Denise en Marie-Rose lopen in het maanlicht over het middernachtelijke strand dat bijna verlaten is. Tot hun verrassing blijken ze allebei helemaal in zwarte wol gekleed. Omdat de frisse wind nog verder opsteekt en aan hun kleren trekt doen ze om hun hoofden hun sjaals die ook zwart zijn.
Ze komen nog een groepje hotelgasten tegen. Zó incognito blijken ze in hun zwarte wol nu ook weer niet te zijn. Ze worden vriendelijk gegroet. Iemand zegt ze dat ze er heel chic uitzagen met z’n tweeën, daar op die voorste rij bij het concert en wenst ze een prettige wandeling. En het zou nog frisser worden.
Ze hebben het samen maar heek even over de afgelopen avond. Grote ontboezemingen zijn niet nodig omdat alles min of meer voor zichzelf sprak. Denise heeft ze samen gezien, de man en de vrouw aan het tafeltje op het terras. Ze had besloten ze tijd te geven en nog even een klein ommetje te maken tot de torenklok echt middernacht sloeg.
Nu lopen ze. Een heel eind. Ze hebben allebei stevige schoenen aan
De lichtjes van het plaatsje verschuiven geleidelijk op naar de horizon langs de kust en vervagen. Het strand onder hun voeten wordt verlicht door de maan en glinstert. Regelmatige flitst de lichtbundel van de vuurtoren in de verte voor hen en veegt met snelle zwaai over het strand. Het geluid van de branding lijkt sterker dan overdag. Misschien komt het doordat andere geluiden bijna afwezig zijn want het water is verder rustig. Ook de meeuwen zijn rustig en slapen op het klokkende water.
Ze komen aan bij de golfbreker waarvan de muur doorloopt, het strand op en daar geleidelijk in het oplopende zand verdwijnt. Ze besluiten dat dit het verste punt van hun maanwandeling is. Ze gaan zitten op de stenen wal. Eerst naast elkaar. Dan leunt Marie-Rose achterover en Denise omvat haar vanuit haar iets hogere zitpositie. Denise strijkt met haar hand aandachtig langs de losse haren van Marie-Rose, ongeveer zoals zij het eerder die avond heeft gedaan bij het helpen opmaken. Maar het is nu anders omdat het niet doelgericht is. Er zit iets intens moederlijks in dit strijkende gebaar. Daarnaast is er nog iets anders, heel terughoudend maar iets wat Marie-Rose van binnen week en dankbaar en teder maakt zonder dat het haar slap maakt. Ze kijkt even op. Ze merkt dat Denise niet naar haar kijkt maar over haar heen haar blik tot de verten van de zee, de hemel en de horizon gericht heeft , alsof ze daar herinneringen, gedachten en gevoelens ruimtelijk projecteert die je anders in je innerlijke ruimte draagt.
Denise merkt dat de jongere vrouw naar haar kijkt en beantwoordt haar blik met een glimlach.
’Ik heb je zo weinig over mij verteld.’ zegt ze, ‘Dat komt nog wel. Ik wil niet nu uitvoerig gaan vertellen. Want de wereld is zo mooi en zo geheimzinnig nu wij hier zijn. Ik wil het hier toverachtig en geheimzinnig laten. Ik ben zo blij dat we hier samen zijn, Marie-Rose. En ik ben zo blij dat jouw eerste dag hier zo goed is verlopen. Tenminste dat denk ik.’
Dan lopen ze de weg langs de zee weer terug. Ze hebben hun armen in elkaar gehaakt. Later, wanneer het echt fris begint te worden, lopen ze met hun armen stevig om elkaar heen geslagen en geven elkaar beschutting in de nachtwind. Tussendoor komt de energie van overdag ineens weer. Ze rennen met hun schoenen uit en blote voeten joelend door het water. En dan doet de nacht zich weer gelden en gaan ze gekoesterd door de warmte van de zwarte wol en hun genegenheid. Bij het hotel aangekomen laat de nachtportier ze binnen. Ze vegen voor de deur het zand wat van hun jurken en hun voeten. Ze nemen afscheid van elkaar en gaan naar hun kamers, elk op hun eigen verdieping,. Ze laten beiden een fijn zandspoor achter.
De nachtportier kijkt vertederd naar hun sporen. Hij vindt dat hij toch maar een mooi beroep heeft.



