Welke wereld is de echte?
Is het de wereld van hun liefdesbrieven en al hun plannen of de zogenaamde echte wereld van het fysieke bestaan? Maar in werkelijkheid bestaan die allebei naast elkaar. Misschien zijn het wel helemaal geen verschillende werelden. Misschien zijn ze niet naast elkaar maar in elkaar. Geliefden snappen dit.
Rosanne ligt op de bank beneden in de zitkamer. Het is zomers warm. Ze draagt een witte jurk. Haar blote voeten bungelen over de rand van de bank. Ze heeft één van de romans uit de bibliotheek van haar vader en probeert te lezen. Het lukt haar ook, met enige wilskracht. Maar haar gedachten dwalen ook telkens weer af. Naast de bank op het parket staat het mandje met de brieven van haar geliefde. Haar ouders zijn aan het tafereel gewend.
Vandaag is lezen extra moeilijk omdat op de stoel tegenover haar haar moeder zit die haar tekent. De vlugge potloodhalen zijn hoorbaar in het stille vertrek.
Haar moeder is geconcentreerd aan het werk. Ze probeert uit alle macht bij het tekenen natuurgetrouw te blijven en haar dochter niet mooier te maken dan zij toch al is met haar witte jurk, haar zomerse voeten, haar rijk golvende haren en haar fijn getekende gevoelige gezicht. Maar het lukt niet.
Janine zucht onder de last van haar onmogelijk sterke liefde voor haar dochter en vraagt zich af of een foto van het meisje misschien wél natuurgetrouw zou zijn. Ineens twijfelt ze aan de betekenis van dat woord “natuurgetrouw”. Want ligt het niet helemaal in de natuur van haar dochter om lief te hebben en geliefd te worden? En ligt het niet ook in haar natuur, dat zij en Hans hun kind willen beschermen en dat hun kind hun liefde zo nodig heeft en dat ze haar tegelijk aan de wereld te geven hebben? En dat ze dat ook willen? En dat de wereld van hun kind ineens zo groot aan het worden is, en dat Rosanne niet alleen droomt in haar boeken maar tegenwoordig de kranten uitspelt, met ze over het nieuws praat, veel heeft geleerd over de USA waar ze over acht dagen al heen zullen gaan, en zij aan haar nieuwe liefde te torsen heeft. Want dat haar dochter echt liefheeft, daaraan twijfelt Janine geen moment.
En ineens geeft ze zich gewonnen. Ze geeft ze zich over aan haar eigen mysterie dat met haaltjes van haar geslepen potloden de liefde en het stralen mee laten vloeien in het portret van haar dochter dat bezig is te ontstaan. De grijze grafietstreepjes wekken licht en zon en gevoeligheid en lieftalligheid op het papier. De plekjes waar af en toe een stille traan van haar op is gevallen benut ze creatief en tovert er lichtvlekjes, tere schaduwen, en een stukje van het mandje met de liefdesbrieven mee tevoorschijn. Ze is blij dat ze zo’n groot formaat tekenblok heeft genomen.
Ze aarzelt nog of ze direct vanaf de tekening of op een ander moment het olieverfschilderij zal gaan maken. Maar dat moet wel gauw gebeuren, echt heel binnenkort. Want ze wil haar dochter op het doek, zoals ze nu is.
Dit moment van vervulde liefde rust in een tijdloze eeuwigheid en daar hoort het eigenlijk thuis. En tegelijk is het een tere bloem die er nu is en niet van gisteren of morgen of volgende week. Ook als deze liefde een leven lang zou duren. Janine denkt inmiddels dat dat zo zou kunnen zijn. Haar eigen beeldende kunst geeft slechts een nietige reflectie weer van dit tijdloze en tegelijk fragiele wonder. Maar ze is een goede ambachtsvrouw en dit is wat ze moet doen. Het wonder het wonder laten, maar de reflectie ervan weergeven en het materialiseren zodat de manifestatie van een heilige eeuwigheid zelf kan verschijnen en niet zal verbleken.
Ze voelt zich zò onmachtig en machtig tegelijk als ze aan het werk is. En ze voelt zich nederig en dankbaar, haast verpletterd door haar onmogelijk sterke, archetypische moederliefde voor haar opbloeiende dochter Rosanne.
‘Mam?’ vraagt het meisje op de bank, ‘Wil je nog wat thee? En mam, weet je eigenlijk wel hoeveel ik van je hou?’



