Rosanne had er niet meer aan gedacht. Maar John had haar een belofte gedaan en woord gehouden. Buiten stond één van de meisjes die Rosanne tevoren bij mama Gina had gezien. Ze had een kam, een haarborstel en een etuitje bij zich. Het kind was hooguit tien jaar oud.
‘Ik ben Diana!’ zei ze met heldere kinderstem, ‘En ik kan heel goed haren doen. Mijn zusjes vragen me heel vaak. John zei dat je misschien ook wilde.’
‘Diana? Wat lief van je. Ik ben Rosanne. Dat wist je al, denk ik. Heel graag! Maar kan dat nog? Gingen we niet al aan tafel?’
‘O, maar ik kan heel snel hoor!’ zei het meisje, ‘Gianni wacht wel even op ons, zodat jullie samen blijven. Hè Gianni?’
‘We mogen best wat laat aan tafel komen.’ zei deze, ‘Vandaag zijn we, geloof ik, de eregasten. En het is leuk voor iedereen als wij eraan komen als ze al aan tafel zitten.’
‘Kom maar mee.’ zei het meisje, ‘Ik heb al een keukenstoel. Kijk, daar staat die. En tegen de muur van de loods staat de spiegel. Want je moet wel kunnen zien wat ik met je haren doe! Dat wil ik zelf ook altijd.’
Ze had Rosanne al met zich mee getrokken. Ze moest van het kind op de stoel gaan zitten en voor zich uit kijken. Ondertussen kwamen mensen voorbij die naar de lange tafels liepen. Ze deden alsof ze niets zagen. Misschien waren ze helemaal aan dit soort taferelen gewend. In elk geval liepen ze gewoon door.
Het meisje had in een oogwenk Rosanne's bruine haren los en liet ze door haar vingers glijden.
‘Wat een mooie koperen glans!’ zei het kind, ‘Ik ga ze eerst borstelen. Je moet meteen au zeggen als ik je pijn doe.’
Maar het deed helemaal geen pijn. En nadat Rosanne’s haren glanzend geborsteld waren deed het kind een stapje naar achteren en keek deskundig naar haar kappersklantje.
‘Los of opsteken?’ vroeg ze.
‘Wat vind jij, Diana?’
‘Mag ik het echt zeggen? Opsteken!’ zei Diana beslist, ‘Want dat is altijd heel speciaal. Mag het hoog?’
‘Zo hoog als je wilt!’
‘Het is jouw hoofd, hoor! Nou goed, hoog dan.’
Ze was al met kammen en klemmen en spelden in de weer. Haar vlugge vingertjes deelden haarstrengen en maakte fijne en dikkere vlechten. Uit het tasje diepte ze ondertussen haar hulpmiddelen op. Rosanne zag zichzelf van een zomers meisje pijlsnel eerst in een prinsesje, toen in een kroonprinses en vervolgens in een jonge koningin veranderen. Het kind babbelde ondertussen honderduit:
‘..en van mijn oudste zus mag ik dit nooit bij haar doen. Ze zegt dat ze er dan als een oceaanstomer uitziet. Ik weet niet eens wat dat is. En mama heeft het mij het opsteken geleerd. Maar Loes, mijn vriendinnetje van school, had nog een paar trucjes waardoor het zo goed blijft zitten. Je zou er mee kunnen sporten en dan nóg houdt het. Loes is heel goed in hardlopen. Zeg, ik wil mijn speldjes wel graag terug. Maar dat doet Gianni dan wel een keer, hè Gianni? Mooi wordt ze, hè? Ik bedoel: nóg mooier!
Kijk, nu nog even zo, mmm. En than fijn we aweeuw kfaav, Wofanne! Eentje nog. mm, ffò, dan kan ik ook weer nommal pfaten. Hup, de allerlaatste dan. En nu gaan we eten! Daag! Ik wil later nét zo mooi zijn als jij!’
Rosanne kwam er helemaal niet aan toe het kind te bedanken. Want het meisje was al weggehold met haar kam, borstel en tasje. En aldus mooi gemaakt verscheen ze aan de arm van een glunderende John aan tafel. Diana zagen ze terug midden in een afdeling voor de kinderen. Die stootte haar broertjes en zusjes aan en wees even stiekem en heel snel. Ze zag er trots uit. Vanwege het resultaat van haar werk natuurlijk.
Mama Gina kwam op het stel af en begeleidde ze naar twee stoelen op een plek waar ze goed gezien konden worden zonder dat er al te veel nadruk op hen lag. Ze zaten in de nabijheid van Johns aangenomen tantes en ooms.
Rosanne had recht tegenover John plaatsgenomen. Hij kon zijn ogen niet van haar afhouden hoe ze daar zat, zeer rechtop in haar hemelsblauwe jurk en met haar door de zon lichtjes gekleurde huid, met een blos op haar wangen en met haar grote ogen die nieuwsgierig om zich heen keken en telkens weer glimlachend naar hemzelf terugkeerden. Haar koperglanzende haren zo prachtig opgestoken dankzij de lieve, kleine Diana. Ze droeg weer het halscollier van gisteren waarvan de bloedrode granaatjes fonkelden in de zon.
Hij was blij dat de Italianen, zoals altijd, heel spaarzaam met de wijn waren. Want hij was nu al dronken van de lieftallige aanblik van het meisje. Onder de tafel had ze haar schoenen uit en bracht hem met succes verder in de war met ondeugende liefkozingen. Hij had het gevoel dat hij op goed geluk soms maar wat zei en dat er in elk geval niets verstandigs of zinnigs uit zijn mond kwam.
Rosanne sprak ook niet veel. Ze bevond zich in een vergelijkbaar waas, waarbij alles om haar heen: de zon, de tafels, de mensen, de hemel, de gesprekken, het spontane zingen, de heerlijke spijzen, de fonkelende glazen deel leken te zijn van de lieve jongen tegenover haar. De jongen die in haar een man geworden was. Het besef zinderde en huiverde haar door ziel en lichaam. Ze wist dat ze er mooi uitzag, maar het stemde haar deemoedig. Alsof het het minste was wat ze kon doen. En tegelijk voelde ze de koninklijke glans ervan als een kleed waarover ze zich verwonderde dat ze het dragen mocht Ze verwonderde zich stilletjes ook weer over dat andere grote geheim, net zoals gisterenochtend op de fiets toen ze hem nog niet kende: dat haar eigen meisjesschoonheid luid gecomplimenteerd mocht worden omdat die nu eenmaal op een presenteerblaadje lag. Maar de zijne, die haar de adem benam, bleef ongenoemd en lag als een diep geheim versluierd in een tempel, de binnenwereld van zijn mannelijke tederheid.
Hoewel: binnenwereld? Dit is allemaal John. Het was ongeveer het maximum aan woordkracht dat ze op kon brengen. Eigenlijk scheen alles ermee gezegd wat je in woorden zeggen kon. Het eigenlijke was onuitsprekelijk en niet te bevatten. Het was die jongen die daar zat en die van haar hield, en tegelijk álles. De tafels, de mensen, de ooms en tantes, de kinderen, de zon, het licht. Alles om hem heen. Alsof alles haar antwoordde en toonde wie hij was. Zijzelf voelde zich in dit grote geheel weliswaar een kostbaar pareltje, maar tegelijk klein. Het golfde over, om en door haar heen.
Ik hou van hem, dacht ze, hulpeloos, terwijl ze ondertussen lachte en antwoorden gaf als iemand haar iets vroeg, en klapte als er weer een of andere tafelrede werd gehouden die ze maar half begreep, of als kinderen liedjes gingen zingen alsof ze een koortje waren.
Ze pakte zijn hand, zo volstrekt hulpeloos en bijna ontredderd en hij pakte de hare. Ze zag, hoe hij net zo ontroerd was als zij. Maar hun handen samen waren alweer door de gasten gezien. Het kwam ze op een toast te staan waarbij ze allemaal moesten gaan staan en Rosanne bijna omviel, omdat haar blote voeten verrast werden door een paar onnozele steentjes die in haar voetzolen beten. Oom Maurizio die naast haar zat hielp haar vlug met zijn arm. Hij weerstond de aanvechting haar op de tafel te zetten en om een dans van de accordeonisten te vragen. Maar zijn vrouw schudde al van nee, om het meisje haar ruimte te laten. Zelf werd ze wel graag op tafel gezet door haar man, die dat vaker deed. Want Ana kon prachtig en temperamentvol op tafels dansen, als een Spaanse die met hakken op het hout sloeg. Maar Maurizio en Ana zaten vandaag niet naast elkaar en buiten elkaars reikwijdte, en Rosanne was voor John en dus moest het vandaag zonder tafeldans. Wel waren de accordeonisten ondertussen begonnen. Ze speelden prachtige, mierzoete muziek. Het was onweerstaanbaar en de maaltijd werd met dans onderbroken, niet op wiebelende tafels tussen het serviesgoed maar gewoon op de zonovergoten binnenplaats. Ook John en Rosanne waren opgestaan en gaan dansen. Het brak ook wat van hun geladen ontroering en de vrolijkheid kwam terug in het bloed. Ze zouden de volle aandacht van iedereen krijgen en John zag het ook al aankomen, toen Enzo een microfoon greep, zich verontschuldigde voor zijn hese stem maar ‘toch graag nu even een lied zou willen zingen voor ons aangenomen neefje en zijn meisje. En ze mogen daar best op dansen als ze willen maar dan niet alleen, hè mensen? We zetten ze niet helemaal te kijk, al kunnen ze nóg zo mooi dansen. Maar als ze dan dansen dan is dat vandaag helemaal voor henzelf. En niet voor jullie, lelijke pottenkijkers die jullie zijn! Dus meedansen! Graag zelfs, maar dan vooral op je eigen voeten letten en ze niet de hele tijd aanstaren!’
En daar ging het. De hele La più bella del mondo natuurlijk.
Door het Latijn en Frans op school begreep Rosanne er net genoeg van. John kende alle woorden. Enzo zong schor en niet erg zuiver, maar het was fantastisch. De accordeonisten deden ontzettend hun best en speelden slepend langzaam en innig. Iedereen zorgde ervoor dat de jongen en het meisje op de planken van het dansvloertje alle ruimte kregen.
‘John, lieve Gianni..’
Rosanne wilde iets zeggen tegen John. Maar het ging niet. Het was te sterk en innig. Ze liet zich meevoeren in de armen van haar geliefde die naar haar keek alsof vandaag de laatste dag op aarde was.
Daar was het weer: of de toekomst van het land en de wereld ervan afhing dat hij keek, heel precies keek, en iedere beweging van haar in zich opnam en erop aansloot, iedere oogopslag, iedere verandering in haar gezicht, een glimlach, een diepe ernst, een weten, een niet-weten, een niet bevatten. En hoe hij haar leidde en hoe ze zijn passen volgde, die niet altijd klopten op de muziek maar waar zij feilloos op aansloot, omdat hij haar muziek en zij zijn dans was. En zonder dat zij nog hoefde aan te dringen hield hij haar heerlijk stevig vast. En ze voelde dat smelten weer en hoe ze samen de snelle draai probeerden en die ook lukte. En hij haar ook kon optillen en ze ook daar niet om hoefde te vragen want hij deed het eigener beweging en hij zette haar weer behoedzaam op haar schoentjes, haar mooie wipschoentjes neer.
Misschien dat Enzo een tikje, een heel klein tikje heser en breekbaarder zong dan anders. Misschien had dat wel iets met hun beiden te maken. Het zou zomaar kunnen. Maar Rosanne had geen vergelijking paraat en kon het dus niet weten.
Er werden nieuwe gangen opgediend. Tot hun verbazing kwam met de nieuwe gangen ook nieuwe trek. Ze waren in een soort middaguur van de maaltijd aangekomen, alsof een maaltijd ook haar eigen dag heeft: met de voorgerechten als een vroege ochtend, een zon die met de volgende gangen opklimt en hoog aan de hemel staat en tenslotte weer neerdaalt. Het middaguur maakte ontspannen. Het was aangenaam warm. Rosanne had haar schoenen alweer uitgedaan. Ze voelde met haar tenen het zand, de kleine steentjes en gebroken schelpjes van het terrein. Ze was warm van het dansen en dronk van het koele water waaraan een vleugje witte wijn was toegevoegd.
De vrouw die liefheeft. Daar was het weer. Midden onder de maaltijd, als een rijk, diep in haarzelf geborgd gevoel dat tegelijkertijd beweging was en verstilling. De vrolijkheid en de gesprekken van de mensen aan de lange tafels waren deel ervan zonder dat deze stilte verstoord werd. Er was tegelijk de eb en vloed van de zee, het glinsteren van zanderige schelpen in het zonlicht, de sterrenhemel terwijl zij met haar geliefde innerlijk langs de kustlijn liep, en zijn warmte voelde als hij haar aanraakte. Bijna wanhopig de blikken waarmee zij elkaar aankeken aan weerszijden van de tafel omdat ze elkaar met hun ogen aanraakten en het zo onuitsprekelijk was. De hare, die vochtig werden en stil. De zijne, die fonkelden terwijl hij haar vertelde over grappige voorvallen in het botenhuis en die ze maar half volgde omdat ze vooral de levendigheid van zijn mond, het timbre van zijn stem, het stralen van zijn ogen en de bewegingen van zijn handen in zich opnam want hij praatte als een Italiaan ook met zijn handen. Haar verliefdheid en zijn verliefdheid waren op de voorgrond. Het alweer opkomende lichamelijke verlangen ook.
En daaronder de vrouw die liefheeft. Daar leefde ze niet in verlangen maar juist in vervulling. Het maakte haar als een kind dat zojuist aan de borst gedronken heeft, alle dorst gelest en diep verlangen gestild.
Trisha kwam even langs en vulde haar glas bij met koel water. Ze glimlachte even naar haar. Heel lichtjes oogcontact als een lichte streling. Rosanne wist ineens intuïtief dat het oudere meisje haar geheim begreep. Even was bij het inschenken als toevallig Trisha’s hand met de waterkaraf langs haar arm, of was het haar onderarm geweest of streek alleen de mouw van haar witte formele blouse van de bediening langs haar huid? In het minieme vederlichte contact werd een nieuw besef wakker. Dat het intieme, dat in haar rustte was als een huis. Dat huis was niet zozeer haar buik of haar schoot. Misschien haar baarmoeder? Misschien maar toch ook weer niet, mijmerde ze. Want het intieme was planetarisch groot.
De vrouw die liefheeft is zoveel meer dan ikzelf. Maar ik ben het tegelijk zelf. In de wereld van verandering, onrust, verlangen, pijn en chaos is een nieuw stralend middelpunt van rust geboren. En, ze dacht het bij zichzelf in dit tijdloos lucide moment dat op de klok nietig moest zijn maar voor haar een halve eeuwigheid was.
Dit geeft de kinderen de moed om op aarde te komen!
Dat ontroerde haar vervolgens zo, dat de tranen haar in de ogen sprongen en langs haar wangen vloeiden.
John zag en misinterpreteerde. Omdat hij zelf zo ontroerd was om haar zó stralend te zien zitten. Hij dronk haar toe vanuit zijn verliefdheid op haar. Zij beantwoordde hem en dronk hem ook toe, vanuit het zojuist wakker geworden mysterie van de vrouw die liefheeft. Het oversteeg de verliefdheid zelf. De man werd in dit grote geheel opgenomen door de blik die ze hem schonk. Het was zijn op haar gerichte manliefde geweest die in haar de schenkende, op de hele wereld met haar toekomst gerichte vrouwliefde had wakker gemaakt. Hij heeft me gewekt, besefte ze.
Ze wist natuurlijk dat hij misinterpreteerde en dat ook niet anders kon. Ze had hem er zelfs nog liever om, omdat ze voelde dat hij bij de uiterste grenzen was van wat hij kon geven. Waarschijnlijk wist hij niet echt wát hij deed wanneer hij beschermend zijn arm of zijn jasje om haar legde. Het kwam uit diepere instincten voort. Het was de hele wereld die hij onbewust om haar heen legde. En zij mocht die voor hen beiden verinnerlijken.
Wat hij doet komt van God, dacht ze. Want haar tijdloze luciditeit bleef maar rondgaan in haar.
Maar het is too much. Dat kan hij niet bevatten en eigenlijk ook niet verdragen. En het hoeft ook niet. En ik kan het hem ook niet zeggen. Maar ik kan hem wel liefhebben. Om wie hij is en ook om dat grote. Ja, ook daarom.
Ze voelde hoe dit haar tegelijkertijd onmetelijk kwetsbaar maakte. Even gingen haar gedachten uit naar alle bedrogen, in de steek gelaten, veronachtzaamde, vereenzaamde, gebruikte, misbruikte en als een kapot ding weggeworpen vrouwen. Ze had tot dan niet echt geweten hóe erg dat was. Hoe verschrikkelijk. Het hoorde erbij: ook dit onder ogen te zien, het mee in je binnenste te dragen en het verdriet, het verscheurd worden maar ook de enorme woede erom te voelen.
Maar de volgende verrassing kwam. Zeg nooit zomaar dat een ander iets niet kan begrijpen, ook als het zich misschien total anders uit dan bij jou en je het er niet direct over kunt hebben. Dat schreef ze later in haar dagboekje.
Ze was met haar gedachten en gevoelens midden in de menigte mensen alleen geweest. Uiterlijk gezien was ze een in zichzelf gekeerd mijmerend meisje dat niet op haar omgeving had gelet en ondertussen met het bandje van haar blauwe jurk speelde. Ze keek verrast op toen ze ineens merkte dat John om de tafel heengelopen was en naast haar stoel neerhurkte.
‘Ik ben zo gelukkig dat je hier bent.’ zei hij, ‘En er schoot me een gedicht te binnen dat ik op school moest leren en waarvan ik geen barst begreep. Nu ineens wel. Ik ben helemaal radeloos als ik naar je kijk. Het ging om het weerloze in dat gedicht. De waarde van het weerloze. Lucebert heet de dichter. Maar ik voelde, nee ik zeg het verkeerd, want ik voel het nu pas. Liefste, ik kan het alleen maar heel stumperig zeggen. Maar ik zeg het toch. Dat het weerloze alleen maar de buitenkant is van iets, dat in werkelijkheid onverwoestbaar is. En eigenlijk is het de hele wereld en omvat die zelfs. Ik begrijp dat als ik naar jou kijk. En tegelijk heb ik er geen woorden voor. Eigenlijk begrijp ik er dus niets van. Maar jij bent er, jij..’
Ze werden allebei even heel stil en streken met hun handen langs de tranen op elkaars wangen.
‘Oh. J-John!’ hoorde ze zichzelf hakkelen.
‘Ja.’ zei hij hulpeloos. ‘Zo is het.’
Als antwoord trok ze hem naar zich toe. Daardoor verloor hij zijn evenwicht. Zij kon hem nog maar net vastpakken voordat hij zou vallen en glazen en borden omver zou trekken omdat hij zich instinctief aan het tafelkleed vasthield. Ze hield hem bij de schouders. Ze maakte zijn hand los uit de klemmende greep die het servies bedreigde en legde in plaats daarvan zijn hand en arm om haar eigen hals. Ze pakte met beide handen zijn hoofd en drukte vurig kussen op zijn gezicht, op zijn ogen, zijn mond, zijn wangen terwijl haar handen door zijn haren woelden en die grondiger in de war maakten dan ze ooit als klein meisje bij haar vader had gedaan.
‘Ik hou van jou, John Carpenter.’ murmelde ze in zijn oor, ‘Dat je dat maar weet! Van jou, Gianni. Eh.. hoe zeg je dit in het Italiaans?’
‘Ti amo, Rosana, amore mio.’
‘Ti amo, Gianni, amore mio.’
En de gewone klokkentijd begon weer te lopen. Ze zag hoe hij even met de aanvechting worstelde om ook háár haren in de war te maken maar zich gelukkig bedacht. In plaats daarvan streek hij met zijn middelvinger aandachtig langs haar rechteroor en volgde de gevoelige windingen. Hun stemming wisselde en werd luchtiger, maar ook aardser.
‘Gaan we straks ook weer wat leuks doen?’ vroeg hij.
‘Gianni, en wat is dit hier dan? Is dit niet het leukste wat er is?’
‘Bijna het leukste.’ zei hij, ‘Maar er bestaat nog leuker. Dat weet ik inmiddels.’
‘We krijgen straks het toetje.’ zei ze.
‘En daarna dan misschien nóg een toetje?’stelde hij voor, ‘Maar dan ergens anders?’
‘Na het toetje hier’ vervolgde ze en veinsde dat ze hem niet begrepen had, hoewel ze wel even schuin naar hem keek met iets speciaals in haar blik, ‘zijn wij eerst voor de koffie uitgenodigd in het kantoor van je ooms Enzo en Maurizio. Ze hebben wat te bespreken, zeiden ze. Moeten we ons zorgen maken, denk je? Krijg ik op mijn kop omdat ik jou heb ontmaagd?’
Hij moest er om lachen.
‘Jij mij ontmaagd? Ja, vast!’ lachte hij, ‘En dan moet je als boetedoening een boot schuren voor ze.’
‘Je weet, dat ik sterke armen heb.’ zei ze koket.
‘Ik help je graag.’ zei John. ‘Maar het zal om iets anders gaan denk ik. Ik denk niet dat we op ons kop krijgen. Maar ik hoop ook niet dat ze meteen een grote Italiaanse trouwerij willen plannen!’
‘Waarom niet, amore mio? Waarom hoop je dat niet?’
Er was geen spoor van schichtigheid of ontwijken in zijn blik. Hij keek haar volkomen recht in de ogen.
‘Omdat me dat wat vroeg lijkt.’ zei hij, ‘En alleen daarom. En ook omdat het ze uiteindelijk geen bal aangaat. Als er getrouwd gaat worden dan moet ik eerst nog een heleboel boten schuren. Want ik ben heel klassiek en wil dan een ring kopen met zo’n steentje. En daar wil ik ook voor gewerkt hebben. En dan zijg ik voor je neer op de knie, maar niet zo wiebelig als daarnet toen je me onderuit trok.’
‘Ik zal je nooit meer onderuit trekken, John, en ik vraag je nederig om excuus.’
‘Ik vond het wel leuk hoor.’ zei hij, ‘Als je je bij het officiële aanzoek maar koest houdt.’
‘John,’ zei ze, ‘even puur voor de theorie hoor. Maar gesteld dat je dat zou doen, hè? En gesteld dat we dan, in die verre toekomst natuurlijk, groot en sterk geworden zijn en jij rijk en natuurlijk alle diploma’s op zak hebben en klaar zijn om echt de wereld in te trekken? Hebben we dan een groot huwelijksfeest? Omdat de mensen immers vergeten waren dat er echte huwelijksfeesten bestonden? En er nu na honderd jaar eindelijk weer één is?
‘En als gevolg daarvan het in het land ineens overal huwelijksfeesten regent!’ lachte hij.
‘Omdat de mensen zich weer herinneren hoe het eigenlijk was?’
‘Ja, mijn liefste. Precies daarom.’
‘Maar hoe zal dat feest dan zijn?’ vroeg ze.
Als antwoord wees John met een gebaar om zich heen, naar de tafels, de gasten, de glazen, de gesprekken, het zingen van de kinderen die ondertussen om de tafels heen renden en spelletjes deden, de blauwe lucht en de zon en de opgemaakte en deels verwoeste schotels met lekkernijen, de karaffen en flessen, de bloemen, de mensen die verstolen naar de geliefden keken en glimlachten, de nonna die zeer rechtop en in het zwart zat en haar sprookjesboek naast haar bord had liggen.
‘Nou, zó! Zo, denk ik.’ zei hij eenvoudig, ‘Eigenlijk zoals het nu is. Dit hier.’
De rest van de maaltijd verliep in een soort waas. Aan het licht dat een gouden kleur begon te krijgen lazen ze af dat ze geruime tijd aan tafel hadden doorgebracht, tot tenslotte het dessert kwam en voorlopig iedere gedachte aan dansen en springen tot zwijgen bracht. De zoetheid van de krachtige chocolade deed zich gelden. Er ontstond de aandachtige stilte zoals lekkere toetjes kunnen produceren. Tenslotte begon het gezelschap uiteen te waaieren. Naar schatting hadden er meer dan veertig mensen aan tafel gezeten. Rosanne had het opgegeven te weten of te onthouden wie wie was en waar ze allemaal vandaan waren gekomen.
De echte oom van John, oom Justus had ze niet gezien en ze zei het John.
‘Nee.’ zei deze, ‘Die komt nooit. Maar ze brengen meestal wat van de maaltijd bij hem langs na afloop. Ze zorgen goed voor hem.’
Enzo kwam op ze af.
‘Hebben jullie nu tijd?’ vroeg hij, ‘Om wat te bespreken?’
‘Je ziet er erg serieus uit, oom Enzo!’ zei John, ‘Gaat het ook om iets serieus?’
‘Ja,’ zei zijn oom, ‘serieus kun je het wel noemen. Het gaat om zaken. Maar geen verdrietige zaken, hoor! We zijn in het kantoor. Komen jullie?’
‘Ik moet even naar het toilet.’ zei Rosanne.
‘We hebben daar een toilet.’ zei Enzo, ‘We hebben zelfs een apart dames- en herentoilet. Loop maar mee. Dan zien we elkaar over tien minuten. En er komt espresso!’



