HET IS VROEG in de ochtend. Ik zit buiten, voor de zelfgetimmerde idylle van ons houten landhuis. De grond is hier heel goedkoop.
Het klimaat is geweldig in Californië, met de prachtige zonsopgangen en zonsondergangen en in de ochtend de dauw op de bloemen.
Ik doe mijn artistieke werk en bereid mijn programma's voor. Ik ben hier gelukkig.
Je ligt nog te slapen. Straks ga je aan het werk rondom het huis. Als het warm genoeg geworden is ga ik je met de tuinspuit natspuiten, de waterrantsoenering ten spijt en waarschijnlijk ga je mij dan buiten nemen, na een stevig watergevecht.
Ik zie je ongedurigheid. Ik weet dat wat wij hier hebben eigenlijk teveel idylle voor je is, het is too much. Je houdt het niet uit en ik wil je eigenlijk zeggen dat je naar de stad moet en dat jouw bad guys eigenlijk je good guys zijn. Dat je ze nodig hebt en zij jou, misschien wel meer dan mij. Je zult me dan tegenspreken en proberen in je eigen tegenspraak te geloven. Maar ergens voel je dat ik je doorzie en dat wil je juist niet.
Ik ben bang je zo nog eens kwijt te raken en zou je dat willen zeggen. Maar het is voor nu opgeborgen in mijn fantasie.
Hoe zeg je zoiets in het echt tegen een man? Dan moet je de angst voorbij zijn. Dat komt nog wel, maar vandaag ben ik daar nog niet. Denk ik tenminste.
Het huis staat op vlak land, in een enigzins woestijnachtige omgeving. Het steenachtige zand is oranjegeel. In de verte zie je bergen in een blauw violet waas. Dat komt door de enorme afstand. Het lijkt erg op de Pyreneeën in Catalonië waar ik vroeger wel eens op reis ben geweest. Ik vond dat zo mooi en droomde ervan zo te wonen.
Kris en ik hebben deze droom verwezenlijkt.
Achter de bergen ligt de stad, verder naar het westen.
Ik ben geloof ik met mijn gedachten mijn man al ver vooruit. Hij is mijn man maar we zijn niet getrouwd. Ik denk aan kinderen die ik van hem wil. En dat die hier zullen opgroeien, niet in de stad. Later als ze jonge mensen geworden zijn zullen ze hier niet willen blijven. Dat is hun goed recht maar dat is nog ver weg.
Kris is ontworteld, veel meer dan ik. Hij lijkt naar iets op zoek zonder te weten waarnaar. Ik hoop dat het niet de dood is die hij zoekt maar een ander soort crisis. En ik hoop dat ik niet die crisis ben. Hoe kan iemand die voor mij zo veilig voelt tegelijk zo onveilig voelen? Misschien ben ik wel zijn doel in het leven. Maar dat is niet genoeg en ook onze kinderen zullen niet genoeg zijn.
Why do we live, why do we die? Wacht eens, was dat niet een heel oude nummer, nog van de musical Hair een halve eeuw geleden geleden? Prachtig en aangrijpend juist omdat het de vraag wel stelt maar het antwoord niet geeft.
Als hij dit met me zou delen……? Maar ik denk niet dat hij dat doen zal.
Hij komt het huis uit. Al mijn overpeinzingen (om het niet piekeren te noemen) verdwijnen direct als sneeuw voor de zon.
‘Hi, Pop’
‘Hi, tiger.’
Pop is zijn koosnaampje voor mij. Voor alle andere mensen ben ik Debbie.
Even later is het alsof de verre bergen blauwer en violetter zijn dan daarnet, de zonnegloed van oranje naar geel verschuift maar het oranje niet verdwijnt en ik alle kleuren intensiever waarneem. Ik ruik de geur van zijn zeep en daar doorheen zijn eigen geur. Hij loopt het huis binnen en keert terug met twee grote wijde kommen terwijl de geur van verse koffie met de zachte wind meedeint. Hij gaat zitten met zijn lange ledematen in de houten stoel gedrukt en neemt eerst mijn handen tussen de zijne die warm zijn van de slaap, het douchen en het huis voordat hij ze in mijn schoot terug legt en me één van de kommen reikt.
Op de een of andere manier is het ontzettend intiem, zijn handen, meer dan dat hij mij zou zoenen. Hij slurpt van zijn eigen kom met koffie en kijkt met de hem eigen intensieve blik in de verte tot aan de bergen of misschien erover heen.
‘Another day in Paradise,’ zegt hij en hij blijft kijken naar de verten.
‘Wow, Kris, wat zeg je daar?’
‘Ken je dat liedje, Pop? Van Phil Collins?’
‘Ik ken het!’ zeg ik. Ik verbaas me altijd over de out-of- the-blue opmerkingen van Kris. Hij doet met plezier ermee hoewel ik direct voel dat er vandaag iets gaat komen.
Hij neemt een langzame aandachtige slok van zijn koffie. Normaal steekt hij daarna een sigaret op waardoor hij iets cowboyachtigs krijgt. Dat komt door al die sigarettenreclames van vroeger die nog net zijn ziel zijn binnengekropen.
Maar nu doet hij dat niet. Nu kijkt hij mij aan, langzaam en aandachtig. De vertraging is wel als die van een cowboy in een western, maar vandaag zonder sigaret. Ik voel dat er iets belangrijks bij hem is veranderd maar ik voel nu vreemd genoeg geen angst. Ik dacht altijd al dat er ooit iets zou gebeuren en dat ik dan ontzettend bang zou worden. Maar dat is dus niet zo.
Hij zegt precies wat ik al heel lang aanvoel. Dit moest een keer komen. Toch verrast hij me enorm.
‘Pop, ik hou zo van je en wil bij je zijn. Maar zo'n idylle is niks voor me. Ik ben geen idyllisch mens. Ik ben een groot geworden street kid. Je weet het. Ik ben eigenlijk vechtersbaas. Ik heb samen met je ons huis getimmerd, nou ja…..’ (weer een slok)
‘Nou ja, Kris, Jij hebt vooral getimmerd gehakt en gezaagd, en ik..’
‘Zonder jou was het niet gelukt!’
‘Zonder jou waren we niet eens begonnen!’
‘Pop, nu staat ons paradijsje er maar: er is another day in Paradise. Ik leg het zo uit. Die dag is gekomen, voel ik Ik moet ergens anders vechten en dat liedje zegt me al waar dat is.’
Ik denk aan kinderen die ik zo graag met hem wil krijgen en slik tranen weg. Ik wil niet een huilbui die de boel verstoort. Ik wil hem nemen zoals hij is en wil naar hem luisteren. Het lukt me. Genoeg althans. Ik haal schokkerig adem en weet mezelf even te kalmeren. Let him speak his mind. Het lastige is dat ik weet wat er komt.
‘Ik moet naar mijn street kids,’ vervolgt hij ernstig en kijkt me weer aan, ‘ik heb het nog helemaal niet helder maar ik moet wat met ze gaan doen. Ik kan niet veel: ik kan wat zingen en ben een goede artiest. Maar ik kom van ze vandaan en ken ze. Ze hebben iets nodig en ik wil ze iets geven. Ze hoeven van mij niet beter of anders te worden dan ze zijn. Ze mogen zijn wie ze zijn. Misschien ga ik een rockband met jonge jongens formeren of ga ik gratis concerten voor ze geven en ben ik ze vervolgens te slim af als ze een zwarte markt in toegangskaartjes eruit willen slepen.
Ik weet het nog niet precies maar ik moet erheen. Ik ga beginnen bij de police en de social workers, want die kennen de kids veel beter dan die zelf willen weten en ze mogen me daar ook niet zien. Alleen moet ik daar wel beginnen om eerst eens te gaan praten met volwassen mannen. Begrijp je iets van me, Pop? Zeg me wat je ervan begrijpt!’
Ik kijk hem aan. Ineens zie ik de jongen in hem.
‘Je wordt een keer vader.’ zei ik, ‘En misschien eerder dan je denkt. Maar ook dan blijf je in de wereld staan en als on the streed jouw kids zijn dan moet je erheen. Maar ik hoop dat je onze wereld dan net zo echt zult vinden als hun wereld. Daar zit het gevaar voor ons, denk ik, dat je de echtheid van onze wereld vergeet en inruilt voor hun problemen.’
‘Being a man is living in two worlds at once,’ zei hij, ‘Man zijn betekent in twee werelden tegelijk leven. Ik verschil daarin niet van de politie, de ambulancemedewerker, de leraar, de buurtwerker, ga maar door. En dan kom je thuis en daar is het echte leven. Maar je werk is ook het echte leven. Hoe is dat voor jou, Pop? Je leeft toch ook voor je werk? Hoe is dat voor jou als je ineens voor een dochtertje of een zoontje te zorgen hebt?’
‘Lief dat je over onze kinderen spreekt en dat je met ons dochtertje begint, Kris! Ik hoop dan dat ze jouw ogen erft want die vind ik zo prachtig.’
‘Pop, is het dan voor jou geen tweedeling?’
’Dat denken mensen altijd, dat je juist als vrouw erin verscheurd wordt en dat dat heel moeilijk is! Terwijl ik denk dat het heel anders is. Het is voor mij juist de totale eenheid! Ook als het me praktisch nog steeds verscheuren zal. Maar dat zal ik aankunnen.’
‘We're quite the philosophers’ lacht Kris, ‘Ik denk dat het precies zo is zoals je zegt en dat dat een groot vrouwelijk raadsel is. Terwijl ik het met de twee werelden zal moeten doen. Het lijkt alsof dat meer is, twee is meer dan één zou je zeggen maar in werkelijkheid is het minder. Het kiezen maakt het schamel. Maar dat weerhoudt me niet me in te zetten voor wat ik moet doen. En dat ga dus doen. Vandaag. Je moet ergens beginnen.
Dus rij ik nu naar de stad. Het kan zijn dat ik er blijf en pas morgen terugkeer. Maar er is geen andere vrouw. Het gaat me niet om vrouwen, het gaat me om the kids.’
Gelukkig heeft Kris mij nooit om mijn zegen gevraagd. Hij heeft gewoon gedaan wat hij vond dat hij moest doen. Ik heb hem daarin erkend.
Hij zoende mij maar was er niet helemaal bij. Hij nam wat onwennig afscheid. Ineens. Hij startte de auto en reed het terrein af, de stoffige landweg op. In de verte zag ik zijn auto de freeway opdraaien en aan de horizon verdwijnen.
Vanaf het moment dat hij in de stad was, bij wat hij noemde the kids, deelde hij zijn zorgen en vragen met hen en niet met mij. Ik voelde het aan de leegte die hij direct achterliet. Hem ondersteunen ging niet. Op de een of andere manier was mij duidelijk dat ook dit niet anders kon zijn. Ik begon hem die dag kwijt te raken.
Hij werd als een zeeman die nog wel eens aan wal kwam. De wal werd toenemend vreemd voor hem. Het ruime sop werd zijn echte wereld. Hij begon wel weer meer te drinken en hij blowde ook weer. Ook dat kon ik op een bepaalde manier zien als iets dat ook wel bij hem hoorde. Maar ik kon er geen deel aan hebben.
Zijn kunst gedijde er trouwens prima op. Zijn songs werden nog een tandje rauwer maar tegelijk ook gevoeliger.
Maar het is hem niet gelukt, met die twee werelden. We hebben samen nooit kinderen gekregen. Een half jaar later wisten we het: dat ons samenzijn een tijdelijk paradijs was geweest.
Kris is na mij een paar maal getrouwd geweest maar bleef uiteindelijk zelf the street kid die hij eigenlijk was.
Mijn latere mannen hebben allemaal een zwak voor hem gehad. Ze waren nooit jaloers als ze zagen dat wij iets met elkaar hadden en toch niet voor elkaar bestemd waren.
Soms ben ik nog wel eens stiekem met hem naar bed geweest. Het was altijd weer geweldig met hem zonder dat er ooit nog een relatie of de wens daartoe uit voortkwam. Het bleef sex met je ex. Maar de ex was Kris. Hij bleef in mijn hart.
Hij werd heel mooi oud. Ik denk dat hij voor onze respectievelijke partners ook de street kid was, die mocht komen, er even mocht zijn en dan ook weer ging. Terwijl hij uiteindelijk een vrouw trof die vijf jaar ouder was dan hij, ook artieste was en naar hem toe iets moederlijks had hoewel ze er spannend en aantrekkelijk uitzag. Met deze vrouw is hij oud geworden.
Ik was vijfentwintig toen ik met hem was. De relatie heeft drie jaar geduurd tot ze verwaterde. Toch is hij ergens mijn grote liefde gebleven. Ik denk wel eens dat we voor een tragedie zijn behoed, en dat die zeker zou zijn gebeurd als hij was gebleven. Misschien zou hij dan al niet meer leven. Waarom? Ik weet niet waarom ik dat denk. Wie zal het zeggen?
Achter de blauw-violette bergen ligt zijn stad. Daar zijn de straten. En die zijn voor hem zijn thuis.
EINDE



