De elektrische taxi hield stil voor de ingang van het hotel. De rit had maar twintig minuten geduurd. Ik droeg mijn lange broek, en mijn gympen en een soepele sweater over mijn T shirt. Want het was erg afgekoeld door de storm van vannacht.
Ineens besefte ik dat ik niets bij me had, geen enkel betaalmiddel, niets. Maar toen ik opzij van mij keek zag ik ineens wat ik in geen dagen gezien had: mijn handtas . Niet de réticule van de afgelopen dagen.
Ik keek erin. Daarin zat mijn portemonnee, met daarin mijn identiteitskaart, verschillende credit- en bankkaarten, klantenpassen en enkele eurobiljetten.
Juist het gewone daarvan werkte op mij bevreemdend. Ik vond het regelrecht spookachtig. Ik kon in elk geval de taxi probleemloos afrekenen. Maar dat hoefde niet.
‘Het is inclusief, mevrouw. U heeft allang afgerekend. En, mevrouw: het is vandaag vrijdag 30 augustus 2021. Dan weet u dat.’
Er zoemde iets. Het bleek mijn mobiele telefoon te zijn die in mijn tasje naast de portemonnee lag. Een berichtje van ver weg: “Hey Rozemarijn, heb je het fijn aan zee? We denken aan je. We zijn op vakantie in Oostenrijk. Fijn dat dat weer kan. Liefs en Toi Toi, Joy en David.”
Joy en David? Ik moest heel erg moeite doen voordat een vaag besef kwam, wie dat zouden kunnen zijn. Met enige schaamte schoot me te binnen dat het eigenlijk best goede vrienden van me waren, uit Brussel. Oh, ja, da’s waar! Ik ben helemaal geen Française. Hoe had ik dat nou toch kunnen denken? Ik ben een Vlaamse. Een tweetalige Vlaamse.
Ik was op de een of andere manier niet helemaal wakker. Ik liep naar de hotelingang. Ik registreerde maar half dat het hotel er heel anders uitzag dan ik mij herinnerde terwijl het dezelfde naam droeg. Ik zag met verwondering beeldschermen in de hal en een strakke balie met medewerkers achter computerschermen. Ik voelde me compleet gedesoriënteerd. En dat terwijl ik daarnet bijna zonder nadenken in de grote elektrische auto was gestapt. Je zou toch zeggen dat dat me er wel aan herinnerd zou hebben dat ik ineens weer terug was in de een en twintigste eeuw. “Mijn” eeuw. Ergens wist ik dat wel. Maar ik zat emotioneel zó op slot en was nog zo geschokt dat de dingen soms wel en soms niet tot me doordrongen.
Een moment van regelrechte verbijstering overspoelde me toen ik de lobby binnenliep en er twee beelden of twee films als het ware over elkaar heen schoven. Het was zowel de receptie van het hotel waar ik de afgelopen dagen gelogeerd had, compleet met ingelegd houtwerk en kristallen luchters en wandgobelins. En het was tegelijk een moderne hotellobby, smetteloos als een computerwinkel, die zelfs op een of andere manier daar een beetje naar rook.
Achter de balie zat een receptionist. Hij was niet in een livrei gekleed maar in een soort vrijetijdskleding, met een wit polohemd met korte mouwen en een witte haarband om het voorhoofd. Beide met het logo van het hotel erop. In bedrijfskleding dus. Hij droeg een oortelefoon met een blauw opflitsend Bluetooth lampje die hij in één oor droeg terwijl de andere kant los bungelde. De mondkapjesplicht van 2020 en 2021 was zojuist afgeschaft. Maar er was nog een doorzichtig plastic afscheiding tussen mij en de jonge man. Toen hij mij zag begroette hij mij onmiddellijk.
‘Bonjour, madame Vandevelde! We hadden al doorgekregen dat u vannacht en de twee nachten ervoor niet bij ons zou zijn en vanochtend hier weer zou arriveren, en wel.. daar bent u dan! We hebben de gelegenheid genomen uw suite weer helemaal klaar voor u te maken en uw kleding te reinigen. Ik hoop dat u daartegen geen bezwaar hebt en anders..’ hij glimlachte even verontschuldigend, ‘..anders is het nu eenmaal gebeurd, excusez-nous. Kunnen wij op dit moment iets voor u doen, mevrouw?’
‘Eh nee. Dank u wel voor alle goede zorgen. Is het kamernummer ongewijzigd?’
‘Mais oui madame, u vindt die op uw telefoon! QR-code scannen en uw deur gaat open. En als u de code niet heeft of hij werkt niet, dan helpen wij u. Prettige voortzetting van uw verblijf bij ons!’
Op de een of andere manier maakte dit korte zakelijke contact me pas echt duidelijk dat ik teruggereisd was naar die eenentwintigste eeuw, zij het dat ik geen flauw idee had hoe. Iets met die storm en dat onweer? Maar hoe was het dan in zijn werk gegaan? En nu was ik dus terug. Terug?
Technisch gesproken was ik weer thuis. Maar in werkelijkheid voelde ik me heel erg ver van huis. En het deed me erg pijn. Want ik had niet het gevoel dat ik ooit meer echt thuis zou kunnen komen.
Ik ging zitten op één van de comfortabele witte leren banken in de hotellounge en keek om me heen. Machines, overal machines. Heen en weer lopende mensen, allemaal druk met iets. Beeldschermpjes en telefoons, berichten, mails, alles en iedereen met elkaar verbonden. Tenminste zo leek het. Het had tegelijk iets kouds.
En ik gescheiden van mijn grote liefde. Ik voelde me verlaten.
Wat deed ik hier? Wat was dit voor wereld?



