Terwijl klasgenoten van haar in de branding deinden en joelden zwom Rosanne verder de zee op. Ineens leken de golven te bedaren. Ze was de branding voorbij. Het langzaam en gestaag pulserende water voelde merkbaar koeler aan. Het was bijna stil hier. Ook de meeuwen die krijsten, neer doken en weer opstegen cirkelden dicht bij de kust.
Daarnet was ze nog midden in al die geluiden geweest. En nu waren ze ver weg, blijven hangen in de coulissen van de landwereld waar ze vandaan was gezwommen. Om haar heen hoorde ze alleen nog het zachte klotsen van het water dat haar omgaf en met haar gestalte speelde.
Zo in het water gedragen te zijn met de wijde hemel boven zich gaf haar een veilig en vervuld gevoel. Zoiets als weer thuis op de bank liggen in haar eigen wereld van mijmeringen. Maar dat was maar een kleine wereld in het huis en hier was ze in de echte grote wereld. De zandbodem van de aflopende kust was inmiddels ver onder haar geraakt. Ze kon allang niet meer staan en ze kon de zeebodem nog maar nauwelijks zien.
Ze was een goede zwemmer. Ze wist dat langs dit deel van de kust ook zelden of nooit verraderlijke stromingen waren. Maar toch bleef ze alert. Want de zee is nooit zonder gevaar. Ze wist het want ze was ermee opgegroeid. Toch overheerste het gevoel van veiligheid en gedragen worden.
Ze was echter de enige die zo ver uit de kust zwom, hoewel het hemelsbreed niet meer dan een twee of driehonderd meter waren. Nog net iets verder uit de kust dobberde een klein bootje rond met daarop vaag zichtbaar een gestalte van iemand die met iets in de weer was. Misschien was het een visser of een sportvisser, of was het iemand die aan duiken deed. Ze overwoog even of ze zou zwaaien. Maar dan zou diegene misschien kunnen denken dat ze hulp nodig had en dat was niet zo. En dus liet ze het erbij.
Het dobberen van het bootje bracht haar ertoe zichzelf ook te laten drijven en zich over te geven aan het wateroppervlak dat als een huid spande tussen de diepte en de hoogte van het uitspansel. Het zoute water droeg haar gemakkelijk terwijl ze op haar met haar gezicht naar de blauwe hemel rug lag en ze haar ogen half dichtkneep voor het geweld van de zonnestralen.
Wel waakzaam blijven, af en toe kijken waar je bent…… en je weer overgeven en laten gaan….. en opnieuw weer opletten, waar is de kustlijn? Is alles nog hetzelfde?
Het was haar eigen kleine eb en vloed getij tussen aandacht en ontspanning.
De koelte van het water begon zich meester van haar te maken. Tijd om terug te zwemmen naar het strand. En daar op een grote handdoek drogen in de zon, het zout laten uitkristalliseren op je huid, je insmeren en natuurlijk de volleybal-competitie starten, Suzanne en zij samen in het team, want ze waren heel goed in elkaar de ballen toespelen en hadden er allebei plezier in de ander te laten smashen en scoren. En dan werd het tijd voor ijs eten als je helemaal verhit geworden was door de zon en het spelen.
Ze heeft zich omgedraaid en was een moment lang rechtop geweest. Ze maakt aanstalten om met een stevige crawl het water richting de kust te doorklieven. Ineens merkt ze dat haar rechtervoet ergens in is blijven haken.
Hè? Vastraken? Waarin? Ze geeft een ruk en slaat met haar benen maar het gevolg is dat haar andere voet ook vastraakt. Nu komt direct de paniek.
Dat je zomaar en zo snel ineens toch in gevaar kunt komen! Wat is het? Is het een beest?
Even stijgen gedachten aan griezelfilms in haar op en vraagt ze zich af of ze met een Hollandse versie van de film Jaws te maken heeft en vreemd genoeg verjaagt dit haar paniek lang genoeg om helder te kunnen denken.
Dus zwarte humor kan je helpen. O ja, dat schept afstand en dan kom je uit de paniek. Dan kun je ook weer beter kijken. Vast geen haaien hier. Die zouden ook gebeten hebben. Brr.. niet aan denken Nee, geen beest dus . De zeebodem is ook te ver weg. En in het water zelf kun je toch niet vast raken? Wat is er dan? Wacht eens, wat zie ik daar?
Een visnet!
Een net, op drift geraakt? Maar dat is echt heel vervelend en ook best wel gevaarlijk. Rosanne merkt nu voor het eerst in haar leven dat ze in gevaarlijke situaties kalm kan blijven en kan analyseren en dus niet meteen eraan ten prooi valt. Dat is goed om te weten.
Maar ik moet hier dus uit. Het is maar touw, maar ik zit wel in de knoop. Trekken maakt het alleen maar erger. Ik moet mezelf dus ontknopen. Zal ik gaan duiken en me oprollen zodat ik het net beter kan zien? Het is te groot en te zwaar dat ik met net en al naar de kust kan zwemmen. Dat gaat me niet lukken. Ze zullen me aan zien komen trouwens. Wel heel stoer natuurlijk! Met een heel visnet aan land te komen. Ook heel geschikt voor het volgende tuinfeestje. Bij de les blijven Rosanne, je kunt dit! Je hebt straks wat te vertellen. Maar nu gaat het er eerst om dat je dit navertellen kunt. Is dit gevaarlijk? Ja, dit is gevaarlijk. Probeer dus eerst zonder duiken, en ook zonder je handen te gebruiken. Die heb je nodig om boven te blijven, watertrappelen, weet je nog, in het zwembad bij de les? O, dit is dus echt wel gevaarlijk. Want zonder handen…… Is dat bootje er trouwens nog? Misschien toch maar even om hulp roepen?
Terwijl ze al watertrappelend nog aan het beraadslagen is voelt ze ineens een flinke ruk aan haar voeten. Terwijl ze nu echt kopje onder dreigt te gaan hoeft ze in elk geval niet meer erover na te denken wat ze moet doen. Roepen. Nu.
Ze hoort zichzelf meteen uit alle macht richting het bootje schreeuwen met haar heldere stem.
‘Hé! Ik zit vast! Help me! Hé!!
Tot haar verwondering merkt ze dat het trekken aan haar benen meteen ophoudt. Ze komt weer overeind, al proestend en min of meer watertrappend, terwijl haar armen wel erg moe beginnen te worden.
‘.. er aan! ..vol houden!’
Ze hoort vanuit de richting van het bootje vaag een stem. Van een man of van een jongen en ze ziet de gestalte van daarnet overboord springen en in haar richting zwemmen. Ze steekt haar arm omhoog maar moet dit betalen met een eerste slok van het zeewater dat toch een stuk zouter en viezer is dan ze had gedacht.
Een jongen, of een jongeman, ziet ze nu. Hij zwemt met een snelle crawl door het water. Daardoor kan ze zijn gezicht niet zien. Heel even komt zijn hoofd boven het water uit om adem te halen en dan is hij direct weer onder water als een snelle vis. Bij haar aangekomen ziet ze het mes dat hij ergens vandaan tevoorschijn heeft gehaald. Ze weet niet waar hij het had, en hij duikt weer onder zodat ze nu zijn lichaam als een grote vis onder haarzelf ziet.
Nu maar vertrouwen, denkt ze. Een mes in de hand van iemand anders is altijd eng. Maar haar gevoel is er wel duidelijk over. Ze weet dat ze in feite nu gered is. Inderdaad gebruikt de jongen het mes om met enkele korte halen de touwen door te snijden. Ze voelt hoe hij vervolgens eerst haar ene en dan haar andere voet uit het net trekt en haar dan een klein duwtje geeft.
Ineens is ze vrij. Het gevoel van de bevrijding is zo sterk dat ze gierend lucht in haar longen zuigt, hoewel ze het eigenlijk geen moment echt benauwd heeft gehad. Een seconde later duikt naast haar proestend en blazend het hoofd van een jongen op die ongeveer van haar eigen leeftijd is. Zijn hoofd is rood aangelopen. Hij neemt eerst een paar flinke teugen lucht , voordat hij kalmeert en om haar zwemt en ondertussen het mes met de punt naar beneden in een gordel om zijn heupen opbergt.
‘Foei, is me dat schrikken!’ horen ze dan tot hun verbazing zichzelf en de ander bijna tegelijkertijd uitroepen.
Nu beseft Rosanne ineens dat ze echt wel in gevaar is geweest. Nu dat voorbij is komt pas de bangheid ervoor over haar heen en zoekt ze beschutting. Instinctief reikt ze naar de jongen en klampt zich aan hem vast. Even de soliditeit voelen van een ander lichaam met zijn vaste vorm in deze vormeloze oneindig beweeglijke wereld.
‘Dank je wel dat je gekomen bent! Ik..’
Maar ze komt niet verder met haar woorden. Door het lichaamscontact komt ineens alle schrik eruit. En ze moet ervan huilen. De vreemde jongen houdt haar vast en laat haar rustig huilen.
‘Nou nou,’ zegt hij met een diepe stem waarvan het timbre een nog maar net voltooide baard in de keel verraadt, ‘als je nu nog heel veel meer huilt hebben we vanavond springtij door al dat extra water. Vertel me eens. Hoe heet je?’
Wat een vraag, midden op zee!
‘Ik ben Rosanne. En jij?’
‘Ik ben John. Soms word ik ook Gianni genoemd, maar ik heet John.’
‘Nou, nogmaals, dank je wel, John!’
‘Rosanne, het is anders dan je denkt. Ik vertel het je dadelijk wel. Maar ik zie dat je het koud hebt. Je mag beslist niet in shock komen, en je moet nu direct uit het water. Kom maar even aan boord van mijn schip. Of nou ja, schip, laten we zeggen, mijn bootje? Je moet opwarmen en je hebt dringend vaste grond onder je voeten nodig. Kom je mee? Als je tenminste nog zwemmen kunt. Straks varen we dan naar de kust. Of wil je nu meteen terug?
Ze schudt haar hoofd.
‘Ik kan best nog zwemmen, hoor. Maar ik wil graag naar je bootje gaan. Het gaat trouwens wel weer, hoor.’
‘Ik geloof je wel. Maar laat me nu toch maar even een echte redder zijn. Dus ik zwem nu voor twee en laat je maar mee trekken. Wil je dat?’
Ze dacht heel even na. Hij was al begonnen te zwemmen.
‘Vooruit dan maar. Red me maar. Maar je moet heus niet denken..’
‘Ik denk niet! Ik ga zwemmen.’
‘Dat lijkt op Descartes!’
‘Huh? Wat? Descartes?’
‘Die zei: Ik denk dus ik besta.’
‘O, die Descartes! Een filosoof toch? Maar vind je goed dat ik ondertussen wel doorzwem?’
‘Hoor de grote filosoof John uit de twintigste eeuw die ons leert: ik denk niet, ik zwem. En ik red.’
‘Volgens mij ben jij al gered, zei hij terwijl hij haar nog steeds zwemmend aankeek, ‘want je krijgt praatjes. Gelukkig maar. Maar je voelt nog steeds heel koud aan. Dus gaan we nu naar het schip. En dan hup, opwarmen jij!’
Hij bleek met een rotgang te kunnen zwemmen en trok haar zo met zich mee. In een oogwenk waren ze bij een klein wit dobberend bootje aangekomen, met een motor, want er was geen zeil en er lagen ook nergens roeiriemen. Het had een trapje. Er waren banken links en rechts en er was zelfs een klein voorondertje. Hij wachtte tot zij druipend en wel de traptreden omhoog was gegaan en klauterde daarna zelf met lange armen en benen pijlsnel achter haar aan. Hij verdween bijna direct in het vooronder en kwam daar even later weer vandaan met in zijn armen een grote handdoek en een plaid, twee zonnebrillen en een vierkant blik.
Het bootje deinde op de golven. Hij had zijn handen vol terwijl hij wiebelend en een beetje wankelend het dek opkwam. Hij legde de handdoek en de deken voor haar voeten neer. Hij ging zitten, en begon zonder op instemming te wachten haar met kracht droog te wrijven met de handdoek tot ze er helemaal van begon te gloeien. Hij legde de handdoek weer weg, legde de deken om haar heen, stalde een van de zonnebrillen uit op de handdoek en de andere naast zich neer. Hij opende het blik. Er zaten rozijnen cakejes in.
Hoe kan dat nou? Dat is net iets waar ik zo dol op ben! dacht het meisje verbaasd. Ze zei het hem.
‘Oh leuk! Ik ook.’ was zijn nonchalante antwoord terwijl hij er haar meteen twee van gaf. Één in iedere hand.
Ze zat op de bank. Na het afdrogen wikkelde ze zich behaaglijk in de plaid. Ze had haar benen naast elkaar met de handen om haar knieën geslagen en had de deken als een soort ruige jurk om alles heen. Ze at van de cakejes en nam ondertussen de jongen voor het eerst goed in zich op.
Hij was lang en gebruind met donkerblond haar dat opgebleekt was door de zon. Ook de haartjes op zijn armen, benen en borst waren lichtglanzend en zomers gebleekt. Het opvallendste aan zijn gezicht waren zijn levendige ogen die vooral heel snel leken en helemaal niet overeenkwamen met het cliché van de rustige bedaarde zeebonk met zijn op de verten gerichte grijze kalme blik, meestal van onder een muts of pet, zelfs op warme dagen. Helemaal niet. Ook de mond van de jongen was zeer beweeglijk, ook nu hij niet sprak maar met van allerlei in het bootje bezig was, hetzij omdat dat nuttig was maar misschien om zich een houding te geven want het kon zijn dat zij hem een beetje nerveus maakte. Dat had je soms met jongens als ze van het gevoelige soort waren, wist ze inmiddels.
Hij ging na zijn onduidelijke werkjes te hebben gedaan voor haar op de bodem van de boot zitten in een kleermakerszit, en trok wat aan de wijde pijpen van zijn fel turquoise blauwe zwemshort.
‘Rosanne, wil je er nog eentje?’
Hij gebaarde naar de trommel. Ze schudde haar hoofd.
‘Nee, dank je. Ze waren erg lekker maar drie is wel het maximum voor me.’
‘Ik kan die hele trommel zó leegeten’ zei hij, ‘en daarna nog een hele lunch. En toch blijf ik mager. Over tien jaar zal dat wel anders zijn.’
‘Hoe oud ben je, eh… John?’
‘Vijftien,’ zei hij, ‘En jij? Als ik vragen mag?’
Ze moest lachen.
‘Of je me dat vragen mag? Doe je zo omdat ik een dame ben?’
‘Dat is me inderdaad zo geleerd,’ zei hij, ‘dames niet naar hun leeftrijd vragen. Maar meisjes, ook als ze tegelijk dame zijn - en dat ben jij wel, geloof ik- meisjes mag je daar misschien nog wel naar vragen.’
‘Vijftien, John!’
‘Wat? Vijftien meisjes?’
Ze proestte het uit. ‘Nee, flauwerd! Jaren! Je hebt je antwoord net gekregen. Ik ben ook vijftien!’
‘O, dus jij ook?’
Ineens een peinzende blik.
‘Tja, wat zal ik nu zeggen, Rosanne? Wat toevallig? Maar er zijn ontzettend veel mensen, eh meisjes en jongens vijftien. Dus we zijn ook allebei vijftien en nou kan ik je vragen hoe je het vindt om vijftien te zijn? O, dit klinkt echt vreemd hoe ik het zeg. Maar dit is een echte vraag hoor! Ik meen het.’
‘John, het is een leuke vraag! Hoe het is om vijftien te zijn.. Ik ben het nu twee maanden. Het was best even wennen, John. Maar nu vind ik het heel fijn. En speciaal nu.’
‘Waarom speciaal nu?’
‘Ik weet niet. Het is alles denk ik. De zon, de wolken, het zwemmen, het gevaar van daarnet, een heuse redding, hier zitten, midden op zee met kleine cakejes uit een trommel en een jongen die vraagt hoe oud ik ben en die zomaar zegt dat ik een dame ben. En ik heb een leven voor me, en toch was ik daarnet ineens in gevaar!’
‘Ik moet je wat opbiechten,’ zei hij ineens heel ernstig, ‘Ik schaam me ontzettend. Ik heb je dan misschien gered maar ik voel me schuldig. Het net is namelijk van mijn boot. Ik kreeg motorpech. Waarschijnlijk is het net in de schroef geraakt en die is daardoor vastgedraaid. De boot ging dobberen en kwam veel dichter bij het strand dan is toegestaan. En het net is waarschijnlijk uitgescheurd maar zit nog aan de boot vast. Of een stuk daarvan. En jij bent toen met allebei je voeten in het net verstrikt geraakt. Ik merkte het pas toen ik nog een keer ging trekken en ineens jou hoorde gillen. Ik schrok en begreep dat er iets aan de hand was. Toen zag ik jou spartelen en snapte ik het. Ik ben meteen overboord gesprongen en gelukkig is het allemaal goed gegaan. Maar ik was heel bezorgd om je en was erg geschrokken. En ik voel me heel schuldig. ‘
Ze keek hem aan en woog en wikte de blik in zijn ogen waarmee hij naar haar keek.
‘Dus dat is wat er gebeurde,’ zei ze tenslotte langzaam, ‘Dus zo ben ik in het net gekomen.’
Ze bleef hem onderzoekend aankijken. Ineens was de toedracht van hier met hem in een bootje te zitten op een soort innerlijk weegschaaltje komen te liggen, als een kledderig bundeltje dat nog nadroop van het zeewater. Hij begon ondertussen echt zenuwachtig te worden.
‘Rosanne, het was echt stom van me. Ik had nooit..’
Ze onderbrak hem.
‘John, luister eens even heel goed naar me. Dit is heel belangrijk. Je kon daar toch helemaal niets aan doen? Het was een ongeluk, meer niet!’
‘Rosanne, het had echt mis kunnen gaan!’
‘Dat kan wel wezen. Maar het is niet mis gegaan!’ zei ze beslist, ‘En jij moet ook heel erg zijn geschrokken! Dat zie ik ook nu nog aan je. Maar je schuldig voelen? Dat hoeft niet. Geschrokken, ja.’
‘Nee, jij bent geschrokken!’
‘Nietes, jij! Want jij wist meteen dat het door jouw net kwam en zag in de verte mij spartelen.’
‘Welles. Jij veel meer! Jij ging helemaal kopje onder en je wist niet of je ooit nog wel boven zou komen!’
‘Dat kan wel wezen, maar ik ben wel boven gekomen. Want je hebt me er meteen uitgehaald! Dus ben jij toch meer geschrokken dan ik. Bovendien, John, ben ik nu echt gered! Dat is mij nog nooit overkomen. Ik ben nu een door jou gered meisje!’
Ze waren aan het aftroeven geslagen. Rosanne voelde wel dat haar logica niet helemaal vlekkeloos was. De spanning kwam er vooral uit door hun speelse maar energieke bekvechten. Maar het laatste wat ze hem daarnet gezegd had was van andere orde. Hij werd meteen stil en keek in haar ogen die nog nafonkelenden van haar argumenteren. Zij keek terug in de zijne, sloeg de hare even neer en keek opnieuw en haar blik was nu anders. De glans was ineens meer zijdeglans dan hoogglans en met veel wimpers.
‘Ik geef het op.’ zei hij, ‘Trouwens het eerste wat we tegen elkaar zeiden was..’
‘Foei, is me dat schrikken!’ zeiden ze in koor.
Ineens was de spanning gebroken en ze moesten allebei gierend lachen. Rosanne keek de jongen van onder haar natte haren aan, veegde ze opzij en op haar wangen was alweer kleur verschenen.
Ze ging even verzitten op de harde planken van de bank.
‘Maar nu is het voorbij, John!’ zei ze. ‘Nu ben ik niet meer geschrokken. En jij hoop ik ook niet meer. En hier zitten we dan. Met jouw heerlijke rozijnencakejes. En vertel me eens: jij was hier dus aan het vissen met je bootje?’
‘Het bootje is van mijn oom.’
‘Maar jij zat er in. En? Heb je vandaag nog meer gevangen? Ik bedoel geen meisjes, maar vissen?’
‘Jazeker,’ zei hij, en ze hoorde de trots in zijn stem, ‘ik had al vijf grote makrelen. Ze zitten in dat witte plastic tonnetje.’
‘Vijf makrelen. En toen mij. Ben ik het eerste meisje dat je opgevist hebt?’
‘Uit de zee, Rosanne?’
‘Ja, uit de zee.’
‘Ja, de eerste,’ antwoordde hij, ‘ik zeg de, want het meisje vind ik maar vreemd. Want ze is tenslotte een vrouw.’
‘Aha. Dat heb je goed. En vertel eens, hoe is het op het land?’ vroeg ze.
Ze merkte ineens, vanuit een oeroud weten waarvan ze tot dusverre helemaal niet had geweten dat ze het bezat, dat hij met haar en zij met hem aan het flirten was. Hij merkte het waarschijnlijk ook maar het overviel hem waarschijnlijk meer:
‘Het land? Eh. waarom vraag je dat? Oh! Eh nee eigenlijk. Geen meisjes op het land eh…. eh…’
En hij begon ontzettend te blozen.Voor jongens zijn de regels voor flirten heel lastig. Maar hij deed het eigenlijk geweldig. Aldus dat geheimzinnige oeroude weten in haar.
‘Dan ben ik dus het eerste opgeviste meisje!’ concludeerde Rosanne, opzettelijk traag terwijl ze hem aankeek alsof niet hij haar maar zij hem opgevist had. Wat vanaf dat moment ook zo was. Maar ook dat wist hij niet. En zij nauwelijks. En ze vervolgde, alsof ze de vis binnenhaalde:
‘Dus dan ben ik waarschijnlijk een zeemeermin. En jij bent dan een waterman. Zo is het dan toch?’
En ik had mezelf nog vanochtend nog zo beloofd dat ik voorzichtig zou zijn! dacht ze ondertussen, En moet je me nu toch horen praten! Zeemeermin en Waterman. Hoe verzin ik het? Maar het is niet verzonnen, het is ook echt!
De waterman bleek gelukkig karakter te hebben.
‘Tja,’ zei hij, en sloot aan bij haar traagheid, ‘nu je het zo zegt: ik denk dat je best weleens gelijk zou kunnen hebben. Dus jij bent een zeemeermin die ik opgevist heb! Na de vijf makrelen. Waren die misschien van jou? En ik ben een waterman. Aha. Nou, gelukkig dan maar, dat ik toch voorzien was van een bootje. Ik zou je daarmee nu graag aan land willen terugbrengen. Als zeemeerminnen tenminste aan land kunnen leven! Dat weet ik niet. Want je bent de eerste die ik opgevist heb.’
‘Oh, deze wel hoor! Geen probleem!’
‘Mooi dan. Maar mevrouw Rosanne de Zeemeermin, we hebben nog wel een klein probleempje.’
‘Wat voor probleempje dan, meneer John de Waterman?’
‘De schroef! Ons probleem is nog altijd de schroef. Het net zit om de schroef gedraaid. Ik was net bezig me klaar te maken om in het water te duiken toen jij in mijn net zwom.’
‘Maar dan halen we het toch even los?’
‘Dat is wel wat lastiger dan het bevrijden van jouw zeemeerminnen benen! Hé, trouwens: wacht eens even! Zeemeerminnen hebben toch helemaal geen benen? Die hebben toch een staart? Zeg, bén jij eigenlijk wel een zeemeermin?’
‘Je mag niet zo aan me twijfelen!’ riep het meisje uit, ‘Dat is niet aardig van je. Ik ben helemaal echt, hoor! Ik heb alleen maar eh.. even snel een paar benen tevoorschijn getoverd. Voor jou, hè? Ik hoop nu maar dat ze goed gelukt zijn.’
Rosanne! Flirt toch niet zo! Denk toch een beetje om de onschuldige medemens! Die arme jongen! Nu is hij helemaal verward.
Maar ze kon niet stoppen.
‘Anders zou onze kennismaking wel erg vreemd zijn geweest zou je misschien helemaal niet met me willen hebben praten! Daarom dus!’
Maar kijk aan! De opmerking over haar inderdaad welgevormde benen was uiteraard met de nodige impact bij hem binnengekomen maar deze omstandigheid in aanmerking nemend reageerde hij verbazend onverward.
‘Oh! dus het zijn toverbenen!’ zei hij, ‘Nou, die zijn dan goed gelukt. Eh, erg goed zelfs.’
Hij werd ondertussen duidelijk weer verlegen maar overwon zijn schroom weer manmoedig door rechter op te zitten. Dat vertederde haar. Hij ging verder:
‘Maar waarom niet met je willen praten? Dat kan ik me helemaal niet voorstellen. Want dat zou toch alleen zijn als we elkaar niets te zeggen hebben?’
‘En dat is dus niet zo?’ concludeerde zij gevat.
‘Nee, dat is niet zo!’ zei hij, ‘Ik bedoel: dat heb je nou toch wel gehoord onderhand? Dat we elkaar wèl iets te zeggen hebben!’
‘O ja, dat is waar. Want anders zouden we niet gepraat hebben. Nee, dat is nu weer erg flauw van me. John. Ik kan soms ontzettend flauw doen en ook vreselijk plagen. Luister, ik vind het leuk wat je zegt en het klopt ook. Dat we elkaar iets te zeggen hebben. En ik heb gewoon maar meisjesbenen hoor. En als je die leuk vindt? Dan vind ik dat natuurlijk ook leuk. Ik heb ze niet gemaakt, weet je? Ze zijn er gewoon. Maar John, even heel praktisch nu: de boot en de schroef. Heb je mijn hulp erbij nodig?
Hij kon inderdaad hulp gebruiken. Hij legde uit dat het touw waarschijnlijk flink om de schroef gedraaid zou zitten. De motor van het bootje was net iets groter dan de normale buitenboordmotor maar dat betekende ook dat die een vaste positie had en dat je die niet zomaar uit het water kon halen. Dus de schroef was echt onder water en het verstrikte net ook. Ondertussen vond hij haar door haar praktische vraag van daarnet ontzettend okay.
‘Maar je hebt zelf al ervaren,’ voegde hij eraan toe, ‘hoe makkelijk je in het net vast komt te zitten. En dat dat gevaarlijk is. Dus ik zat al te puzzelen hoe ik het het beste kon doen.’
‘Nou, je hebt nu een zeemeermin. Alleen kan die helaas zolang ze benen heeft niet de hele tijd onder water blijven. Ze heeft nu lucht nodig net als een gewoon meisje. Hoe zit dat trouwens met watermannen?’
‘Ja, die ook.’ zei hij, ‘Die hebben zeker ook lucht nodig. In elk geval deze. Kijk maar!’
Als om het te bewijzen haalde hij drie keer heel diep adem, in en uit. Ze volgde de bewijsvoering oplettend en knikte overtuigd.
‘John,’ vroeg ze, ‘Dus wat moet ik doen? Moeten we duiken? Ik wil je helpen.’
‘Weet je wat?’ zei hij, ‘ Goed dan. Ik duik en snijd het net los. Jammer van het net maar daar is nu toch niets meer aan te doen. Dan hijsen we het aan boord. Ik draai dan de schroef vrij met de hand. Dat kan, want de motor kan ontkoppeld worden. Als ik je een seintje geef, probeer je die te starten. Weet je hoe dat moet?’
‘Nooit gedaan. Is dat moeilijk?’
‘Hebben jouw ouders een benzinegrasmaaier?’
‘Ja, hoezo?’
‘Kun je die starten?’
‘Ja.’ zei ze, ‘Dat doe ik heel vaak. Gewoon als een bezetene aan het touw trekken en ondertussen wensen dat je een grote sterke broer had. Die heb ik dus niet,’ legde ze uit, ‘en op het moment dat je wanhoopt en denkt dat het ding voorgoed stuk is, begint ie te draaien.’
‘Perfect! Nou, precies zo’ zei hij, ‘maar dan op een boot. In plaats van gras maai je water. Maar pas trekken wanneer ik ja zeg en weer van de schroef vandaan ben. Die dingen zijn namelijk nogal gevaarlijk. Kun je dat?’
‘Jazeker, waterman.’
‘En een echte zeemeerminnen-taak is ook om op te letten of ik niet te lang onder water blijf!’
‘Oh, en als het moet jou redden! Dat is echt iets voor zeemeerminnen. Hoewel ze eigenlijk hun zeemannen altijd mee naar beneden sleuren naar hun zeetuinen en kastelen en dan komen ze nooit meer terug.’
‘Maar jij bent gelukkig heel anders hè, Rosanne?’
’Heel anders. Ik sleur jou niet naar beneden. Ik zou daar gek zijn, zeg. Kom, in de plomp dan met jou. Ik beloof je dat ik goed zal opletten!’
Hij pakte zijn mes. Hij sprong zonder omhaal meteen overboord en verdween onder water. Na enige tijd dook hij weer op, met rood gezicht en zijn druipende haren op zijn hoofd geplakt.
‘Best lastig!’ zei hij, ‘Het touw zit helemaal om de schroef gedraaid. Zo, dat was even een hap lucht. En nu weer verder.’
Ze waren heel speels met elkaar geweest en nu hadden ze dit serieuze klusje. Maar het was ook vreemd. Rosanne zat ineens voor haar gevoel helemaal alleen aan boord van een kleine boot die stuurloos ronddobberde op zee onder de blauwe hemel en de zon. Met nagenoeg onzichtbaar onder water John die ze net had ontmoet.. Ze verbaasde zich over het onvoorspelbare verloop van deze dag., Wat zouden haar klas kameraadjes ondertussen denken? Zouden ze ongerust zijn en naar haar zoeken? Kon je vanaf het strand alles goed zien? Dat leek haar eigenlijk onwaarschijnlijk.
Van onder de boot bij de achtersteven woelde het water en waren er af en toe luchtbellen. John was duidelijk flink bezig. Doordat het water zo bewoog kon ze hem zien. Maar het begon wel erg lang te duren. En ineens merkte ze dat het ook vreemd stil werd.
Is hij geconcentreerd bezig omdat het touw zo vast zit? Waarom komt hij niet naar boven om lucht te halen? Gaat het wel goed daar beneden? Ik moest opletten, zei hij. Maar ik wil ook niet meteen paniekerig gaan doen.
Het water kolkte weer even. O gelukkig. Maar het werd opnieuw rustig.
En nu vergat Rosanne haar taak, het opletten, terwijl ze dat eigenlijk juist heel goed deed. Ze vergat dat ze een zeemeermin was en John een waterman. In plaats van dit alles voelde ze zich dodelijk ongerust worden. Ze vocht daar nog heel even tegen maar het bleef. Ze merkte ondertussen nog iets anders op in haarzelf. Het kwam tegelijk in een flits op en was glashelder. Naast de ongerustheid die in haar kolkte en draaide.
Dat ze deze jongen was tegengekomen op een bijzondere manier. En dat ze hem echt een hele leuke jongen vond. Dat ze elkaar inderdaad veel te zeggen hadden hoewel ze het ogenschijnlijk nergens over hadden gehad en alleen wat grapjes gemaakt hadden. Dat er een ondertoon in was als een resonantie op elkaar die er alleen is wanneer je elkaar echt wat te zeggen hebt. Maar wat ze elkaar te zeggen hadden hadden ze elkaar niet gezegd. En ze wilde dat ineens uit alle macht doen hoewel ze helemaal niet wist wat ze precies wilde.
En er kwam iets anders bij, iets wat ze niet begreep. En nu kwam alles samen. Het was een dodelijke, scheurende vertwijfelende ongerustheid naast de overtuiging dat deze jongen bij haar hoorde en tegelijk misschien dreigde ten onder te gaan. Of dit reëel was of niet, ze voelde de angst deze net tegengekomen leuke jongen aan iets naamloos en dreigends te verliezen.
En dat mocht niet. Dat mocht echt niet! Nooit!
Zonder verder nog over iets na te denken sprong ze overboord. Ze dook onder. Ze weerstond het stekende van het zoute water in haar ogen die niet door een duikbril beschermd waren. Ze besefte te laat dat ze met handdoek en al in zee gesprongen was maar ze bekommerde zich niet daarom. Ze zag hem vaag bij de schroef bezig met zijn mes. Het net begon net los te komen. Maar ze zag ook dat zijn linkervoet in de mazen van het net zat en dat hij bewegingen maakte alsof hij watertrappelde. Nee hè? Zijn die stomme domme netten dan zo gevaarlijk? Of doet hij dat bewust om houvast te hebben? Of is het bij hem toch diezelfde domme pech als bij mij ?
Ze dacht niet na maar dook verder beneden naast hem zodat hij haar kon zien en begreep dat ze kwam om te helpen. Ze pakte hem zijn mes af en sneed met een behendigheid die ze van zichzelf niet kende - en zeker niet onder water, dus ze kon toch nog helder denken, merkte ze- zijn voet uit het net En trok hem zonder pardon met zich mee naar boven.
Boven water gekomen proestten ze allebei. Ze trok hem mee en ze klauterden achter elkaar weer het trapje op. Eenmaal in de boot viel ze hem zonder omhaal in de armen.
‘John!’ ze merkte dat ze snikte en hem stevig tegen zich aan klemde, ‘Ik kon er niets aan doen maar ik werd ineens dodelijk ongerust. Ik weet niet goed waarom. Was het gevaarlijk? Ik moest toch opletten? Dat was toch de afspraak? Ik was echt bang dat ik je kwijt was. Ik bedoel, ik had je net ontmoet! Ach, ik zeg maar wat. Maar hou me even vast. Dan hou ik jou ook vast!’
Ze hielden elkaar stil en stevig vast en voelden door het water heen elkaars warmte. John keek het meisje in de ogen en zij hem en er was een soort bond tussen hen gesloten.
‘Lieve zeemeermin, het was niet heel gevaarlijk, maar ik geef toe dat het wel een beetje spannend was. Een klein beetje.’
‘Oh, dat vind ik nou echt iets voor een jongen om dat zo te zeggen!’
‘Nou ja, ik zat inderdaad een beetje vast. Maar toen bedacht ik me dat ik zo wel lekker kon werken bij de schroef zonder weg te drijven. Je weet wel, zoals in films met ruimtewandelingen.’
‘John, stil! Niet zeggen! Hou je me nog even vast, wil je?’
Het was nu toch al gebeurd, alle voorzichtigheid ten spijt. Dan ook maar ervoor gaan. Ze hielden elkaar vast tot ze er allebei toch verlegen van werden. Hij slaagde er in een soort kameraadschappelijke arm om haar te slaan die zo weinig mogelijk met jongen-en-meisje te doen had. Een beetje steviger. En niet zo laten liggen die arm. Het was natuurlijk vergeefs.
‘Je was echt bezorgd hè, Rosanne?’
‘Ja, ineens. Zomaar. Heel erg. Terwijl ik toch niet zo’n bezorgd typje ben.’
‘Ik was het daarstraks ook. Bij onze eh. eerste gezamenlijke redding.’
‘Oh, die van mij bedoel je. Maar hier ben je nu weer. Gelukkig maar! En hoe is het eigenlijk met de schroef?’
‘De schroef is vrij!’ zei hij, ‘Dus het is gelukt. Nu het net nog. We moeten het net opvissen. Maar dat kunnen we vanuit de boot. Eerst de motor starten. Maar wat is dat toch telkens ? Nu heb ik je al voor de tweede maal aan het schrikken gemaakt. Weet je? Ik zal het proberen goed te maken. Maar zullen we nu eerst de motor starten?
‘Ik trek het startkoord.’ zei Rosanne, ‘Beloofd is beloofd. En ik heb heel sterke armen. Aan wal gaan we een keer armpje drukken. Je denkt dat je van me zult winnen. Maar dat is echt nog maar de vraag! Wees daar niet te zeker van! Er hebben al heel wat jongens van me verloren.’
‘Ben je dan zo sterk?’
‘Heel sterk!’ lachte Rosanne, ‘Maar daar kom je nog wel achter. Aan wal dan. Als je dat tenminste wilt.’
‘Eerst nu de motor.’ zei hij, ‘En als je het goed vindt dan nog het net. Dan ben ik gerust en weet ik dat we aan wal zullen komen. En dan doe ik je een voorstel. En ik wil er graag achter komen hoe sterk je bent.’
Hij draaide het benzinekraantje open. Rosanne stond met het trekkoord in haar hand. En na inderdaad alle stadia tussen hoop en vrees te hebben doorgemaakt net zoals bij de grasmaaier van haar ouders sprong de motor brommend aan. Even later was het bootje op koers. In een oogwenk waren ze aangekomen bij het gehavende net. Het dreef als een zieke half verdronken vogel op het water en ze haalden het aan boord. Tussen de van het zeewater glimmende mazen zaten zeewieren. Een enkele zeester was meegekomen en werd door de jongen weer terug in het water gegooid. De handdoek waarmee het meisje zonder nadenken in het water gesprongen was dreef iets verderop als een gekleurde zeewier op de baren en werd ook aan boord gehaald. De typische geur van visnetten die langzaam drogen in de wind en de zon verspreidde zich door het bootje. Ze zaten nu elk aan één kant.
Het bootje maakte flink snelheid waardoor de wind ze sterk in hun gezichten waaide, hun haren wapperden en ze achter zich aan een schuimbaan in het water kregen.
‘Daar !’ wees Rosanne hem, ‘We zijn nogal afgedreven naar het noorden zie ik, maar schuin voor ons, naar rechts eh… dat heet stuurboord toch?’
‘Ja, stuurboord.’
‘Waar jij zit. O, inderdaad, je stuurt. Je bent dus niet alleen een waterman maar ook een stuurman.’
‘Dat is een snelle promotie.’ zei John, ‘Daarnet voelde ik me meer de scheepsjongen. En nu al stuurman. Wow.’
‘Zeg John, dan zit ik toch aan bakboord?
‘Ja, zeemeermin, je zit aan bakboord.’
‘Als een bakvis dus.’ giechelde ze.
‘Nee!’ zei hij, ineens fel. ‘Rosanne, je bènt echt geen bakvis!’
‘Maar dat was ik wel hoor!’ zei ze, ‘Vrij kort geleden nog. En het was ook prima, hoewel bakvis zijn erg ingewikkeld is. Maar dat is nu geloof ik voorbij. Was dat trouwens daarnet een soort compliment van u, meneer de stuurman, eh.. waterman?’
‘Nou moet je me niet telkens zo verlegen maken, mevrouw eh mejuffrouw de zeemeermin. Zeg, doen zeemeerminnen dat altijd? Watermannen verlegen maken?’
‘Ja John, altijd!’
‘Eh, het kwam er in..ineens uit.’ Hij hakkelde een beetje.’ Het is inderdaad een compliment. Geloof ik tenminste. Sorry, ik ben er niet zo handig in, maar..’
‘John, wil je me iets zeggen?’
Hij bloosde opnieuw. Ze kon zien dat hij zich inderdaad onhandig voelde. En hij had overduidelijk geen idee hoe lief hij er daardoor uit zag. Niets zeggen, nu wachten.
‘Rosanne,’ zei hij, ‘ik vind jou heel erg mooi!’
‘O John,wat lief van je!’
En ze boog zich snel naar hem toe. Helemaal van bakboord naar stuurboord. Ze gaf hem een vlugge lichte kus op zijn linkerwang.
Een nog gladde wang! Dit ontroerde haar omdat ze zowel de jongen ervoer als ook het mannelijke dat hij al bezat.
Dus hij is een jongeling! dacht ze verbaasd.
Op de een of andere manier zag ze de jongens in haar klas nooit zo, terwijl die dat technisch gezien ook waren. Wat een geheimzinnige kwesties toch allemaal!
Ze zag dat haar vlugge kus erg bij hem binnenkwam. Wat leuk. Wat lief.
Hij begon te praten terwijl hij het bootje naar het strand stuurde en keek haar daarbij niet aan.
‘Rosanne, ik vind dat ik iets goed te maken heb. Jij vindt dat niet geloof ik maar dat maakt mij niet uit. Ik wel. En ik vind dat ook leuk. En ik wil me niet opdringen. Toch heb ik nu een voorstel. Ik zou je de makrelen die ik gevangen heb mee kunnen geven. Een soort offer aan de zeemeermin. Heel passend. Maar ik kan ze niet bakken want ik heb geen vuur aan boord. Maar eh… nu komt het…. ik weet niet hoe lang je aan het strand blijft of wat je plannen zijn. Of wanneer je thuis moet zijn. Bij mij komt de tijd er niet op aan vandaag want vissen gaat ook heel goed ‘s nachts. Ik draai er erg omheen geloof ik’
‘Wat is je voorstel, John?’
‘Zeemeermin, wil je met me uit eten gaan? Aan wal? Ken je visrestaurant La Demi-Lune?’
‘Uit eten? Oh wat leuk, John! Maar lieve jongen, is dat niet heel erg duur?’
‘Heel duur!’ zei hij, ‘Maar ik ga tenslotte ook uit eten met een zeemeermin. Eentje die ik eigenhandig gevangen en gered heb en die vervolgens ook mij weer gered heeft. Dat is niet niks.’
‘Dat is inderdaad niet niks’ beaamde zij, ‘We hebben dus elkaar gered. Dat moet dan inderdaad gevierd worden. Ik laat me dan heel graag door jou uitnodigen, John. Dank je wel! Ik verheug me erop Maar ik wil je dan wel even aan de mensen uit mijn klas voorstellen. De meisjes en de jongens bedoel ik. Vind je dat goed? En ze vertellen dat we uit eten gaan. Want ik loop dan een geplande barbecue mis. Ik had nog er nog zo bij ze op aangedrongen dat ze wijn moesten meenemen. Dus dat moet ik even regelen. Dat gaat gemakkelijker als jij erbij bent.’
‘Hè? Waarom is dat dan makkelijker?’
‘Snap je dat nou écht niet? Lieve sufferd! Omdat ze van me houden, mijn klasgenootjes en omdat jíj een lieve en leuke jongen bent! En een zeeman’ voegde ze eraan toe, ‘Ik bedoel, wat wil je nou nog meer? Zodra ze je zien begrijpen ze het meteen Maar ik heb zelf ook een voorwaarde. Ik weet niet of je die leuk zult vinden, maar ik stel die toch.’
‘O, een voorwaarde? Zeker dat ik je niet mag zoenen of zo?’
‘Meneer de stuurman, wat denk jij wel? Mag ik je er even aan herinneren dat ik je daarnet zelf gezoend heb? Dus afgezien van onze wedstrijd armpje drukken - die ik bij deze voorstel in dat restaurant Loena of hoe het ook heet te laten plaatsvinden, tijdens of na het toetje of onder het voorgerecht, afhankelijk van hoe het precies loopt - komt nu mijn voorwaarde. Het is een kwestie van de juiste balans. Want wij hebben tenslotte elkaar gered. Voor de plechtigheid ga ik even u zeggen. Niet alleen heeft u mij gered maar ik u ook. U zult dus moeten verdragen dat u vanavond het toetje van mij cadeau krijgt. En afgezien van dit alles is er nog een kwestie! U staat op dit moment zoentechnisch gezien bij op achterstand. Over gerechtigheid gesproken: dat is een lelijke zaak, meneer! Een heel lelijke zaak!
Gegrepen door Rosanne’s trefzekere gevoel van gerechtigheid boog hij zich als antwoord naar haar toe. Omdat het bootje daarbij gevaarlijk overhelde, pakte hij haar daarbij vast. En tot zijn eigen verbazing en tot Rosanne’s intense verrukking zoende hij haar lang en aandachtig. Ze voelde het helemaal door haar heen trekken en dacht verbaasd: het is inderdaad net als in films maar dan veel en veel intenser!
Ze sloot haar ogen waardoor de kus nog veel langer duurde. Ondertussen waren ze weer gaan staan en was het bootje een beetje recht. Maar toch wiebelde het plagerig zodat je om puur nautische redenen je heel goed aan elkaar moest vasthouden met allebei je armen goed om elkaar heen of je dat nu wilde of niet en ook als dat bijzonder prettig aanvoelde maar het was natuurlijk gewoon een maritieme noodzaak.
Ze waren ondertussen bijna bij het strand. Daar lagen de jongens en meisjes uit Rosanne’s klas te zonnebaden en speelden beachvolleybal en allerlei andere spelletjes. Ook aan wal werd hier en daar gezoend. Er steeg een geur op van gebraden worstjes, hoewel de barbecue pas voor de avond gepland was , maar ja, pubers en trek hè? Één van de meisjes lag bijna compleet ingegraven in het zand terwijl een paar jongens met overgave de zandberg op haar steeds hoger maakten en zij plagerig hun bergbouw telkens trachtte te verstoren.
In deze onschuldige strandidylle verscheen het bootje met daarop in innige verstrengeling hun klasgenootje Rosanne, die ze al een tijdje niet hadden gezien en nu haar comeback per boot maakte in de armen van een leuke gebruinde jongen die haar zoende.
Het meisje en de jongen samen hadden iets onweerstaanbaars. Het meisje kenden zij in de klas als heel kameraadschappelijk maar ook dromerig. Haar zo in de armen van een jongen te zien was groot nieuws. Hun plezier straalde er vanaf. Rosanne zou natuurlijk straks moeten vertellen. Álles vertellen, echt alles. Maar dat kwam dadelijk wel.
De motor van het bootje stopte. De jongen sprong eruit en begon met een touw het scheepje het strand op te trekken wat nog een hele klus bleek. Als op een teken sprongen bijna alle jongens op om hem helpen. Rosanne wilde ook helpen maar iedereen beduidde haar dat zij moest blijven waar ze was en dat ze haar als een mascotte met boot en al het strand op wilden trekken. Aanvankelijk nog in het water stond ze eerst in de boot. Ze kreeg daarbij iets van een jonge koningin die er fier en gelukkig uitzag. Maar toen de platte kiel eenmaal over het zand schuurde begon het bootje meteen scheef over te hellen en veranderde haar prinsessen waardigheid ogenblikkelijk in een potsierlijke en volstrekt vergeefse evenwichtsoefening die ze direct verloor. De jongens uit haar klas pakten haar voor de tweede keer die dag bij de armen en benen vast en jonasten haar het scheepje uit tot ze met een voorzichtige plof op het zand belandde. Ze legden haar pesterig precies op de waterlijn zodat een miniem golfje van de zee haar meteen weer doornat maakte. Ondertussen was een soort gejuich opgestegen.
Toen het bootje veilig aan wal lag, krabbelde Rosanne op en liep druipend van het zeewater naar John. Ze nam zijn hand in de hare, hief ze allebei op en draaide zichzelf daar speels onderdoor, terwijl ze hem aankeek.
‘Dat was ik nog vergeten te zeggen.’ zei ze onder de draai zachtjes tegen hem, ‘Mijn andere voorwaarde. Dat je vanavond met me danst. Alsjeblieft. Als je dansen kunt, fijn! Als je het niet kunt wil ik het je wel leren!
‘Ik kan dansen.’zei hij, ‘En ik dans graag met jou’
‘O, gelukkig. Nu ga ik mijn klas even vertellen wie je bent.Nou ja, ik weet bijna niets over je, maar ik verzin wel wat! Let maar op.’
En tegen de jongens en meisjes van haar klas riep ze nu, luid en duidelijk:
‘Ik ben aan land gekomen met John! Ik heb hem op zee ontmoet. Ik was gaan zwemmen en was een beetje erg ver uit de kust geraakt. En toen raakte ik in een net verstrikt. John haalde me eruit hoewel het ook zijn net was. Hij is een waterman en ik ben vandaag zijn zeemeermin. En we willen vanavond samen vis gaan eten. In een echt restaurant. Maar dan kan ik niet met jullie barbecuen want dan krijg ik in het restaurant niets meer naar binnen. Vinden jullie het erg?’
Maar niemand vond het erg en niemand was jaloers. Nou ja, misschien een heel klein beetje dan. Het was echt een erg leuke klas. De leraren op school zeiden dat ook vaak en waren vertederd over deze groep kinderen. Want kinderen waren ze nog net, hoewel ze ook al hard meneren en mevrouwen aan het worden waren.
‘Heb maar veel plezier Rosanne!’ riepen ze, ‘en meneer waterjongen, wel lief zijn voor haar hè? Anders komen de jongens even bij je langs!’
Daarna waren er alvast gebraden worstjes en kregen ze sinas en cola. Geen bier want daar werd je overdag zo suf van. Rosanne en John werden nieuwsgierig bekeken. Ze kregen blikken van iedereen en haar klasgenoten meenden van alles aan ze te zien. Ze hadden er zelf weinig van door omdat ze nog steeds vooral met elkaar bezig waren.
Tenslotte spraken ze af dat ze elkaar vanavond om acht uur weer zouden ontmoeten op het plein aan het begin van de zeeboulevard, bij de ronde muur. La Demi-Lune was bij strandpaal 25 en dat was vlakbij. John zei dat hij even naar huis ging en dat hij in het dorp aan de rand woonde.
Vervolgens was er beachvolley. Rosanne rende uitgelaten rond.
Later liep ze met groepjes vriendinnen over de boulevard die alles wilde weten en ze bespraken de make-up en andere gewichtige zaken voor een avond waarin je uitgaat met een aantrekkelijke waterman wanneer je geen enkele ervaring hebt hoe je zoiets doet. En hoe het daarnet gegaan was, werd ook doorgenomen en gewogen.
De meisjes waren het erover eens dat Rosanne het over het algemeen goed gedaan had. Een beetje onvoorzichtig en vrijpostig misschien hier en daar, maar de omstandigheden waren tenslotte ook erg extreem geweest. “En dan kan dat wel, hoor, en verder zijn al die regels er ook om goed te voelen wanneer je ze los moet laten, dus fijn voor je. En draag je donkerrode pareo maar als shawl om je schouders vanavond en Daphne heeft een mooie lange rok mee. Leen die misschien maar vanavond. Je moet echt heel mooi zijn en Suus kan je haar nog wel even doen als het zover is. En we hebben die jongen wel zien kijken naar je hoor, hij is helemaal voor de bijl, maar wat een leukerd ook, zeg. En De Kus. Wat ontzettend romantisch zo aan boord van een schip! En als je van andere meisjes hulp krijgt is het ook goed. Roos, we houden zo van je!”
Tenslotte is Rosanne eindelijk even alleen.
Dat wil zeggen, ze ligt nu op haar grote badlaken in het zand, een beetje verder weg want ze wil nu niet kletsen. Ze heeft haar ogen dicht en mijmert. Er ligt een boek naast haar. Maar haar ogen blijven niet lang dicht want ze is te vol van wat er is gebeurd en ze moet het ergens kwijt. Het boekje met de zijden kaft komt tevoorschijn en een van haar vulpennen die gelukkig niet gelekt heeft. Ze zet vlug haar zonnebril op omdat ze tijdens het schrijven merkt dat ze meteen weer ontroerd raakt.
De jongens en meiden uit haar klas hoeven nou ook weer niet álles meteen te zien.



