Het spelen die avond ging. Het ging zelfs heel goed.
Het hele programma bestond uit muziek van Ferrier. De klanken stroomden door mij heen, door mijn handen, de zaal en het publiek in. Het spelen hielp mij om te kalmeren en mij over te geven aan die grote golven en stromen van zijn muziek. Ik was weer met hem samen. Zijn klankwereld werd totaal andersopgenomen door dit publiek van de 21e eeuw dat veel vertrouwder was met zijn soms ongrijpbare en vaak exotische structuren. Deze mensen gaven zich er gemakkelijk, graag en met aandacht aan over. Ook al vanuit de hedendaagse ervaring met zoveel verschillende muziekstijlen die je overal gemakkelijk opdoet in deze tijd met haar mer-à-boire van opnames en streaming. Deze ervaring sijpelde tijdens het spelen bij me binnen. Spelen was een weldaad en verzoende me alweer wat met die merkwaardige wereld van de 21e eeuw. Dat was toch echt een groot verschil met dat veel stijvere publiek zoals ik dat enkele dagen geleden, - in mijn beleving althans waren dat enkele dagen- had meegemaakt. Dat was dus het publiek geweest waartegen Claude met al zijn vernieuwing zijn leven lang had moeten oproeien en worstelen. Maar de wedstrijd had hij dus uiteindelijk gewonnen.
Het was dus een goed besluit geweest om dit concert door te laten gaan. Verenigd zijn in zijn muziek: oh, wat troostte me dat! Er waren in mijn spel nuances en klankkleuren die er nooit eerder waren geweest en waarin nu spel van hemzelf mee klonk, omdat ik het immers direct van hem kende. Het stroomde de wereld van deze toehoorders binnen. Claude was zijn tijd echt vooruit geweest.
Natuurlijk waren er al wasrollen geweest in zijn tijd. Er bestonden een paar oude opnames van hemzelf die je net zo gemakkelijk kon beluisteren als alle gestreamde muziek. Maar daar had je wel te maken met alle inperkingen van de toen nog pijnlijk primitieve opnametechniek die de klanken sterk vervormde. En vooral ze vervlakte, zoals de fotografieën uit die tijd dat ook met beelden deden en daardoor een illusie schiepen, Een zekere stijfheid, iets vergeelds en iets van een melancholieke kartonnen illusie, die er in werkelijkheid helemaal niet was geweest. En waar de stijfheid er wel was geweest, was die niet vergeeld en van karton, maar massief en echt.
Ik voelde geen enkele neiging zijn spel met het mijne te vergelijken. Ik wist dat we allebei goed speelden, maar heel verschillend. Ik speelde exacter, en kundiger. En hij…. hij was gewoon hij. Hij speelde uit zijn oereigenste klankwereld, en dat was meer dan alle pianovirtuositeit. Ik had met mijn aandacht niet bij enig technisch level en zelfs niet bij de eventuele esthetiek. Dat was allemaal l onbelangrijk. Zijn muziek laten zingen, daar ging het om. En zelfs niet omdat die van hem was. Alleen omdat die er gewoon was, en vanavond weer de wereld in mocht.
Ondertussen was het bespelen van deze oude gereviseerde Pleyel-vleugel een belevenis op zich, omdat de revisie erg bekwaam was uitgevoerd. Het instrument was aan de ene kant feilloos hersteld en gevoelig getuned in het typische timbre van een Pleyel. Aan de andere kant schemerde toch de hoge leeftijd van het instrument er doorheen. Er was met eerbied voor de ouderdom gerestaureerd.
Het trof me diep. Juist het doorheen schemeren van dat oude maakte mij het meest emotioneel, omdat het mij met de afstand tussen de twee tijdoevers confronteerde. Zijn eigen spel op diezelfde vleugel had een andere, jongere klank voortgebracht. Moeilijk te zeggen waar het hem in zat. Het instrument was toen nieuw, maar ook zijn muziek was gloednieuw en voor een groot deel nog onbegrepen. Ook niet door kenners in kaart gebracht en nog oproeiend tegen de bekende demonen van de scheppende kunstenaar: dreigende onbeduidendheid, burgerlijke kritiek en voortijdig vergeten worden. Een beetje zoals een rivier: aan het begin van haar loop ontspringt ze altijd als iets onnozels. Ze heeft last heeft van iedere kleine hindernis en pas geleidelijk verkrijgt ze haar macht, breedte en identiteit en zo stroomt ze uit in de oceaan.
De vleugel riep met haar oude broze klank de herinnering op aan de jonge vleugel van weleer, waarmee die identiek was. Ik was natuurlijk de enige die deze vergelijking echt kon maken.
Denise zat vooraan. Ze zat bijna op dezelfde plek waar haar alter ego , of was ze het zelf geweest?- gezeten was naast Marie-Rose. Ik verbeterde mijzelf: naast mij, in mijn chamois zijden jurk en opgestoken haar terwijl Claude speelde. Denise had vanavond tot mijn verrassing eenzelfde soort donkerrode jurk aan als een paar dagen geleden en ik zag dat ze precies de sieraden droeg die ik zelf gedragen had en die ze aan mij had uitgeleend. Ze was dezelfde persoon. Wat bijzonder om het collier weer te zien schitteren aan haar hals.
Pas als ik al een hele tijd zit te spelen, het ene na het andere werk en ondertussen al aan het nadenken ben over de keuze van de toegiften, word ik me ineens van hem bewust.
Voorbij de rijen zitplaatsen achteraan en een beetje uit het midden staat een grote mollige man met een korte en warrige baard aandachtig te luisteren, met grote wijde ogen die in de verten van de muziek lijken te kijken. Zijn eigen muziek, realiseer ik me. Hij heeft de karakteristieke houding van hem. Zijn ene hand aan zijn baard. Zijn hoofd en schouders een beetje schuin weggedraaid naar waar hij met zijn aandacht is. Hij heeft even kort blikcontact met me terwijl ik speel. Iets van hem waarvoor ik mijn ogen niet op de pianotoetsen hoef te richten omdat ik deze muziek al vanaf mijn kinderjaren ken. Even ieen langzaam knikje. Zijn andere hand gaat iets naar boven en dan nog verder. Hij brengt die aan zijn mond. Het wordt een heel fijn getekend en haast stiekem kushandje. Zijn blik herken ik. Die is de zijne. Onze ogen haken even innig in elkaar. En ik zie hoe hij met zijn lippen één woord vormt. Ik kan het direct van zijn lippen aflezen omdat ik ineens de humor in zijn ogen erbij zie opflitsen. Nee toch?
’Mimi…’.
Terwijl mijn lippen instinctief maar zo subtiel mogelijk het enige juiste antwoord: “Pilu” vormen verdwijnt de toetsenwereld vòòr mij in het vochtige waas van mijn tranen, net als het podium en het publiek om mij heen. Maar mijn handen zijn dapper en trefzeker. Ze spelen gewoon door. Ik moet nu denken aan zijn handen. Aan hun stevige greep, hun warmte en tederheid, aan hun vasthouden en loslaten, aan zijn spel, aan ons spelen in de golven, aan zijn gebaren en zijn liefkozingen. En ik speel, en speel hém, en ik speel maar door. Tussendoor buig ik voor een zee van enthousiast, dankbaar applaus en ben ondertussen begonnen aan een serie toegiften. Ik zie dat hij ondertiussen aan de wandel is gegaan en daar achter van de ene kant langzaam naar de andere kant loopt en weer terug. Eén keer nog, als in een stomme film weer zijn geluidloze lipbeweging.
Ik ben inmiddels getraind. Ik heb pijlsnel de cursus liplezen gedaan en mijn diploma gehaald. In de liefde leer je soms razendsnel omdat alles ervan afhangt. En ik zie hoe hij met mijn naam, mijn echte naam zowel mij én zijn liefde uitspreekt.
‘Marie-Rose….’
En ineens is hij niet meer te zien.
Ik heb geen moment ooit de behoefte gevoeld zijn verschijning te duiden. In dit concert was ik volstrekt met hem verbonden in onze gemeenschappelijke muziekwereld. Ik voelde hem.
Nu ik hem niet meer zie, voel ik pas hoe intens hij in mij woont zoals ik in hem woon. Het is bijna religieus. Nee, het ìs religieus. We zijn beiden de wereld van het onkenbare maar overweldigend ervaarbare binnen gegleden. Daar waar het voorbijgaande vereeuwigd is. In de dagen, weken en jaren daarna merkte ik dat het daar verankerd was geraakt. Ik denk dat hij op dat moment daar echt bij me was. Maar dat dat moment tegelijk eeuwigheid is.
Ik begon vanaf dat moment weduwen te begrijpen.
Waarom die soms die lichte uitstraling hebben.



