ER WAS EENS een prins en die wist alles beter.
Hij droeg een hoed met een grote veer en aan zijn handen handschoenen met
daarop gevederde pijlen geborduurd die van hem af wezen. Daardoor leek het alsof die pijlen de wereld in vlogen wanneer hij naar iets wees. En wijzen deed hij vaak.
De prins had goede vrienden. Deze waren net als hij rijk en succesvol. Maar er waren ook heel veel andere mensen die niet zo rijk en succesvol waren als de prins en zijn vrienden. Op een dag zou hij over hen allemaal heersen. De mensen meden hem echter en gaven hem een bijnaam : Prins Pijlhandschoen.
De prins had een vlug verstand. Eigenlijk was het geen kwaaie kerel maar zijn verstand was vaak vlugger dan zijn hart. Het verstand zette hem aan alles om hem heen voortdurend te willen verbeteren. Maar in plaats dat het beter werd werd het slechter. Dan werd hij boos en probeerde nog meer te verbeteren met hetzelfde resultaat.
Hij zag edelen om zich heen en die konden nog edeler worden. Hij liep over de velden en zag de vruchten van de akker rijpen en hij meende dat het er meer en betere konden zijn. Met zijn vrienden reed hij lachend door de straten van de stad en ze spraken hoe de straten breder en mooier zouden kunnen worden. Als hij eenmaal koning was zouden ze de oude wijken neerhalen. Er zouden nieuwe straten worden gebouwd. Wie erover reed zou pijlsnel zijn. Maar terwijl ze luid hierover spraken zaten achter de ramen van de oude huizen de mensen angstig verscholen. Ze woonden al hun hele leven hier en wilden de snelle straten van prins Pijlhandschoen niet. Ze vreesden zijn komende regime.
De oude koning vreesde ook. Hij wist dat de dagen zouden komen dat hij het rijk aan hem zou overlaten maar hij zag dat de prins hier nog niet klaar voor was. Hij maakte zichzelf bittere verwijten wanneer hij alleen in de troonzaal zat. Hij draaide de rijksappel in zijn handen rond en rond en zuchtte.
Ik had hem meer moeten leren! zei hij tegen zichzelf, Mijn zoon is een goede pijl- en boogschutter geworden maar hij is toch voorbestemd tot koning! Ik had hem beter moeten leren dat het besturen van een rijk betekent de rijksappel vast te houden en die rond en rond te draaien tot die rimpelig geworden is . Alles in de wereld komt en gaat en heeft zijn tijd. Ik heb hem dit wel gezegd maar ik heb het hem niet echt geleerd. En nu zal het leven het hem moeten leren. Pas dan kan hij koning worden.
Op dat moment ging de deur van de troonzaal open. Omdat geen wachter of heraut verscheen die iemand aankondigde wist de koning dat het alleen zijn zoon kon zijn. Hij verschikte zijn koningsmantel en ging verzitten want de troon was hard. Zijn zoon liep binnen met zijn verenhoed, met snelle passen op hem toe en gaf zijn vader als begroeting het kortste knikje dat nog net voor een buiging door kon gaan.
‘Vader, geef mij nu een deel van het rijk dat ik zal erven. Maak mij alvast tot graaf van een groot gebied van uw rijk! Ik zal erover heersen en mij verder bekwamen tot ik net zo wijs zal zijn als u. Ik heb heel veel plannen. Ik weet al hoe ik dat gebied tot grote bloei zal brengen.’
De koning dacht na en huiverde. Dit was een duivels dilemma. Zijn zoon wilde graag wijs en bekwaam worden. Dat was goed. Daarvoor moest je leren. Wat zou beter zijn dan het voorstel dat de prins zojuist gedaan had? Tegelijk wist de koning dat de prins veel pijn zou veroorzaken. Maar de prins wilde toch oefenen en leren? Als hij niet deze kans zou krijgen zou hij nooit kunnen regeren. En dan? Tja, dan zou hij uiteindelijk toch het hele koninkrijk erven en nog veel meer pijn veroorzaken.
De koning wikte en woog en zocht naar uitwegen. Er waren gebieden die heel klein waren ofwel al zeer bloeiend waren of waar weinig mensen woonden. Dan zou het niet zoveel kwaad kunnen….. Maar hij verwierp dit alles omdat hij wel voelde dat zijn zoon ook zijn vertrouwen nodig had en dat hij hem met de omvang van het gebied dat zou schenken hij hem ook de maat van zijn vertrouwen schonk. Zou hij hem uit angst heel weinig schenken? Dan zou hij hem in feite wantrouwen. Maar dan zou alles verloren zijn
En dat, mijmerde hij in zichzelf terwijl hij de rijksappel door zijn vingers liet draaien, is dus wat ik hem eigenlijk moet geven. Ik moet hem vertrouwen geven! want dat is wat hij eigenlijk zelf nog helemaal te leren heeft. En verder kan ik alleen tot God bidden en het beste ervan hopen.
Aldus besloot hij.
Hij ging weer met pijnlijke botten verzitten op zijn troon.
Hij liet zijn zoon naar voren komen. Hij gaf hem de grootste provincie van het rijk om te besturen.
Daarna zond hij de prins heen.
‘Ik moet nu alleen zijn,’ zei hij, ‘om te bidden voor het rijk en voor ons . Ga heen, mijn jongen, wees gezegend en bekwaam je.’
De prins boog kort, en draaide zich om. Hij liep met veerkrachtige tred in zijn lange mantel, zijn sabel, zijn hoed met de veer en met zijn handschoenen met de pijlen erop de troonzaal uit.
Hij voegde zich bij zijn vrienden en gaf hen titels en landerijen. Hij ging direct aan het regeren en voerde een schrikbewind in. Van iedere oogst meende hij dat die groter had kunnen zijn en legde zware belastingen op. Terwijl de boeren onder de lasten kreunden liet hij van de opbrengsten stadswijken slopen en straten aanleggen. Daardoor verloren veel mensen hun huis en de straten vulden zich met daklozen en bedelaars. Deze werden tewerkgesteld en kregen wel onderdak en eten in grote nieuwe barakken maar ze waren hun vrijheid kwijt. Kunsten en wetenschappen werden tot het uiterste gestimuleerd en er kwamen concoursen en prijzen die weliswaar grote talenten aantrokken maar vele goede vakmensen raakten verbitterd en werden uitgerangeerd. Niet omdat zij niet goed waren in hun vak maar omdat ze geen verhouding hadden met de glanzende succeswereld van het klatergoud en de roem en wars waren van deze festivals waar ze zich telkens weer moesten bewijzen.
De prins had zich inmiddels helemaal omringd met mensen die dachten zoals hij. Hoewel hij hen uitnodigde hem te zeggen hoe ze over de zaken en hem dachten praatten ze hem in werkelijkheid steeds meer naar de mond. De enkeling die dat niet deed werd door de anderen geweerd uit de kring om de prins en meestal na korte tijd voor een of ander vergrijp opgepakt. In het land vulden zich de gevangenissen met van allerlei mensen waarbij de meest voorkomende beschuldiging was dat zij zich niet voldoende hadden ingezet voor het welzijn en de welvaart van het koninkrijk.
Tenslotte brak een grote volksopstand uit, en ook het leger wilde de prins niet meer dienen. De prins schrok hevig maar het was al te laat. Hij werd verjaagd en zijn vrienden ook.
Vermomd als boer reisde de prins heimelijk onder het hooi verstopt op karren met ossen naar de hoofdstad en redde daarmee het vege lijf. Eenmaal daar aangekomen vroeg hij audiëntie aan bij zijn vader.Hij kreeg die eerst niet maar werd tenslotte op de dag van de openbare terechtzittingen toegelaten en kwam in de troonzaal bij zijn vader.
Deze was nog ouder geworden en inmiddels stonden zorgrimpels afgetekend in zijn diep doorgroefd gelaat. Hij herkende zijn zoon direct.
‘Vader, hier ben ik.’
‘Zoon, ik zie het. Je bent terug. Wat heb je geleerd?’
‘Vader, ik weet het niet. Hoe kan dat nou toch? Alles is verkeerd gegaan.’
‘Dat is goed, zoon van me. Geloof me, het is goed dat dat zo is.’
‘Waarom, vader?’
‘Ik kan je dat niet zeggen. Je hebt een vlug verstand en dat zegt het je ook niet. Je hart zal het je zeggen. Maar je kunt nu niet het rijk regeren. Wil je het regeren nog leren?’
‘Vader, het lijkt erop dat ik het niet kan.’
‘Ook dat is goed, dat je dat zegt, zoon van me. Geloof me dat het goed is dat je dat zegt.’
‘Vader, wat moet ik nu doen?’
De koning glimlachte.
‘Je bent al op de goede manier gekleed.’ zei hij, ‘De eerste opdracht die je van me kreeg leek de gemakkelijke maar bleek moeilijk. De tweede opdracht zal heel moeilijk lijken maar wie weet. Luister goed . Het bestuur over de provincie is je nu door het volk ontnomen en ook alle titels die je had. Je blijft voor mij de prins en mijn zoon. Maar niemand mag dit weten. Je verlaat het paleis. Je krijgt een brood en een fles water mee en verder niets. Ga de straat op en zoek werk. Waarschijnlijk word je ergens boerenknecht.’
‘Hoe lang gaat dit duren, vader?’
‘Dat weet niemand en ook ik niet. God kijkt in je hart en zal je zeggen wanneer het zover is. En dan zul je terugkeren. Tenminste dat hoop ik.’
‘Vader, vertrouw je me?’
‘Ja, kind,’ zei de koning met een diepe zucht, ‘je doet me pijn, maar ja, ik vertrouw je. Het zal wel goed komen. En nu ga.’
En de koningszoon ging heen en hij werd een goede boerenknecht. Hij merkte dat hij heel veel te leren had over het hooien, het planten, het oogsten, het leiden van het vee de weide in en uit naar de stallen en het tellen van schapen. Hij werkte hard en vergat daarbij dat hij ooit prins was geweest.
Toen de oude koning zijn einde naderbij kwam was de knecht gaan houden van het land waarop hij werkte, de dieren die hij verzorgde, de fruitbomen waarvan hij de vruchten plukte en de grond van onkruiden vrijhield.
Op een dag kwamen de dienaren van de koning hem halen maar hij weerde af.
‘Ik wil niet regeren,’ zei hij.
De ogen van de boodschapper lichtten verheugd op en hij zonk op zijn knieën voor de boerenknecht.
‘Hoogheid’, zei hij, ‘dit is wat uw vader mij gezegd heeft toen hij mij uitzond. Er zouden velen zijn die zich als de prins bekend zouden willen maken wanneer wij zouden gaan zoeken. Maar de koning zei: Er zal iemand zijn die de opdracht zal weigeren. En die is het.’
‘Maar ik ben er niet klaar voor.’
‘Dat is het tweede dat uw vader voorspelde dat u zou zeggen.En hij gaf me de opdracht en zei: En dan is hij zover. Neem hem dan mee naar het paleis.’
‘Maar ik wil het niet!’
‘Dat is het derde wat uw vader voorspelde. U zou dit antwoorden en daarmee zou u uw grootste les voor het regeren geleerd hebben.’
‘Wat is deze les?’
‘De heiligheid van de vrije wil. Zo noemde uw vader dat.’
De boerenknecht dacht na.
‘Wat nu?’ vroeg hij tenslotte.
‘Ik moest u deze boodschappen van de heer uw koning overbrengen,’ zei de boodschapper, ‘en tot slot nog deze vraag. Ik moest aan u vragen: Wilt u alstublieft de opdracht aannemen? De koning sterft en we hebben zijn opvolger nodig. Wilt u alstublieft zijn opvolger zijn?’
De knecht dacht na. Hij zag zijn vader voor zich met al zijn koningsmacht die hem, zijn zoon een vraag stelde omdat hij geen macht had over de ziel van zijn zoon.
Nu begrijp ik het, dacht hij. Maar nu begrijp ik met mijn hart.
Hij wendde zich tot de boodschapper.
‘Hoe heet je?’
‘Ik heet Brecht, Hoogheid.’
‘Brecht, ik geef je mijn antwoord. Breng dit over aan mijn vader. Het antwoord is ja.’
Brecht zijn ogen glansden op.
‘Dit is waar de koning vurig op hoopte, Hoogheid. Hij zal hier verheugd over zijn. Ik moet nu heel snel terug naar het paleis om hem het goede nieuws te vertellen. Ik rijd hier nu snel vandaan. Maar ik kan paarden en een gevolg voor u achterlaten zodat u kunt reizen.’
De knecht schudde zijn hoofd.
‘Ik heb nog wat tijd nodig,’ zei hij, ‘en die krijg ik wanneer ik ga zoals ik gekomen ben. Ik zal dus te voet gaan. Ik zal mijn zondagse pak halen en het borstelen. En dan zal ik de hele weg te voet gaan naar het paleis.’
De boodschapper boog en reed heen.
De knecht deed zoals hij had gezegd.
Drie dagen later arriveerde een boerse man in een zondags pak bij de poort van het koninklijke slot. Hij werd binnengelaten en was nog juist op tijd om afscheid te nemen van zijn vader.
Hij werd gekroond, kreeg de rijksappel en werd een goede en rechtvaardige koning. En zonder dat hij er uiterlijk veel aan deed, bloeide en groeide zijn koninkrijk en waren de mensen gelukkig.
EINDE


