1901, Claude.
Eerst proberen er achter te komen wat er is gebeurd en waar ze is gebleven. Niet in paniek raken. Het leek een blikseminslag. En daarna ben je misschien dood of zwaargewond maar dan is je lichaam niet ineens helemaal weg. Dus is het iets anders.
Hijzelf was in elk geval niet dood, ook niet gewond en ook niet weg. Hij stond nog op dezelfde plek als waar de flits ineens was geweest. Hij was misschien heel kort even weggeweest. Want de flits had hem verdoofd. Hij had niet gezien wat er gebeurd was. Even later was hij weer bij zinnen geweest. Maar hoe veel later was even later? Daar had hij geen antwoord op. Hij had zijn horloge niet bij zich en de torenklok was van hier ook niet zichtbaar. De maan? Was die veel verder naar het westen gedraaid? Hij kon het niet zeggen. Het leek van niet.
Maar er zou dus tijd verlopen kunnen zijn. Misschien enkele minuten, misschien een kwartier. Zou zij ook verdoofd zijn geraakt? Zou ze aan het dwalen zijn gegaan? Zou ze in zee beland zijn onder invloed van de verdwazing? Hij riep haar naam, Marie-Rose! Marie-Rose! Hij vond zijn stem erg zwak klinken in de nog steeds stevige wind.
Hij zag in de buurt van de waterlijn iets liggen wat fladderde. Hij liep erheen. Hij zag tot zijn ontzetting dat het de kleren van Marie-Rose waren. Maar dan ook alle kleren, niet alleen de geoliede jas, de hoed en de laarzen, maar ook haar jurk, en zelfs haar ondergoed. Alsof ze naakt de zee in was gelopen. Maar nee, dacht hij, dat zal ze toch niet hebben gedaan? Zoiets doe je niet, ja een paar dagen geleden deed ze dat. Maar toen was de zee lieflijk en de avond was zomers en helder. Maar toch niet hier in dit geweld? Zou ze zo van zinnen zijn geweest? Of is ze door iemand aangevallen die gebruik heeft gemaakt van haar zwakte of flauwte na de inslag. Ze zal toch niet door iemand verkracht zijn!
Langzaam maar zeker kroop de paniek in hem. Hij stelde zich allerlei mogelijke gruwelscenario’s voor maar dwong zichzelf terug in de rationaliteit. Tegelijk begon voor het eerst de vraag in hem op te komen: Zou ze zijn teruggehaald naar haar eigen tijd? En is het dan zo dat je niets mee kunt nemen? Vallen je kleren dan gewoon van je lijf af? En wat valt er nog meer af? Zou ze zich mij en ons wel herinneren? Of is dan gewoon alles weg, alsof het er nooit geweest is?
Dezelfde paniek in feite maar in een andere vorm. Hij moest zijn schrik erkennen en onder ogen zien dat de schrik een uitweg zocht. Maar paniek leidde tot niets. Daarom was het beter in zekere zin dicht bij huis te blijven en te doen wat je te doen staat als iemand ineens weg raakt. Meteen alarm slaan. De vermissing van een persoon melden. Op het gevaar af zelf verdachte te worden. Melden en zoekactie starten. Naar de gendarmerie?
Zou daar wel iemand zijn op dit tijdstip? En hoe kom ik daar?
Hij ging omhoog, doornat en trillend nu van de schrik en de emotie, en belde bij buren van hem aan, waar hij licht zag branden. Ze vingen hem op en luisterden naar het verhaal en de ongerustheid van de ontdane man. Hij zei dat ze gast was in het hotel aan de baai en dat ze twee dagen hier samen waren geweest. En ze gingen met hem mee kijken en hij was vergeten haar kleren te verzamelen zodat ze verder verspreid over het strand lagen. Dat zag er ineens zó zielig uit dat Claude er hartverscheurend van begon te huilen, terwijl zijn buren over het zand liepen en haar kleren weer verzamelden. Ze spanden hun paardje voor hun rijtuig en reden hem doorheen de gure nacht naar de gendarmerie.
Tegen Claude’s verwachtingen in werd hij daar zeer voorkomend en vriendelijk ontvangen en de nachtelijke zoekactie werd gestart.
Hij vroeg of ze hem niet verdacht vonden. De commissaris legde hem uit dat hij dat, technisch gezien, uiteraard zou moeten onderzoeken maar dat monsieur Ferrier zich daarover liever niet druk zou maken omdat het al ellende genoeg was deze nacht. En had hij vandaag niet in het stadje op de markt opgetreden en had hij toen niet zijn betoverende metgezel bij zich, mademoiselle Duchamps toch? En ze zouden hun best doen. De eerste uren zijn altijd belangrijk.
‘Maar weet u monsieur Ferrier, ik moet u ook waarschuwen en erop voorbereiden. Er raken elk jaar wel mensen weg hier aan de kust. En helaas ook echt spoorloos weet u, ik hoop natuurlijk het beste, en dat we haar terugvinden, maar de zee, weet u, de zee, zij neemt niet alleen vissers en zeelieden, maar helaas ook strandgasten. Dat met die kleding van mademoiselle blijft wonderlijk, heel wonderlijk, monsieur. Er is echter geen enkel spoor van geweld. Alsof ze gewoon afgelegd en opgevouwen zijn weet u? Niet van het lijf gerukt. We gaan deze nacht nog zoeken natuurlijk, we hebben onze mensen en mobiliseren de mannen. En we zullen het hotel direct op de hoogte stellen. En reisde zij alleen? Oh, een vriendin, o, ene Denise maar u weet geen achternaam. Hindert niet, we vinden haar wel en verwittigen haar. U wilt wat doen natuurlijk. Maar u bent zo geschrokken. Weet u wat? Ze kennen u toch goed in het hotel? Misschien kunnen uw lieve buren u erheen brengen? Oh maar u wilt eerst thuis kijken of ze niet is teruggekeerd? Dat zou geweldig zijn, monsieur Ferrier, geweldig. Doet u dat en geef ons meteen door mocht zij terecht zijn gekomen. Maar als u haar niet vindt, we maken ons zorgen, ook om u. Blijft u niet dan alleen maar gaat u naar het hotel. Ze zijn zo gesteld op u. U speelt zo prachtig. We zijn een beetje bewonderaars van u, mijn vrouw en ik, en mijn schoonouders ook. Ze zorgen dan voor u, en dat u tenminste iets te eten en te drinken hebt en u bent dan in de buurt als er nieuws is.’
Hoewel hij geen enkele zekerheid kreeg nu al het stellige gevoel had dat deze zoekactie niets zou opleveren ( maar dat zei hij natuurlijk niet) was hij vreemd genoeg toch wat gerustgesteld door de vriendelijke zorgzaamheid van de politieman. Zijn buurman zei dat hij graag wilde helpen.
Zoals hij al verwacht had, was Marie-Rose niet bij hem thuis gekomen. Het was erg laat geworden. Hij voelde zich ellendig, en sleepte zich toch de trap op naar de bovenverdieping waar het slaapkamertje was.
Daar was hun bed waar zij vanmiddag laat samen nog in hadden gelegen. Het rook op de kamer nog naar haar. Het maakte de emoties in hem los maar hij huilde niet meer. Hij was helemaal leeggehuild voor vandaag. Er waren geen tranen meer over.
Hij gooide zijn natte kleren uit en dook het bed in. Vreemd genoeg kwam de slaap snel. En in de slaap kwam de droom.
Het is mooi weer.
Marie-Rose staat in de tuin en kijkt hem glimlachend aan.
‘Ik ben Rozemarijn,’ zegt ze, ‘maar nu heet ik ook voorgoed Marie-Rose. Ik heb jou gevonden en weet nu wie je bent. Ik mis je vreselijk. Maar je bent voor altijd in mijn hart. Jouw muziek wordt altijd nog gespeeld. Ik hield altijd al van je, geloof ik, maar ik kende je niet. Ik wist toch ook niet dat ik zo van je zou gaan houden?
Heb ik je heel erg pijn gedaan, liefste? Kun je mij ooit vergeven? Oh, ik was zo graag bij je gebleven!
Maar let goed op, ik ben bij jou. En jij bij mij. Als je wakker wordt zul je denk ik voelen dat het zo is.’
Hij wordt wakker. Haar beeld is in zijn ziel. Hij merkt dat hij nu al bezig is haar beeld vast te houden. Hij probeert het te conserveren. Hij voelt al de naderende pijn van straks zich niet meer precies kunnen voorstellen hoe Marie-Rose eruit ziet.
Maar het is alsof ze erom glimlacht en hem aanraakt.
Even is ze bijna moederlijk, en hij merkt dat hij langzaam ontspant.
Dan is hij ineens in innerlijk gesprek met haar. Dat verloopt als vanouds:
Hij: ‘Ik zei het je al: het zal me breken.’
Zij: ‘Het breekt mij ook, maar ik ben vervuld. Je bent mijn man.’
Hij: ‘Ben je dan nu weduwe?’
Zij: ‘En jij weduwnaar?’
Hij: ‘Dan zijn we dus weduwnaar én weduwe.’
Zij: ‘Beetje merkwaardig. Dat komt niet zoveel voor. Maar het schept wel een band.’
Hij: ‘Je mag me nu niet aan het lachen maken! We zijn in een tragische situatie weet je?’
Zij: ‘Ja, daar had je het over. Je hebt natuurlijk zoals altijd gelijk. Zeg Claude, is er misschien een foto van ons ergens?’
Hij: ‘Daar zeg je me wat! Dat zou tijdens het concert kunnen zijn. Ik ga het wel uitzoeken. Misschien is de foto al ontwikkeld en afgedrukt.’
Zij: ‘En ik moet dan de archieven in. Of misschien hangt die wel ergens. Ik bedoel: je bent tenslotte een beroemdheid.’
Hij: ‘Je bedoelt: ik wàs?’
Zij: ‘Nee, bènt. Volhouden hè? Die tijdparadox! Ons leven samen hangt daar nu vanaf.’
Hij: ‘Nee, weet je nog? De tijdparadox was de dienaar, niet de heerser. De liefde is het die regeert. Toch zal ik volhouden. À votre service, madame la comtesse Mimi!’
Zij: ‘Au revoir mon amour, cher monsieur le comte de Pilu.’
Hij merkt wel dat ze zich groot houdt en moet huilen. Hijzelf is verdrietig maar toch een beetje gekalmeerd. Hij weet nu tenminste wat er gebeurd is.



