Ze was teruggekomen van haar wandeling. Ze had de begraafplaats wel gevonden maar het graf niet. Dit was teleurstellend maar het klopte wel met het resultaat van haar onderzoeksjournalistiek. Het graf wat ze zocht was er niet. Omdat het er nog niet was. Of is. En dan kan ik het dus ook niet bezoeken. Jammer. Maar eigenlijk logisch.
Ze naderde het hotel via de boulevard.
Op dat moment waren Marie-Rose en Claude samen naar buiten gekomen en waren richting de tuin gelopen. Denise zag hen niet maar Marie-Rose zag in het voorbijgaan even Denise, hoe die op het bordes van het hotel afliep.
Daar stond een klein meisje alleen. Marie-Rose zag hoe Denise en het meisje met elkaar aan de praat raakten. Uitvoerig aan de praat. Zouden zij elkaar kennen? vroeg ze zich af. Ze zag hoe het meisje een boek onder haar arm had en het aan Denise liet zien. Vervolgens zag ze hoe ze allebei op het bankje onder de plataan aan de zijkant van het hotel waren gaan zitten.
Wat leuk, dacht ze. Vervolgens liep ze met Claude verder de tuin in.
Denise kwam enige tijd later ook de tuin binnen. Ze had eerst naar haar kamer gewild. Ze besloot anders toen ze vanuit de tuin zachtjes de klanken van een strijkkwartet hoorde dat lichte muziek speelde. Herinneringen! Ze moest denken aan hoe ze hier met Grace was geweest die erg van strijkmuziek hield en zelf viool gespeeld had. Ze volgde haar oude herinneringen en liep het tuinpad op naast de ingang. Ze was nieuwsgierig of ze in deze tuin die orangerie nog zou aantreffen.
Niet “nog” aantreffen, “ál” aantreffen, verbeterde ze zichzelf moedig. Ze liep tot ze aan de zijmuur onder de platanen kwam die op het terras laag gesnoeid waren maar langs de randen van de tuin hun volle hoogte hadden. Daar was het gebouw! En precies zoals ze het zich herinnerde. De platanen boden schaduw aan het bouwwerk in glas en metaal dat haar vertrouwd was. Een moderne versie zou waarschijnlijk op van allerlei gebruik hebben gemaakt van moderne beglazingstechniek, van meekleurend met de lichtintensiteit, tot dubbel of driedubbel, warmte van buiten of binnen isolerend. Hier had het de charme van een lichte grilligheid van die net niet parallell afgewerkte glasoppervlakken waardoor er levendige en grillige spiegelingen waren. Toen ze er met Grace was was geweest was dat ook zo.
Is. Was. Zal zijn. Wat maakt het uit? Ik hou van je,’ leek Grace te zeggen, ‘dat is tijdloos, liefste Denise.’
De orangerie had grote schuifdeuren en ramen die uitgenomen konden worden. In de middaghitte werd voor extra schaduw gezorgd met grote voiles en kleurige gespannen zeilen die licht tegenhielden en wind door lieten. Binnengekomen betrad ze een uitbundige wereld van gevlochten bomen, palmen, kamperfoelie- en passiebloemranken, bloeiende stokrozen, lavendels in dikke bossen, fonteinen en bronnen, en overal klim- en standrozen in potten en bloembedden. De hotelorangerie was één van de grootste in zijn soort in de wijde omtrek. Het bouwwerk was openbaar toegankelijk, waarbij de hotelgasten alles op rekening bestelden en de gasten van buiten met munten en biljetten afrekenden. Er was in het midden een soort plein gecreëerd waar tussen de bloemen- en plantenzeeën tafeltjes en stoeltjes stonden opgesteld en zich de houten dansvloer bevond en een podium. Daarop stond een kleine salonvleugel. Ernaast zaten de muzikanten van het strijkkwartet en speelden onderhoudende muziek waarop ook gedanst werd. De tweede violiste bleek ook een bekwaam pianiste te zijn. De nummers, stijlen en bezettingen wisselden elkaar af.
Denise ging zitten en kreeg vrijwel direct aanspraak van verschillende heren die op haar af kwamen. Ze praatte wat met ze en liet zich witte wijn door ze brengen maar schudde ze na verloop van tijd ook weer van zich af als een pelsdier de regendruppels van haar vacht omdat ze niet voor aanspraak was gekomen. Toch wilde ze zich ook weer niet te krampachtig afzijdig houden. Ze liet zich dus fêteren en voerde kleine gesprekjes. Ze voelde zich ontzettend incognito en hopeloos geëmanicpeerd. Het was in de gesprekken echt op je tellen passen, merkte ze al gauw. Maar als ze de heren liefjes begon uit te vragen klommen ze op de vertelstoel en luisterde ze, inmiddels met het oor van een historica, hoewel het verwarrend bleef dat het gewoon hier en nu plaatsvond. Enfin, de tijdparadox, hield ze zich voor, niet je erin te verliezen of dat kan of niet. De drankjes zijn echt en dus zijn de heren die mij die aanbieden dat ook. Ook al snap ik er niets van.
De muziek en de bezetting wisselde. Nu zaten een andere pianiste en de cellist op het podium. Ze speelden een langzame slepende wals die het midden hield tussen serieuze klassieke muziek om naar te luisteren en amusementsmuziek, bedoeld als achtergrond voor conversaties en als ondergrond voor de dans. Maar het klassieke won het van het amusement. Er ontstond een soort geconcentreerde kring, bijna alsof de musici stilte en aandacht produceerden in plaats van geluid en klank. De cello zong, maar zo warm en melancholiek en innig. De piano dartelde soepel op de golven van de melodie mee maar het had ook iets heel ouds en een verdrietigs. Denise werd erdoor aangeraakt. Ze liet zich meedragen op de weemoed.
De dansparen waren twee aan twee weggegaan van de vloer en waren luisteraars geworden. Er bleef één paar over, dat met grote aandacht de langzame wals danste. Soms keken ze om zich heen maar meestal keken ze in elkaars ogen. Ze leken elkaar niet alleen met hun armen maar ook met hun blikken naar elkaar vast te houden alsof vanuit hun perspectief niet zij maar de wereld om hen heen draaide.
Marie-Rose danste. Ze droeg haar lichte jurk van de vorige dag met de rode biesjes langs de hals, de korte mouwen en de zoom aan de onderkant. Ze danste op haar rode schoentjes en droeg het strooien hoedje met de linten. Claude droeg witte linnen kleding en het corduroy jasje dat Denise van hem kende. Het was duidelijk dat hoewel hij de dans leidde, zijn stralende danspartner de eigenlijke supervisie had en hem waarschijnlijk de dans net geleerd had. En tegelijk was ze helemaal overgegeven in zijn armen. Ze liet zich door hem omvangen terwijl ze in de dans achterover helde, afwisselend haar ogen sloot en weer naar hem opkeek. De lome kalmte van hun passen, hun zachte oog-in-oog zijn en vooral Marie-Rose’s lichaamshouding vertelde Denise dat ze die dag een stel geworden waren.
Ze ziet het met de ogen van haar ziel. Aan gebaren en bewegingen en houdingen kun je het hoogstens aflezen. Maar dan moet je het nog in je laten spreken en toelaten. Je moet willen zien dat er liefde ontluikt, ook als jijzelf rouwt! En rouwen betekent niet dat de liefde verdwenen is maar betekent dat die er juist wél is. En dat het daarom zo’n pijn doet en dat zij en Grace… Nee Grace en zij moet je zeggen. Want Grace nam haar hier mee naartoe. Daarom waren ze hier geweest. Ze hadden gedanst samen. Heel licht maar heel innig. Op andere muziek uit een andere tijd. Ze bewogen soms een beetje benauwd vanwege kleinzielige conventie en deden soms een beetje incognito en concessies, door af en toe ook met een monsieur te dansen wat ook best wel leuk was. Sommige messieurs waren erg lief of geestig. En dan ging je weer met elkaar dansen. En door de innigheid van de muziek nu en de innigheid van de dans nu, van dit paar en voor haar ogen..
Dat zijn dingen die je eigenlijk helemaal niet kunt zien met je ogen! Hoe zie je innigheid? En toch neem je ze waar. Ze raken je en maken je zo zacht van binnen. Je wilt eigenlijk huilen, Maar dan kun je niet goed meer zien en daarom doe je het niet. Liever adem je heel diep in en uit. Je wilt elke maat van de cellist en de pianiste horen. Zouden die misschien ook een paar zijn, zo teder ingespeeld op elkaar en af en toe zo’n innige blik, is dat liefde voor muziek of liefde voor elkaar of is het misschien allebei? En als liefde zo eeuwig en van alle tijden is dan is die van Grace dat ook. Ze heet ook niet voor niets Grace. Oh, ze danste zo gracieus. Wat was ze mooi! Ze was tijdloos mooi, ook van binnen. Het hield maar niet op. Hoe kun toch zo mooi zijn en doodgaan? Maar dat was in zekere zin nog buitenkant, ze had gratie. En zelfs die was nog een beetje buitenkant. Het was iets dat ze had. Maar wie ze was, dat ze Grace heette en haar Denise zo liefhad en alles van haar had verdragen (hoewel ze ook lik op stuk kon geven) en haar bemind had tot in de dood.
Mensen zeggen dat zo makkelijk. Maar Grace heeft het gedáán. En daarom heet ze dus zo. Postuum noem je dat toch? Achteraf blijkt het helemaal waar te zijn, en is het onaantasbaar geworden. Het kan niet meer stuk, want zoiets is de pure genade zelf. Zo iemand is genade. Zo iemand vind je niet. Zo wordt iemand niet gemaakt. Zo wordt iemand zelf. En die iemand vindt jou.
Grace zei: dat ze Denise gevonden had en haar lief vond of ze nou lief deed of niet, en dat dat voor Grace net zo genade was als het voor haar, voor Denise was.
En de wals draait rond en rond. En wat is dit paar ontroerend en lief. Marie-Rose en Claude. Hij zó mooi en innig en gelukkig haar vast te houden! Zij zo lieftallig en stralend in zijn armen.
Ze draaien om elkaar. And it makes the world go round. En wat zijn we allemaal toch breekbaar, huilt Denise. Yes, how fragile we are, snikt ze, maar dat is muziek die ze hier nog niet kennen. Dat gaat nog heel lang duren. Terwijl het al wel zo is want het is altijd al zo geweest. En dus ook in 1901. En Grace is wel gebroken maar haar liefde niet, En de muziek gaat rond en rond, oh, ik mis haar zo, ik mis haar zo..’
‘Denise! O, wat fijn om je hier te zien! Je zit zo dromerig en je ziet er zo mooi en lief uit, maar ook wel een beetje verdrietig…
De muziek blijkt allang opgehouden. Ze ontdekt met een schok hoe ze zat te huilen en te mijmeren. Ze kijkt ineens in de stralende ogen van Marie-Rose en van Claude, die aan haar tafeltje zijn gaan zitten en glazen water drinken want ze zijn verhit van het dansen.
’Oh, lieve Marie-Rose… en mag ik Claude zeggen? Ik was in gedachten verzonken. Wat dansten jullie mooi!’
‘Zat je in herinneringen, Denise? vraagt Marie-Rose zacht en legt haar warme arm om haar heen. ‘Heeft het met jouw grote, grote liefde te maken?’
Ze aarzelt even en drukt een kus op de natte rechterwang van haar vriendin.
Denise knikt bijna beschaamd, maar ook zó opgelucht.
‘Grace’ stamelde ze, ‘Ze heet Grace. Of ik moet zeggen: ze heette Grace. Want ze is er niet meer.’
’
‘Grace? Oh, wat een mooie naam! Maar Denise, ik heb jou net zien zitten en je merkte ons niet op. Maar ik zag je gezicht! Grace.. ze is er wel! Ze is in jou. Of bij jou! Echt. Jij weet dat toch ook?’
En nu komen de tranen pas echt, met lange uithalen. Denise zoekt steun in de armen van de jonge vrouw die haar troost en telkens haar ogen met een zakdoekje bet.
’Och lieve kind, - zegt ze hees, als de tranen weggevloeid zijn, ‘och, als je eens wist wat je me zegt. En h-hoe lief ik dat van je vind. Claude, wist jij dat zij zó lief is?’
Hij zwijgt eerst en hakkelt dan:
’Ik..ik denk van wel, zegt hij nu, - want ze is ook al lief voor mij geweest. En het lijkt eindeloos. Alsof ze het niet kan helpen. Ik vertel nog wel eens of misschien doet ze het zelf. Maar jij weet dat beter. Want als ik het goed heb ken jij haar al een hele dag langer dan ik.’
’Wordt alsjeblieft heel gelukkig samen,’ zegt Denise, Hoor je dat Marie-Rose? Hoor je dat Claude? Ik meen het. Doen hoor!
’Zegt Grace dat ook, Denise?’ vraagt Marie-Rose.
Hierop heeft Denise geen woorden maar heft hulpeloos haar beide handen naar boven in een gebaar van berusting en overgave.
En daarop gaan ze met z’n drieën eten. In de orangerie is een klein restaurant en ze bestellen de plat du jour, de dagschotel. Het heftige moment is voorbij. En ze hebben gewoon weer honger en dorst en het wordt ook gewoon heel gezellig met z’n drieën. Ze stellen elkaar allerlei vragen. Claude vertelt ze over muziekuitgevers die geen snars van zijn muziek begrijpen en ze verbazen zich daar met zijn drieën oprecht over. “Die muziek ìs er toch gewoon?! zegt Marie-Rose. “Ja, hoe kun je die nou niet snappen?” zegt Denise, “Hebben ze dan geen enkel gevoel voor de lagen en nuances,? Misschien zit je gevoel op slot maar snappen, snappen…. het is toch geen bouwtekening, het is toch klank? Ik bedoel, ik heb jou toch gehòòrd gisteren? Wat kun je daaraan nou niet begrijpen?” Claude lacht en zegt dat hij met hen eindelijk zijn ambassadeurs gevonden heeft. En als ze haar vragen vertelt Denise over enkele zeer spannende onderzoeksprojecten die Grace als journaliste heeft geleid. Af en toe krijgt ze het wel wat benauwd omdat ze over tijden en omstandigheden spreekt die hier als toekomst gelden. En ze wil het verliefde stel niet in verwarring wil brengen. Dus ze zet humor in en dikt hier en daar aan, en schaaft waar nodig af, en ze moeten lachen en vinden de verhalen erg spannend.
Wat Denise niet weet is dat Marie-Rose inmiddels ook toenemend besef begint te krijgen waar ze vandaan komt en de worstelingen van haar vriendin doorziet. Ze speelt op haar beurt het spel mee en helpt haar als het nodig is. Marie-Rose heeft daarover wel slecht geweten omdat haar geliefde daarmee buitenspel wordt gezet. Ze vindt dat dat eigenlijk niet kan. Ze besluit dat ze heel binnenkort open kaart met hem wil spelen. Maar ze weet nog niet hoe en wanneer. En daarbij komt een probleem: ze weet zelf nog zo verschrikkelijk weinig. Je kunt het eigenlijk geen weten noemen. Het kan illusie zijn. Lastig is dat!
Komt tijd komt raad, denkt ze. En ik denk, nee, ik weet gewoon dat Claude het uiteindelijk wel zal aannemen. Mij, met mijn herkomst, en mijn onzekerheid ervoer of daar iets van waar is of niet.
Het heeft heel stilletjes staan sudderen. Ongeveer sinds de middag, na hun overgave aan elkaar. Stukje bij beetje. Brokstukjes van onmogelijke herinneringen aan een tijd die nog niet bestaat. En het suddert verder. Laat maar sudderen. Maar nu…
Die gedachte redt haar uit het gevaar van de beslommeringen. Ze drinkt haar vriendin en haar geliefde man toe. Diep dankbaar dat zij er zijn, en dat zij bij ze is. Hier en nu.



