We lagen naast elkaar.
‘Claude? Ik moet je wat vertellen.’
‘Vertel me maar.’
‘Weet je nog dat je me op onze eerste avond zei dat ik uit een andere tijd was?’
‘Ja.’ zei hij, ‘Dat weet ik nog heel goed.’
‘Het is zo.’ zei ik, ‘Ik bèn uit een andere tijd.’
‘Maar daarom zei ik dat ook.’ zei hij tot mijn grote verrassing, ‘Wat fijn dat je me dit nu vertelt!’
Hij keek me daarbij aan. Hij keek me diep in de ogen. Er was zoveel zachtheid en tederheid. Het was zó onbegrijpelijk, en zó hartverscheurend lief hoe hij me aankeek en iets leek te aanvaarden waarvan ik zelf, als ik eerlijk was, niets begreep. Helemaal niets.
Hoe kan dat nou? Ik kan toch niet uit een andere tijd zijn, die er nog niet eens is? Ik ben hier en ik ben bij hem. En ik heb maar vreemde praatjes, maar hij luistert. Naar mijzelf. Hij laat zich niet van de wijs brengen door mijn praatjes.
En ik sloeg mijn ogen neer maar richtte ze even later weer naar hem op. Om opnieuw zijn ogen te zien. Of hij nog altijd zo keek. Dat was zo. Ik kon alleen maar dichter tegen hem aankruipen. Ik wilde niets meer zien. Alleen voelen. Ik voelde hem en zijn warmte. Ik hoorde zijn hart kloppen. Zijn handen streken over mij, over mijn haren en mijn gezicht. En ik hoorde hem zeggen dat het goed was. Dat hij blij met me was. Dat ik hier bij hem was. Dat we hier waren. En ik liet alles van hem over me heen komen, als warme golven.
Ik merkte tot mijn verrassing dat ik er minder van begreep dan hij. Zelf begreep ik er niets meer van. Ik had er zó luchtig over gedaan maar nu was er niets luchtigs meer aan. Nu werd alles aards en warm en nat en echt. Ik had dat nog nooit zo gehad. Ik wist ineens zeker: dit was voor het eerst. Het kwam door hem en hoe hij me vasthield. Hij begreep wel. Misschien niet met zijn hoofd. Maar hij begreep met zijn ogen die innig naar me keken en met zijn handen waarmee hij me streelde en met zijn armen waarmee hij me vasthield. Hij begreep als een minnaar.
We waren allebei veilig in de greep van de liefde. Die begreep alles. En geleidelijk aan ontspande ik en lichtte er iets in mij op: het besef dat als je in elkaars armen bent altijd het peilloos grote en niet te bevatten mysterie er is: dat je allebei ergens vandaan gekomen bent. Maar wat is nou het grotere mysterie? Waar je vandaan gekomen bent of dat je nu samen bent? En maakt het uit of de door de ruimte of de tijd gekomen bent? Of allebei? En is dat niet altijd zo?
Ik voelde hoe ik rustiger begon te ademen.
Pas een hele tijd later en na ettelijke golven van heen en weer waden tussen verwonderen en liefkozen, elkaar haast schuw in de ogen kijken en weer dichtbij zijn en glimlachen tussen tranen door die vloeiden zonder dramatisch te zijn, ging ons gesprek weer door.
‘Dus je wist het?’
‘Ik zal niet zeggen dat ik het wist.’ zei hij, en streelde mijn haren opnieuw aandachtig terwijl hij er kleine krulletjes van draaide, ‘Maar het leek me op de een of andere manier haast logisch.’
‘Waarom vind je het logisch?’
‘Misschien omdat ik zelf het gevoel heb dat ik niet in deze tijd pas. En er op de een of andere manier toch moet zijn. Maar me thuisvoelen? Nee, dat is anders. Ik dacht altijd dat ik in het verleden thuishoorde. En dan kom jij, en ik voel me nog steeds niet thuis in deze tijd. Maar wel bij jou. Ineens ben ik thuis. Hoe kan dat? Jij bent ofwel zelf tijdloos, maar ik merk zo dingetjes aan je, die ook zo totaal niet passen bij de burgerlijke tijd waarin we leven. En al dat gezever over die nieuwe twintigste eeuw! Ik weet een beetje waarover ik het heb. Ik maak tegenwoordig dingen die geloof ik echt wel nieuw zijn. Maar die kersverse twintigste eeuwertjes om me heen zeggen dan: “We snáppen het niet”, en ze zeggen: “Kunt u niet eens een gewoon stukje muziek schrijven? Iets wat mijn zoontje of dochtertje dan fijn kan instuderen en ons voorspelen? Liefst iets niet al te moeilijks?’
‘Het frustreert je hè?’
‘Enorm! Maar ik dwaal af. Jij hoort daar niet bij, maar je komt ook niet uit een verleden. Nu heb ik door mijn kunst een beetje geleerd onbevangen te zijn. Als je dus ook niet van hier bent? En ook niet uit het verleden? Dan ben je dus uit de toekomst! Dat is gewoon een kwestie van onbevangen denken. Ik doe me nu wel wat zekerder voor dan ik ben, hoor. Maar er komt nog bij dat ik bij jou ergens al wat aanvoelde nog voor ik er over na ging denken. La dame touchée par le temps. Weet jij ook uit welk jaar je komt?’
‘Bedoel je mijn geboortejaar?’
‘Nee, hoewel ik dat natuurlijk ook erg interessant vind! Maar ik bedoel: uit welk jaar ben je hier naartoe gekomen?’
‘Liefste Claude, je bent een volkomen origineel en onbevangen mens. Geweldig. Ik had niet bang hoeven zijn voor dit gesprek. Vergeef me, want ik was wel bang en ik had voor jou niet bang hoeven zijn. Dus uit welk jaar. Maar zeg nou zelf: wie vraagt er zoiets?’
‘Nou, ik dus. Ik vraag het je. Weet je het?
‘Ja.’
‘Uit welk jaar? Zeg het dan!’
‘Eh… ik eh….nou goed dan. Uit 2021!’
Het woord was eruit. Hij was er even stil van. Er werden ondertussen nieuwe krulletjes in mijn haar gedraaid. Ik had mijn ogen gesloten om het gefrummel en zijn warmte en het vibreren van zijn stem goed te voelen die na enige tijd een soort hmm, hum hum begon te produceren. Het was ontzettend rustgevend alsof hij een dier geruststelde met wat gebrom. En hij gaf me nog meer houvast gewoon doordat hij me opnieuw vasthield in zijn armen.
‘Uit 2021.’ herhaalde zijn bariton. ‘Maar hmm.., dat is best een heel eind weg! En hmm.., waarom ben je dan nu hier? In 1901?’
‘Liefste Claude, ik weet toch ook niet wat mij bezield heeft? Daar, of toen. In 2021 zal ik maar zeggen. Ik kom er met mijn herinnering niet bij. Misschien kan dat ook helemaal niet omdat het toekomst is en dus vanuit hier bekeken nog niet gebeurd. Ik weet toch ook niet hoe dit soort dingen werken? Zeg me, denk je dat ik gek ben? Maar ook als je dat denkt, wil je alsjeblieft toch krulletjes bij me blijven draaien? Dan maar gek.. ‘
‘Marie-Rose, nee! Dat denk ik helemaal niet. Je bent volkomen helder.’
‘Nou, je vroeg me daarnet dus waarom ik hier in 1901 ben. Ik weet daar nu maar één antwoord op. Maar dat wist ik niet toen ik hier net aankwam.
‘Wanneer ben je hier dan aangekomen?’
‘Ik weet het niet precies maar ik denk heel kort geleden nog maar. Misschien pas eergisteren ochtend, of de avond ervoor. Ik heb nog een soort herinnering dat ik met Denise in een trein zat hier naartoe maar soms is het ook een andere trein en die lijkt uit een andere tijd, iets heel snels, en ik heb vage beelden daarbij.’
‘Zou dat er dan misschien één uit 2021 kunnen zijn geweest?’ vroeg hij geïnteresseerd, ‘En ging die heel snel? O, dat is dan best handig. Wat een prettig vooruitzicht!’
Hij lachte even en ik daardoor ook. Het brak de spanning wat.
‘Nu mag je me niet onderbreken,’ zei ik, ‘want ik wil jouw vraag verder beantwoorden. Waarom ik hier ben.’
‘Ook niet voor een kus?’
‘Ja, daarvoor dan weer wel. Dat mag altijd.’
Een nieuwe, lange en innige onderbreking.
‘Nu heb ik het!’ zei ik ineens, ‘Ik probeerde alsmaar in mijn herinneringen te graven, die er dus niet zijn, om jou maar een antwoord te geven. En onderhand word ik teder door jou gekust en daarmee krijg ik het échte antwoord op jouw vraag. Jijzelf bent het die mij het enig goede antwoord de hele tijd aan het geven is.’
‘Dus bedoel je dat je honderdtwintig jaar bent gereisd..’
‘Ja! Hiervoor! Voor jou. Waarom anders? En om door jou gekust te worden!’
‘Ik zeg het je nog maar eens, Marie-Rose. Ik vind jou lief. En je krijgt dadelijk weer een kus. Maar moet ik nu jouw eh… hypothese zomaar aannemen? Dat ik schijnbaar de moeite waard ben dat iemand uit de verre toekomst op pad gaat en honderdtwintig jaren door weet-ik-veel-wat-voor-niets reizend voor mij overbrugt? Nou eh… niet zo verlegen worden, zeg ik dan maar tegen mezelf. Maar geef toe dat dit voor mij nogal verpletterend is. En vooral maar niet teveel proberen te snappen. En er dan ook maar op vertrouwen dat jij waarschijnlijk wél weet wat je doet. Zo kwam je tenminste op me over toen we elkaar ontmoetten. Meteen de leiding nemen, geen doekjes eromheen winden. O, maar da’s waar ook! Je wist tegelijk helemaal niets. Wist jij wie ik was? eh…. ben? Nee, volgens mij niet, hè?’
‘Claude, ik had echt geen idee!’
‘Maar je bent dus gekomen om…’.
‘Ja, ik kan er echt niets anders van maken. Op de een of andere manier om jou te ontmoeten! Of ik dat ook ooit echt van plan ben geweest weet ik niet. En het kan me eerlijk gezegd ook niets meer schelen. Want dit is zoals het gebeurd is. Ik ben hier, ik ben bij jou, ik ben gelukkig. Het is nog veel meer dan dat maar daar heb ik geen woorden voor.’
‘Maar,’ zei hij peinzend, ‘hoe zit dat dan ? Dan had je me toch allang ontmoet voordat je naar me toe reisde? Ik bedoel, het is daar toch later dan hier?’
‘Ja liefste, dat noemen ze geloof ik de tijdparadox. Maar doen we nu alsjeblieft even niet daaraan? Want daar kun je best wel gek van worden denk ik. En ik ben liever gek van liefde dan van een paradox.’
‘Liefde is ook een paradox,’ zei de geliefde man heel diep en ernstig, ‘en waarschijnlijk zelfs een veel grotere dan alle tijdreizen bij elkaar.’
Ik voelde eerbied voor hem. Die ging huiverend door alle vezels van mij heen.
‘O Claude, waarom voel ik me toch zo veilig bij je wanneer je zulke dingen zegt?’
‘Ik voel me juist helemaal licht. Alsof ik vleugels heb bij jou, Marie-Rose!’
We lagen in elkaars armen in het kleine kamertje. Buiten op het leistenen dak vlak bij onze hoofden koerden duiven. Claude pakte de karaf met water en schonk onze glazen vol. De glazen en het water glinsterenden in het kaarslicht. Het was alsof we kostbare wijn dronken.
De onvermijdelijke vraag moest gesteld worden. Claude kwam ermee.
‘Maar Marie-Rose, wat denk je nu ? Blijf je hier of ga je op zeker moment ook weer terug? Of vooruit of hoe je dat ook noemt?’
‘Dat weet ik niet! Ik weet een heleboel niet. Ik ben bang dat niet-weten daarbij hoort. Vind je het erg dat ik het niet weet?’
‘Nee, dat is eigenlijk helemaal in orde’, zei hij terwijl hij zich op zijn zij draaide, zijn hoofd op zijn elleboog steunde en mij aankeek met zijn grote onderzoekende pogen. ‘Want weet je? Tot dusverre klinkt alles geruststellend normaal. Natuurlijk weet je dat niet! Want dat weet toch niemand? Daarin verschillen wij dus ook niet van elkaar.’
‘O, maar ik zou zo graag bij je willen blijven!’
‘Maar je weet niet of dat kan. Of hoe lang . Alors, c’est la vie, zou ik zeggen. Het gaat er nu om om de momenten dat we bij elkaar zijn volledig te vieren! Zo is het toch gewoon?’
‘Claude, doe je nu maar zo om me gerust te stellen of denk je er echt zo over?’
‘Ma chérie, ga even bij jezelf na. Is het waar wat ik zeg?’
Ik hoefde er niet over na te denken.
‘Ja.’ zei ik,’ Het is waar.’
‘Nou, zo is het dan. En ik wil waarheid tussen ons.’
We verstrengelden opnieuw in elkaar. Ik dook onder in het moment van nu. Nu. Altijd. Wat een troostend woord. Ik zei tegen hem: het al en de tijd. Ik proefde zijn warmte, zijn adem, zijn geur en die van ons samen.
‘Marie-Rose?’
‘Ja Claude?’
‘Kende je mijn naam al in jouw tijd?’
‘Ik weet het niet.’ zei ik, ‘Daar zit een waas overheen. Mijn verstand zegt me dat dat dus de bedoeling was en bij de tijdreis hoort. Ik leid daaruit, puur uit slimmigheid dus, af dat jouw naam mij bekend was. En ik leid ook af dat jouw naam mogelijk algemeen bekend was. Of hoe zeg je dat…. is… eh..zal zijn. Maar ik zelf kwam hier aan, zo onwetend als een kind.
‘O, maar dat is zò mooi en wijs!’ zei hij, ‘Want anders zou vast nooit wat met ons hebben kunnen worden. Wat fijn! Dank je wel voor je onwetendheid! En nu heb ik nog een vraag.’
‘Niet nu gaan doen alsof ik alle antwoorden heb.’
‘Maar die heb je juist niet, mon amour!’ zei hij lachend, ‘Dat is juist zo fijn bij jou. En daarom kan ik je gerust alles vragen.’
‘Goed dan, kom maar op met jouw volgende blindganger.’
‘Marie-Rose, heet jij hetzelfde daar in 2021?
‘Je houdt van mijn naam hè?’
‘Heel erg. Ik wil die steeds zeggen en kan die ook niet afkorten.’
‘Nu je me zo vraagt, liefste, is het alsof er ineens een beetje mist optrekt. Dat is spannend! Ik weet ineens hoe ik daar heet. Of heette want eigenlijk is 2021 voor mij langer geleden dan jij en ik, zoals we hier nu bij elkaar zijn. Eh excuus. Ik zit weer eens verward in de draden van de tijd. Goed, ik ben er weer. Ik weet dat ik daar Rozemarijn heette. Of eh… zal heten. Claude, het duizelt me af en toe een beetje.’
‘Rozemarijn,’ herhaalde hij mijmerend, ‘Rozemarijn.. oh ,maar dat is ook mooi! Wat wonderlijk! Ook heel erg bij jou passend. Maar toch ook helemaal anders. Ik vind het een sterke naam. Een heel sterke naam. Dat klopt wel bij jou. Maar Marie-Rose straalt nog anders! Die straalt zo lief. Niet zoetig bedoel ik. Maar zij straalt in…in stralende liefde.’
‘Ach Claude,’ snikte ik nu in zijn armen, ‘Marie-Rose straalt zo omdat, omdat ze z-zo van jou houdt! Anders zou ze niet zo gestraald hebben. Ze mocht hier komen en van jou houden.’
‘En Claude dus van haar. Van jou, stralende Marie-Rose. En jij bent zelf gekomen. Hoor je dat? Jij was het zelf.’
Terwijl hij het zei, drupten ook bij hem tranen van zijn wangen. Maar bij hem kwam zijn grote emotie als van hoog uit de bergen neer en stroomde majestueus naar een grote kalme zee. Ik verwonderde mij. Ik vond hem een koning, staande op een groot en sterk schip die zijn zee bevoer van vloeiende hartetranen. Mijn koning.
‘Als tijdreizen zo gaan, eh zo noem je die toch… Marie-Rose?’
Hij kon mijn naam zo liefkozend uitspreken.
‘Ja, zo schijnt dat te heten.’
‘Als tijdreizen dus omwille van echte liefde gebeuren, dan is het reizen zelf maar een dienaar en is liefde koning.’
‘Jemig Claude, wat voor een geest heb jij!’
‘Dat weet ik niet,’ lachte hij, ‘Maar ik heb in elk geval een lichaam. En dat houdt van jou. Naast die geest dan hè?’
‘En ik geef me aan je,’ zei ik hem. En streelde hem waar ik maar kon en kon er geen genoeg van krijgen, ‘Ik weet niet wat hiervan allemaal de bedoeling is. En ook niet hoe lang we samen kunnen blijven. Maar ik weet dat ik nu hier bij je ben. Je bent mijn koning. Ik geef me aan je over.’
Tussendoor moeten we toch ook wel geslapen hebben. Ergens in de late nacht of in de vroege ochtend was er hanengekraai. Ik werd wakker en zag dat hij ook wakker was.
‘Een haan!’ geeuwde ik.
‘Dat is Monsieur Coquelicot. Hij woont in onze tuin. Hij heet zo omdat zijn kam zo rood is als een klaproos. Hoe zou hij heten in dat malle Engels van je?’
‘Mister Poppy. Klaproos is poppy.’
’O fijn,’ giechelde hij, ‘dan heet-ie nu zo. Waarom gebruik jij trouwens zo graag Engels?’
‘Ik weet het niet. Waarschijnlijk is dat in de tijd waar ik vandaan kom heel gewoon.
‘Mais c’est terrible! Wat verschrikkelijk!
‘Dus je wilt niet met me mee?
‘Nee,’ zei hij, ‘Werk in uitvoering. Travaux en cours. Kijk, al snappen ze er hier niets van, wat ik maak is toch voor deze irritante tijd bedoeld. En nog even de gewetensvraag voor jou. Eerlijk antwoorden hoor! Zou jij naar de toekomst willen reizen? Naar wat voor jou toekomst is? Ik bedoel als je al terug zou zijn in 2021? Eerlijk is eerlijk. Dus jij gaat vanaf daar honderdtwintig jaar vooruit. Hup, mars! Even rekenen, zut, da’s ver. Je gaat naar het jaar 2141. Alors bon voyage! Ik hoop dat je daar hun toekomst-Frans nog kunt verstaan! Het jouwe is ook al soms exotisch. Nog afgezien van dat rare Engels.’
Hij lachte weer zijn diepe lach.
‘O nee!’ riep ik, ‘Alsjeblieft niet! Nooit!
‘Kijk eens aan. Nou, zie je wel? En kom er niet mee aanzetten dat dat niet kan omdat dàt dan pas de toekomst zou zijn. Dat zou arrogant zijn. En daar hebben wij, simpele zielen van 1901 natuurlijk geen boodschap aan. En dan weet ik er nog eentje. Jij kan hier helemaal niet zijn, teerbemind Marierooske uit 2021 van me. Want jij bestaat nog helemaal niet. Maar o wonder: gelukkig ben je er wel, van top tot teen. Erg aanraakbaar. En ontzettend beminbaar.’
Hij glimlachte fijntjes en rekte zich behaaglijk uit, een beetje als een vergenoegde kater.
‘Straks ga ik een hele grote, begin-twintigste eeuwse café au lait voor jou maken, en eentje voor mezelf. Ik sta dan op. Je kunt nog verder slapen als je wilt want ik ben vaak een vroege vogel. En je krijgt verse eitjes uit mijn tuin. Eitjes uit 1901! Volgende raadsel voor jou: Zijn die dan wel vers? Of juist heel oud?’
2021:
Toen ik eenmaal uit mijn vergetelheid ontwaakt was en het besef Rozemarijn uit 2021te zijn erbij kwam was mijn naïviteit weg. Ik dacht dat het nu ingewikkeld zou worden. Heel ingewikkeld zelfs. Maar ik was dankbaar over hoe het liep. Afgezien van wat speelse denkpuzzels, die hij ook erg leuk vond, bleek het helemaal niet ingewikkeld. En alles was nu helemaal zonder voorbehoud. Gelukkig echter, dat bij mij het besef in kleine porties was gekomen. Ik had er veel meer tijd voor nodig dan hij, leek het wel.
Toch was ik er tijdens mijn verblijf in 1901 nooit helemaal zeker van: of die Rozemarijn uit 2021 wel echt bestond of dat ik haar verzonnen had. Ik was nooit honderd procent overtuigd. Negenennegentig misschien, maar die ene procent twijfel bleef altijd aanwezig.
Zoals ook nu in 2021. Maar nu is het omgekeerd. Altijd houd ik ergens die ene procent twijfel of ik het misschien allemaal gedroomd heb.



