Helaas waren een heel aantal gasten ons al voor geweest. Misschien was dit publiek toch niet zo gezapig als ik had gedacht. Heren in zwart en wit stonden geanimeerd met elkaar te praten rond de vleugel. Ze maakten complimenterende opmerkingen in elegant Frans naar Claude die ondertussen weer was gaan zitten, alsof de piano zijn veilige plek was. Tussen de heren door stonden, zaten en lagen in allerlei houdingen, alsof ze alle tussenruimten opvulden ongeveer tweemaal zoveel dames, die vooral met tegen de concertvleugel aanleunden of -hingen en vaak nét iets te dichtbij Claude waren. Ze bogen zich over hem heen. Hun haren en hun parfums streken langs hem. Ze vlijden zich rond zijn vleugel alsof die de chaise-longue of canape van hun boudoir was. Ze flirtten ronduit met de pianist zonder op te merken of er acht op te slaan of dit door hem gewaardeerd werd. Hij glimlachte beleefd maar afwezig naar ze, totdat hij ons op zich af zag komen.
Eventuele twijfels die mij ondertussen hadden bekropen of ik misschien zelf óók zo’n dweepziek wezen zou kunnen zijn en de situatie helemaal verkeerd had ingeschat verdwenen direct als sneeuw voor de zon. Hij begon breed te lachen. Hij deed de klep van de piano met een luide slag dicht, wat een groot deel van de dames en ook enkele van de inmiddels flink sigaren rokende heren verschrikt deed opveren.
‘Zo zie je maar weer,’ bulderde hij met grof geweld over het geroezemoes uit, ‘hoe we hier in een kleine wereld leven. Marie-Rose! Wat fijn om je te zien! Wat fijn dat je gekomen bent. Ik zag je al zitten in het publiek en eerlijk gezegd: het was ook niet mogelijk om je niet te zien zitten! Wat zie je er schitterend uit vanavond! Ik vond je vanmiddag al zo prachtig. Maar kennelijk kan het altijd nog meer. En? Heb je het mooi gevonden?’
Ik knikte en wist ineens niet wat ik zeggen moest.
’O fijn!’ zei hij, ‘Nou, ik zie het al aan je, geloof ik. Je hoeft er niets op te zeggen! En je bent in het gezelschap van deze elegante, en vermoedelijk gevoelige en intelligente dame?’
Mijn manieren ontwaakten en ikzelf een beetje.
’O ja, eh…ja. Claude, mag ik jou voorstellen aan mijn vriendin, die ik nu al twee dagen ken? Dus één hele dag langer dan jij. Lieve Denise, dit is Claude Ferrier. Maar dat wist je natuurlijk al. En Claude, dit is Denise Bougainville. En het collier wat ik nu draag is van haar geleend!’
’Marie-Rose!’ zei Denise nu bestraffend, ‘Zoiets verklap je toch niet! Trouwens, enchanté, monsieur Ferrier.’
’Waarom niet?’ zei ik, ‘Ik ben er echt trots op dat ik die vanavond heb mogen dragen. Omdat ik trots ben op jou, Denise. En op jou, Claude! Ik had werkelijk geen idee vanmiddag met wie ik aan het dansen was.’
’Hier moet ik je tegenspreken.’ zei Claude, ‘ Dat had je wel.Je had me juist heel erg door. Meer dan je misschien denkt.’
’Beste Claude,’ zei ik, ‘Ik heb een vraag. Een stoute vraag misschien. Ik moet even heel dicht bij je gaan staan om niet afgeluisterd te worden. Vind je dat goed?’
Hij vond dat meer dan goed, dat zag ik ook wel. Ik liep dus dicht naar hem toe en vroeg hem zachtjes:
‘Heb jij altijd van die dwepers om je heen?’
Ons tweegesprek flitste nu heen en weer over een afstand van ongeveer vijf en twintig centimeter hemelsbreed.
Hij: ‘Altijd.’ Ik: ‘Houden die van je muziek?’ Hij: ‘Ik heb geen idee. Daar hebben ze het nooit over.’ Ik: ‘Komt dat door het dwepen?’ Hij: ‘Hoe bedoel je?’ Ik: ‘Misschien heeft iemand die dweept geen tijd om ook nog over muziek te praten.’ Hij: ‘Dat zou best kunnen. Maar meestal hebben ze ook teveel op.’ Ik: ‘Verdraag je ze eigenlijk wel?’ Hij: ‘O ja. Weet je, ze houden toch ook meestal ergens wel van kunst. En dat ze daarbij zo draaien en om me heen kronkelen hoort er nu eenmaal bij. Ook dat heren sigarenrook in je gezicht blazen zonder dat ze dat doorhebben en je net iets te hard op je schouders slaan hoort er bij. Ik heb geen hekel aan ze, aan de dwepers niet. Ook niet aan de drinkers. En ook niet aan de rokers.’ Ik: ‘Ik zou het niet kunnen!’ Hij: ‘Maar dat, Marie-Rose weet je nooit van tevoren! Ik: ‘Had je je toegift ter plaatse gecomponeerd?’ Hij: ‘Was die dan zò slecht?’ Ik (in de lach geschoten) : ‘Nee, juist heel goed! Ik meen het. Maar slecht of goed. Claude, is dat belangrijk? - Hij: Dank je. Nu eer je me. Nee, dat is helemaal niet belangrijk. De dame, aangeraakt door de tijd en het moment. La dame touchée par le temps et le moment. Zij is belangrijk!’ Ik: ‘Wie is dan die dame?’
En Claude zei:
‘Maar is dat dan niet duidelijk? Jij natuurlijk!’
‘Hier,’ zei Denise, ‘Voor jullie allebei een glas champagne. Monsieur Ferrier, ik ben echt blij dat ik u ontmoet heb. Ik ken Marie-Rose maar één dag langer dan u, maar ik denk dat de titel van uw muziekstuk klopt. Ook als zij daar zelf nog wat mee worstelt, zie ik het ook zo. Dat zij die dame is. Ik laat jullie nu even alleen. Rosie-dear, zullen we dan zeggen zo tegen middernacht, on the beach?’
Claude keek ons vragend aan.
‘Ze bedoelt: op het strand,’ verduidelijkte ik haar Engels, ‘maar dat is dan ladies only. Oh pardon, ik bedoel, femmes uniquement.
‘Aha, zo!’
‘Ja, zo.’
‘Om middernacht?’
‘Middernacht.’
Hij keek even op een grote staande klok.
‘Mooi,’ zei hij, ‘Dan hebben we nog precies een uur. Of laten we zeggen drie kwartier of vijftig minuten. Ik moet me even omkleden.’
‘Waarvoor eigenlijk?’
‘Dat we elkaar even kunnen zien!’
’We zien elkaar toch nú?’ riskeerde ik en zorgde ervoor hem daarbij in de ogen te blijven kijken.
‘Daarom dus. Daar mag wat mij betreft nog wel meer van. En voor jou?’
’Voor mij ook.’ gaf ik meteen toe, ‘Best wel.’
’Over een kwartier dan?’
’Helaas.’ zei ik, ‘Want ik ga natuurlijk niet in deze avondjurk de koele nacht in. Dus ik moet mij ook omkleden. Alleen duurt dat bij mij langer, vrees ik.’
’Bon. Een half uur dan? En dan omgekleed en wel?’
Ik moest lachen en gaf me gewonnen.
‘D’accord! Zeg, maar dan heb jij zelfs nog een heel kwartier om je verder te laten bedwepen en sigarenrook in je gezicht te laten blazen! Geluksvogel!’
‘Ruim voldoende.’ lachte hij. ‘Dan zien we elkaar over een half uur. En waar?’
‘Op het buitenterras! Dan kan ik jou, Denise ook niet mislopen. Claude, en wie van ons het eerst komt bestelt wat. Voor ons tweeën of drieën.’
Want Denise was min of meer getuige geweest van ons gesprek.
‘Niks ervan.’ zei Denise, ‘Voor jullie tweeën. Ik moet mij ook nog helemaal omkleden. En ik heb daarvoor echt verbazend lang nodig. Sjongejonge.’
‘Echt?’ vroeg ik.
‘Echt!’ loog Denise.
’Je bent een engel van een liegbeest. Met z’n tweeën dus, Claude! Maar even voor alle duidelijkheid, omdat je dit vast helemaal niet gewend bent: ik betaal! En als je dat niet zint dan krijg je niets!’
‘Oui ma princesse. Het is inderdaad erg ongebruikelijk. Maar eh… uw wens is mijn bevel. Adieu mesdames!’
We liepen de zaal uit, naar de lift.
‘Ja,’ zei Denise tegen me, ‘Ferrier is een bijzondere man. Wel gecompliceerd, denk ik. Maar integer, gevoelig en echt bijzonder. Hoewel ik denk dat hij donkere kanten heeft. Maar ja, die hebben we allemaal. Dus dat is dan weer niet bijzonder.’



