HET ONMOGELIJKE GOEDE
uit "Het dagelijks leven als stoorfactor" (nog in productie)
Regina droomt. Het onmogelijk goede is er. Het is gewoon gebeurd.
Ze staat op een straathoek. Ze laat zich langzaam los uit de omhelzing van haar geliefde. Ze kijkt naar haar huid, die net zo licht is als altijd. In de helderheid is een duidelijk hemelsblauw gemengd. De kleur omhult haar als een mantel van Maria, alsof deze zich voor altijd met haar lichaam heeft verbonden. Ze kijkt verbaasd naar haar hemelsblauwe huid.
‘Dat kan toch niet!’ stamelt ze, ‘dat is pure genade. Dit kun je niet verdienen en nu worden we er gewoon mee begiftigd!’
Want dit blauw op, of in de huid is mooi en sierlijk en op de een of andere manier helemaal niet vreemd. Het zou toch ook kunnen dat het vreemd zou zijn. Je zou schrikken en misschien proberen het snel weer af te wassen. Maar dat is helemaal niet het geval. Ze heeft helemaal geen behoefte om het af te wassen en dat het met genade te maken heeft, is haar ook meteen duidelijk. Misschien omdat het er zo mooi uitziet en omdat puistjes en muggenbeten ook lijken te zijn verdwenen.
Haar geliefde slaapt nog. Hij slaapt staand en zij staat naast hem. Alleen is zij klaarwakker. Zijn armen, waaruit ze zich zachtjes heeft losgemaakt, heeft hij nog steeds open, uitgestrekt als in een vraag. Zijn mond glimlacht. Zijn ogen zijn gesloten. Zijn huid is diep donker. Ook bij hem nu dit hemelsblauw. Bij hem heeft het een prachtige diepe glans. Alsof blauw warm kan zijn. Ze heeft nog nooit zoiets gezien.
De hemel op aarde!
De gedachte komt onwillekeurig bij haar op en ze kan net haar borrelende en zilvervreugdevolle lach onderdrukken, die evenzo in haar opkomt als deze gedachte, vreugdevol opborrelend als een bevrijdende stroom. Ze houdt echter in, want ze wil hem niet wakker maken.
Aan de overkant van de straat ziet ze een ander paar staan, bij het zebrapad bij het voetgangerslicht. Ze ziet dat het licht niet werkt. De straat heeft vandaag ook helemaal geen verkeer. Het verkeerslicht is waarschijnlijk niet nodig. Er is gewoon geen verkeer om te regelen. Ze herkent haar broer. Hij en zij vormen een levendig maar omgekeerd spiegelbeeld. Ook hij is wakker, net als zij. Ook hij heeft zich losgemaakt uit een liefdesomhelzing met een donkere slapende vrouw. Nu zwaait hij naar zijn zus met hemelsblauwe broederarmen. Ze zwaait terug.
Zou hij wel helemaal bij zichzelf zijn? Dat wil ze graag weten. Echt wakker en helemaal daar?
Wanneer hij haar onuitgesproken vraag raadt, lacht hij haar toe. Hij heft zijn beide armen en maakt een duim omhoog gebaar naar haar, met beide handen. Hij is helemaal hij! Gelukkig! En weer dat stromende gevoel, helemaal door haar heen en de zekerheid: dat het onmogelijk goede - ineens - daar is.
Goed. En onmogelijk. Omdat het zo duidelijk is. ‘Omdat je zo wakker bent,’ zegt ze tegen zichzelf, ‘omdat je zo helemaal jezelf bent. Omdat je niet kunt zien waarmee je bent begiftigd, maar wat het is, is volkomen duidelijk, het is verbinding.’
Klopt, verbinding is goed en kan echt aanwezig zijn. Maar verbinding kun je niet zien. Je kunt het voelen en je broer voelt het ook. Hoe weet je dat eigenlijk? Je weet het gewoon, en hij weet dat over jou. Hij voelt het, hij weet het gewoon, je broer, die daar aan de andere kant van de straat staat, bij het verkeerslicht. En de verbinding is ook te lezen in de gezichten van hun slapende partners. Hoe lees je zoiets dan? Uiterlijk zit het in dat hemelsblauw. En dat heeft zich met je eigen huid en de huid van je broer en de huiden van de geliefden verbonden, zonder te knoeien en het is op de een of andere manier niet alleen aan de buitenkant maar ook aan de binnenkant, en daarom weet je natuurlijk alles. En nu zijn we gestalten in hemelsblauw geworden.
En kan iedereen dat dan zien? Of alleen jijzelf? En zijn nu alle mensen in aanraking gekomen met dit goede?
Is het als een virus, maar dan een goede, dus omgekeerd, niet ziekmakend maar genezend? Is het vrijwillig en toch voor iedereen? En kun je het dan ook niet krijgen of afwijzen? En is dit nu de verlossing? Is ze zo? En kun je nu nog steeds huilen om mensen, maar zijn nu toch hun misvormingen weg? Maar als ze weg zijn, niet de mensen, maar hun misvormingen, waarover kun je dan nog huilen? Maar huilen is toch juist goed?
En is het zoals het stemmen van een gitaar of een viool: er is een hele wereld van valsheid, maar je stemt alles af en dan klopt het ook: de band, het orkest, jezelf en dan is de valsheid weg. Dan klopt de hele mensheid en dan verschijnt het dus: het onmogelijk goede. Of nee, dat is natuurlijk helemaal fout. Het onmogelijk goede verschijnt eerst en dat stemt dan de mensheid, want het goede stemt jou en anderen immers goed. Of is het beide?
En wat is dat eigenlijk: het onmogelijk goede?
En is het wel onmogelijk? Want als het zo ineens kan verschijnen, dan is het toch mogelijk?
Is het de godheid? Maar je ziet haar toch niet. Nou ja, misschien in het blauw, want dat zie je. Maar waarom dan juist in blauw? Waarom niet in rood, of citroengeel? Misschien alleen vandaag in het blauw! En morgen in groen misschien? Maar het blauw is prachtig en wonderbaarlijk! God zie je niet, of je ziet toch! Met de ogen van je hart.
En is dit dan de hemel, mama, is dit de hemel, papa, en zijn jullie er ook en wij ook, maar we zijn toch nog steeds op aarde? Waar is de hemel dan?
Hij zwaait naar me, mijn lieve broer, hoe mooi hij is en ik ben zelf ook mooi. Is dat ook door het onmogelijk goede en moest ik daarom gisteren zo huilen? Niet omdat er iets ergs was gebeurd, maar omdat het onmogelijk goede al in aantocht was, en eerst moest de pijn en het verdriet door de ziel gaan om weggespoeld te worden of gereinigd. Maar ze zijn niet weg, ze zijn er nog, want alles is er nog. En niets is meer nep.
Ze kijkt op uit de innerlijkheid van haar vele gedachten en gevoelens.
Het blauw is er nog. Het is nu overal. En nu komt er in het ochtendlicht ook nog de zon bij, die begint te stralen. Ze werpt haar fijne goud in deze evenzo onmogelijke tuin.
Zeg eens, waar komt die tuin ineens vandaan? Ze stond toch net nog op de straathoek? Oh, ze staat er nog steeds, het is beide tegelijk. Beide tegelijk, hoe dan? Wordt het dan niet snel saai en traag en vlak en plat en afstotend, zo zonder pijn en verdriet en ziekte en zonder alle puzzels? Zijn we er eigenlijk klaar voor? Ben ik er klaar voor om het onmogelijk goede te ontvangen? vraagt ze zich af.
Zachtjes streelt warme wind over haar gezicht. De bries neemt haar twijfels en zorgen weg. Ze waaien weg en ze weet het antwoord.
Er is niets veranderd in de buitenwereld en toch is alles anders geworden. Ze is intact. Haar broer is intact. Hun geliefden zijn intact en de wereld ook. En alles is nog nét zo onvoltooid en voorlopig en soms wanhopig als altijd. Er zijn nog steeds al die dingen om over te huilen en die je allemaal zou willen veranderen. In je tranen is echter het hemelsblauw vermengd, zoals in de huid van alle handen. En de zon beschijnt alles.
En ineens beseft ze: ook het hemelsblauw is er altijd geweest. Het was altijd in alles aanwezig. Ook in haar, maar ze had het niet gezien. Om een of andere (nu nauwelijks nog voorstelbare) reden was het onzichtbaar gebleven. Terwijl het de hele tijd zo door en door aanwezig was en zo voor de hand lag.
‘Het kan niet zijn!’ stamelt ze opnieuw.
Zelfs in de klank van haar stem hoort ze hoe hemelsblauw erdoorheen parelt.
Dat kan het dus ook! Het kan klinken. Het kan een parel worden. Parels zijn geboren uit pijn en schitteren en iriseren in het licht. Dat kan eigenlijk ook niet. Maar dat is nu eenmaal zo. Dat is iets wat bijna iedereen ook weet. Dat is dus ook het onmogelijk goede....... en oh, tranen schitteren en iriseren ook, zou dan dus toch..?
En dan..
.. wordt ze wakker en staat op. De droom vervaagt. Dat doen dromen meestal. Hij vervaagt snel en de gewone dag is er. Maar de droom is er nog, ook als hij vervaagd is. Die gaat mee de dag in.
Een doodnormale dag, met werkafspraken en wat-zullen-we-eten, rekeningen en de afwas.
©Nina van Immerzeel 1998



