette ze mémé Hélöise en meestal kortweg mémé Ise.
Ze las graag verhalen voor en vertelde zelf ook verhalen uit haar eigen leven die Denise vaak niet begreep. Ze bakte en maakte vruchten in uit haar tuintje. Ze zongen liedjes, en er was een kinderkamertje op de eerste verdieping met poppen en speelgoedbeesten en een houten bedje met hartjes in het hout. Kortom een spreekwoordelijke, ideale grootmoeder. Denise’s eigen moeder noemde haar ook mémé. Later begreep Denise pas waarom. Omdat ze haar grootmoeder was.
Ze is oeroud geworden. Op het laatst werd ze wat vergeetachtig. Maar met hulp van buren en bekenden is ze in haar huisje blijven wonen. Toen Denise acht en twintig jaar geworden was, overleed mémé Héloïse in haar slaap, op de gezegende leeftijd van acht en negentig jaar. In 1994.
‘En haar man?’vroeg Marie-Rose.
Dat was nooit echt duidelijk geworden. Eén keer slechts ging het over grand-père toen ze daar een keer logeerde. Dat was natuurlijk ook reeds vanuit het kleindochterperspectief van Denise’s moeder. Het antwoord kwam ongeveer met de zakelijkheid waarmee je informeert hoe lang de aardappelen al opstaan. Gesneuveld in de oorlog. Welke oorlog dat was, werd niet genoemd. Denise dacht dat het waarschijnlijk de Eerste Wereldoorlog was. Ze wist dat Héloíse nooit hertrouwd was.
‘Dat maakt dat zij dan heel erg lang weduwe is geweest.’ mijmerde Marie-Rose, ‘Stel dat haar man op het eind van die oorlog sneuvelde, in 1918 dus. Toen was zij..?’
’Zij was toen twee en twintig. Hij misschien wat ouder. Maar dat neem ik maar aan. Dan is ze dus zes en zeventig jaar lang weduwe geweest.’
‘Bijna iets voor Guiness Book of Records!’ zei de jonge vrouw.
‘Ik moet bekennen dat ik daar wel eens aan gedacht heb.’ zei Denise.
Daarnaast was het hotel op deze plek iets van Grace en haar geweest. Dat was toeval. Grace kwam met het idee. Denise vertelde vervolgens over haar mémé. Ze zijn samen een keer of wat bij haar op bezoek geweest. Want Denise was heel jong toen ze Grace leerde kennen.
Het was dus bijzonder. De plaats had dus dubbele lading en betekenis voor haar gehad en was verweven met haar eigen leven. Ze kende het als kind. Dat laatste had ze Marie-Rose niet verteld. Haar overgrootmoeder had ze maar even verborgen gehouden. Het had ook met alle knopen van de tijd te maken gehad. Daarover dadelijk meer, want er kwam een echte ontknoping.
Na Denise’s grote verlies van Grace wilde zij graag de reis naar hier maken. Om alvast te gaan wennen aan het alleen zijn.
‘Nou,’ zei ze, ‘daar is vervolgens weinig van terechtgekomen. Want wij kwamen elkaar tegen. Maar een klein beetje ging het wel.’
Oh, als ik met monsieur Ferrier…’
Ja. Ach liefje. Je houdt je nu dapper. Maar ik zie die traan heus wel. Marie-Rose, dat is toch prima? Hou je maar niet groot. Denk er maar even aan dat je tegenover iemand zit die in de rouw is. Mijn geliefde is ook niet weg maar ik kan niet bij haar zijn. Dat doet heel erg pijn. Ik wilde instinctief naar deze plek terug die in mijn kindertijd al zoveel glans voor me had. Door haar, door méme Ise .Ik was van plan een bezoekje te brengen aan haar graf, hier in het plaatsje.’
‘Oh, wat mooi! En is je dat gelukt?’
‘Nou, wat denk je?’
’Eh, ligt ze op een kerkhof in dit plaatsje begraven,’
’Ja, dat wel. Maar..’
’Oh!’ Marie-Rose sloeg haar hand voor haar mond, ‘Ik snap het. Dat lukte niet!’
’Nee, natuurlijk niet! Want ik ben daar dus net aangekomen. En dan blijken wij allebei op tijdreis te zijn gegaan!’
‘Wacht eens?’ Marie-Rose dacht ingespannen na, ‘Nu je dit zegt herinner ik me vaag dat ik misschien toch in dit moderne hotel ben aangekomen. Maar de volgende ochtend werd ik wakker in het oude hotel. Ik weet dat omdat ik me herinner hoe ik roomservice bestelde met mijn smartphone. Maar dat kan ook weer niet. Want ik herinner me tegelijk dat ik met paard en wagen, gemend door een bediende van het hotel in livrei hier aankwam! Niet per taxi.’
Denise giechelde en maakte een verontschuldigend handgebaar.
’Ja hoor eens, honey. Ik ben dan wel meegereisd. Maar dat maakt me echt geen specialist of zo! Ik heb daar geen antwoord op. Ik denk dat er altijd van die dingetjes zullen blijven die gewoon niet kloppen. Eigenlijk klopt er allemaal niks van. Maar zal ik nog verder vertellen?’
Denise was dus aangekomen in de andere tijd. En anders dan Rozemarijn, of Marie-Rose dus, kwam er vrij snel achter. Eigenlijk terwijl ze ronddwaalt en ziet hoe nieuw alles is. Ze begint conclusies te trekken en trekt zich niets ervan aan hoe absurd die zijn. Tenslotte pakt ze in de lobby de krant en staart naar de datum. Heel even denkt ze nog dat het een flauwe grap is. Maar de krant is vers en ruikt nog naar de drukinkt. En dan aanvaardt ze het.Ze maakt hier en daar een praatje. Ze merkt dat het Frans ouderwets is. Ze kan het er met niemand over hebben want iedereen zou haar voor gek verklaren. Ze dwaalt verder door het hotel maar weet het nu.
Marie-Rose zit rechtop, geboeid te luisteren. Hun gesprek gaat nu heel snel heen en weer:
’Jij sprak trouwens ook prachtig ouderwets Frans, Marie-Rose?’
’O, ik weet van niets.’
’Ja dat weet ik. Maar je praat nu echt anders. Nu weer gewoon.’
‘Vind je? Ik herinner me wel dat ik daar af en toe Engels in de zinnen gooide en dat niemand dat begreep.’
’Ja maar je had ook van die andere uitdrukkingen.’
‘Wat dan?’
’Réticule, in plaats van handtas. Fiacre voor rijtuig. Champêtre, voor iets wat buiten plaats vindt.’
‘Maar dat is toch allemaal prima Frans?’
’Oh, je bent nog niet helemaal afgekickt, lijkt het. Het was ooit goed. Maar nu is dat ouderwets. Réticule zeggen is nu ridicuul. Het is “handtas. “Sac à main.”
Marie-Rose giechelt.
’Ben ik dan zó ouderwets?’
’Nee, liefje. Dat was je daar ook niet. Want álles was ouderwets. Alleen was dat toen heel modern.’
’Jij bent echt mijn vriendin, hè, Denise?
’Ja. En jij de mijne.’
’Maar niet zoals die grote liefde hè?’
’Nee, Marie-Rose, dat is anders. Ik ben wel lesbisch maar dat betekent niet dat je voor al je vriendinnen valt. Je bent onvergelijkbaar. En nu ga ik door.’
Tussen de verwikkelingen rond haar aanvankelijk naïeve vriendin door dwaalt ze tegen beter weten in door het plaatsje. Ze ziet natuurlijk dat Mémé’s graf ontbreekt. Dat is logisch, omdat het er nog niet is. Ze snapt dat. Maar ze moest het toch even met eigen ogen zien. Ze loopt weer terug naar het hotel en is onderweg naar de orangerie.
‘En op dat moment gebeurt het, Marie-Rose!’
Op het bordes van het hotel staat een meisje van een jaar of vijf. Ze heeft een gesteven witte jurk aan. Ze heeft donkere, krullende lange haren in een strik samengebonden op haar rug. Ze heeft een groot boek in haar handen. Met wie is ze? Met haar ouders? Niemand in velden of wegen te bekennen. Het kind kijkt ernstig, met grote bruine ogen. Haar gezichtje klaart op als Denise aan komt lopen. Ze begint meteen te babbelen.
‘Mama en papa zijn parasols aan het halen’ vertrouwt het kind haar toe, ‘maar het duurt zo lang!’
’Sta je op ze te wachten?’ vraagt Denise haar.
‘Nee hoor!’ zegt het kind, ‘want ze komen straks vanzelf. Ik hoef dus niet te wachten. Kun jij mij voorlezen? We kunnen hier gaan zitten. Dan zien ze ons wel als ze klaar zijn.’
‘Wat wil je dat ik je voorlees?’ vraagt Denise.
‘Een verhaal uit dit boek!’ zegt het meisje trots, ‘Ik heb het net voor mijn vijfde verjaardag gekregen. Want ik ben nu al vijf! Ik kan nog maar een beetje lezen. Maar ik leer heel snel!’
‘Ken je er al verhalen uit?’
‘Mais oui, bien sûr!’ zegt het meisje, ‘En jij moet nu voorlezen. Het visje dat een meisje werd. Kom, we gaan zitten! Jij moet hier zitten, en ik zit dan op de poef! Hier is het boek. En dit is de juiste bladzijde! Daar begint het.’
Ze gaan op het bankje onder de plataan zitten.
‘Ik ben het meisje!’ zegt het kind, ‘En jij bent het visje!’
‘En,’ zei Denise tegen Marie-Rose, ‘Ik vraag haar dus: Waarom ben ik het visje?’ En het kind zegt: ‘Omdat je door zeeën van tijd zwemt! Grote mensen hebben altijd haast. Jij niet. Lees je me nu voor?’
‘En dus,’ zei Denise, ‘lees ik haar het verhaal voor van het visje dat een meisje werd. Ik kende dat verhaal heel goed.’ Toen het uit was zei het kind: ‘Dank je wel! Ik vond het heel mooi! Hoe heet je?’
Ik zei dat ik Denise heette.
En het kind zegt:
‘En ik heet Héloïse. Héloïse Matisse. Dat was fijn zeg! Dag Denise!’
Denise keek Marie-Rose hulpeloos aan. Marie Rose keek hulpeloos terug. Een tijdje lang hoorden ze de zee en de branding en de wind. Denise ging verder.
‘En dan moet je weten, vervolgde ze,’dat mijn overgrootmoeder en ik altijd bijzonder op elkaar gesteld zijn geweest. En ze had dat koosnaampje voor me: ‘Kom, lief visje van me, zei ze, ‘ik ga je weer voorlezen. En dan gaan we samen lekkere koekjes bakken. En die allemaal opeten, jij en ik’
Voordat ik dit verhaal dus voorlas aan haar als kind kende ik het. Omdat zij het vaak aan mij heeft voorgelezen. Uit datzelfde boek vermoedelijk.’
De twee vrouwen waren een hele tijd stil.
‘Nu een sigaret.’ zei Denise, ‘Volgens mij kan het hier wel.’
Ze diepte een pakje op uit haar handtas en stak er één op. Ze blies de rook bekwaam tot kringetjes en keek ze na.
‘Tijdparadox in de zuiverste vorm,’ zei ze tenslotte, ‘en zo ontroerend dat je hart erbij breekt. Je komt er dus niet achter wat oorzaak en wat gevolg is. Waarom was ze zo op mij gesteld? Maar wat bewoog haar als kind ertoe die vreemde mevrouw met haar zeeën van tijd te vragen om haar voor te lezen? En heeft ze het geweten? Zou ze mij herkend hebben?’
‘Ik ben er stil van, zei Rozemarijn, - en ik zeg dit eigenlijk alleen om dan toch iets te zeggen.’
‘Nu ken je mijn verhaal,’ zei Denise, ‘en ik ervaar het als een genade dat het zo mocht zijn. En het heeft me diep ontroerd haar even als klein meisje te mogen zien. Maar de paradox is bijna te groot. Ik bedoel, nu dit gebeurd is: Het had nooit meer niet kunnen gebeuren. Mémé is als vijfjarige voorgelezen door een mevrouw die hevig ontroerd was toen ze het las en het in het kinderhartje mocht leggen. En zij in het mijne. En daarom ik in het hare. Het verstand gaat dit te boven. Maar het hart? Het is pure taal van het hart. En de vleugels van deze tijdreis zijn mij door jou zijn aangereikt, lieve, lieve Marie-Rose van me. Op dat laatste hoef je van mij trouwens niets te zeggen hoor. Nou ja, je mag uiteraard zeggen wat je wilt…’
‘Even jou plagen, zei Marie-Rose, ‘vanwege al die innigheid. Ik mag er dus wat op zeggen. Eh: bijvoorbeeld okay? Of: de nada? Of misschien: nou, toppie dan?’
Ze moesten hier allebei om grinniken. Maar ineens keek Rozemarijn haar vriendin met grote ogen aan.
‘Denise! Maar.. maat ik heb jullie dus samen gezien! Heel even maar. Ik was onderweg naar de orangerie en zag dat je met een meisje in een witte jurk praatte! Ik had natuurlijk geen idee wat er allemaal achter zat. Dus ik zag het wel maar was het onderhand alweer vergeten. En ik heb net zò ademloos naar je geluisterd dat ik er ook niet aan dacht. Maar nu heb ik haar voor me. Ze was voor mij bijna een meisje uit een prentenboek. Ik bedoel eentje dat ze zelf in een prentenboek woont. Dat heb ik daar ook heel kort even gedacht. Maar lieve vriendin, ik was beneveld door mijn grote nieuwe liefde en was daardoor als door wonderen omgeven. Ik wist niet dat er op dat moment ook een ander wonder gebeurde. Het is…. nogmaals, ik heb er eigenlijk geen woorden voor.’
Weer een rookkringetje en de mijmerende blik van haar vriendin.
‘Je hebt ons dus heel even samen gezien? Je hebt geen idee hoe goed mij dat doet. Dat er één mens op aarde is die dit heeft gezien en het onbegrijpelijke verhaal erachter kent. Toen wij elkaar even later in de orangerie tegenkwamen en jij daar innig verliefd met Claude Ferrier danste, was dit net gebeurd. Ik kon dit toen echt niet met je delen. Dat was teveel. Ik was nog helemaal in de ban ervan.’
‘Het is ontzettend ontroerend. Tegelijk heeft het iets huiveringwekkends,’ zei Marie-Rose, ‘Ik geloof dat ik dat mag zeggen. Want ik heb ook met mijn grote en huiveringwekkende paradox te maken. Waarom hield ik in mijn kindertijd al zo van de muziek van Claude Ferrier en dacht ik als meisje al: o, ik zou echt dol zijn op die man? En wat geheimzinnig dat ik hem vervolgens eerst ontmoette. En pas toen het allang helemaal geklikt had tussen ons kwam ik erachter kwam dat hij Ferrier was. Maar zelfs toen wist ik nog altijd niets over hem, en ook niet over mijn leven als pianiste hier. Ik kende zijn muziek niet. Tenminste dat dacht ik toen ik daar was. Dus daar is het weer. Wat is oorzaak? Wat is gevolg?’
Denise knikte:
’Onze twee verhalen. Oorzaak en gevolg zijn misschien niet erg toepasbaar op menselijke relaties, en al helemaal niet op liefde. We bevinden ons misschien wel in een raar soort tijdscarrousel. Een soort rupsbaan op de kermis. Ken je die dingen nog? De wagens razen voort. Soms kun je om je heen kijken. Maar soms sluit de huif over de rondrijdende wagens. Dan voel je alleen nog maar dat je op en neer gaat. De wielen ratelen. Maar je ziet niet meer waar je bent. Het is natuurlijk geen wetenschap die ik bedrijf. Grace zou me uitfoeteren en zeggen dat ik eindelijk eens moet leren nadenken. Maar dat was bij haar maar voor de vorm, want ze luisterde graag naar me als ik beeldspraak gebruikte. En weet je wat nou vooral het fijne was? Als de huif dichtging en je niet meer kon zien waar je was? Anderen konden je dan ook niet zien! En op dat moment werd je door de jongen naast je gekust!
Misschien zet God ons af en toe wel in de rupsbaan en hoopt dan stiekem dat er flink gekust wordt. Misschien kan hem de precieze volgorde van de wagens, welke eerst komt en welke daarna, en of ze allemaal wel netjes op een rijtje rijden helemaal niks schelen. Als er maar af en toe echt, uit liefde gekust wordt. Wanneer, hoe laat en in welk jaar, wat maakt het uit?’
‘God als kermisbaas van een rupsbaan.’ mijmerde Marie-Rose, ‘Het is niet direct het eerste dat in me opkomt als ik aan hem of haar denk. En ik geloof dat ik Grace ergens wel begrijp. Maar het is wel prachtig en ontroerend en warm zoals je dat zegt. Ergens is dit waar. Het geeft me een heel veilig gevoel, - ook nu ik hem, mijn geliefde man, vreselijk mis.’
En dat heb ik met Grace maar nu dus ook met mijn overgrootmoeder, zei Denise, ‘ze is heengegaan maar rust ook veilig in de schoot van de tijd. En ik mocht haar daar even bezoeken. Dank je wel voor je vleugels. Omdat op jouw vleugels mocht reizen.’
‘De schoot der tijd, wat prachtig, Denise. Denk jij dat tijdreizen met techniek te maken hebben?’
‘Dat denk ik wel,’ zei ze ernstig, ‘maar het is een soort morele techniek. Eigenlijk het tegendeel van machinaal. Maar nu zeg ik weer zoiets waarvan ik de draagwijdte niet overzie.’
‘Mensen zijn er anders wel erg mee bezig op dit moment hè?’ zei haar jonge metgezel levendig, ‘Ze doen het vooral in films, series en verhalen.’
’Nou,’ Denise’s ogen twinkelden ineens erg ondeugend, ‘in dat geval: welcome to the club! Wij ook. En nu wil ik de benen strekken. Jij?
’Ja, ik ook. Heb je een idee?’
’Maar natuurlijk! Als je het tenminste emotioneel aankunt. We gaan een bedevaartplek langs.’
’Oh ja, doen! Het graf van je overgrootmoeder?’
‘Precies. Kijken of ze er echt ligt. Nee hoor, gekkigheid. Om haar een dankbare groet te brengen en haar te zeggen dat ik zo dankbaar ben dat ik haar als klein meisje gekend heb. Een andere bedevaartplek zou ook kunnen zijn, Marie-Rose..’
’Ja ja, Denise, de plaats van het roeiersfeest. Of die nog bestaat?’
‘Het ziet er vast anders uit, maar zulke plekken bestaan vaak heel lang!’
‘Maar Claude zal daar niet zijn,’ zei Marie-Rose.
‘Net zomin als mijn overgrootmoeder,’ zei Denise, ‘maar hij woont in je hart! En dus kun je hem vertellen wat je ziet. En hoeveel je van hem houdt.’
‘Denise, we doen luchtig en speels. Maar zal het niet heel heftig voor ons worden?’
‘Ja.’ antwoordde deze, eensklaps diep ernstig, ‘Dat denk ik wel. Dat het heel heftig wordt. Maar dat is goed en heilzaam, denk ik. En we gaan samen. Tenzij je het niet wilt.’
‘Jawel,’ zei Marie-Rose, ‘ik wil het wel. Kom, we gaan!’



