Rosanne heeft een schoolvriendje die een klas hoger zit dan zij. Een heel gevoelige kunstzinnige jongen uit een nette familie. Daardoor hangt er iets conservatiefs om hem heen, als een aroma van vergane glorie. Later in haar leven vindt zij het daarom groots en bij hem passen, maar ergens ook wel humoristisch, dat hij conservator is geworden in een van de belangrijkste musea van het land.
Op school wordt weleens gedacht dat ze een stel zijn. Maar dat is niet zo. De jongen giechelt soms dat hij misschien wel de meest aseksuele persoon is die er in de stad of in het land rondloopt. Hun vriendschap lijkt eerder op één van twee vriendinnen. Hij heeft een enorme opmerkingsgave voor zowel het serieuze als het komische. Ze lachen zich samen de tranen om van alles. Met hem deelt ze de liefde voor eindeloze thee sessies met klassieke muziek. Ze dwepen op de klanken van romantische pianoconcerten, met die van Rachmaninov bovenaan.
In dwepen zijn ze allebei bijzonder goed.
Op de een of andere manier hebben zich de klanken van een van de pianoconcerten verbonden met de fietstochten door het bos op weg naar zee. Het vervult haar telkens weer met een weemoed die zich vermengt met de koele schaduwen van het groene bladerdak waar zij onderdoor fietst of met de regendruppels op andere grijze dagen wanneer die traag op haar hoofd, haar handen en haar benen vallen.
Ook nu is die wereld van klanken uit een vorige eeuw er weer, terwijl ze over de stoeptegels van het lange beschaduwde pad richting de duinen fietst. Ze denkt even aan de gevoelige jongen met wie ze bevriend is en hoe ze hem nu op een bepaalde manier achterlaat.
Er wacht iets op haar. Iets anders.
Dat is iets waarin hij niet thuishoort omdat het zijn wereld niet is en ook nooit zal worden. Zij zelf hoort er ook nog niet echt in thuis maar dat komt alleen maar omdat het nieuw is. Ze wil daar nu heen en ze gaat het zich nu eigen maken.
De boswereld maar ook de gevoelige jongen zijn dus echt deel van die wereld van Rosanne die ze nummer twee noemt, realiseert ze zich ineens. Haarzelf als een meisje dat zwijmelt en droomt en dweept maar wel ook op zichzelf wil blijven en nog niet wil of kan opgaan in de grote stroom. In de boswereld langs dit zo bekende pad waarover ze fietst heeft zij zelf de melancholie van haar nummer Twee gebracht door de takken en de bladeren om haar heen met haar gevoelens en de stemmingen van de negentiende-eeuwse muziek te verbinden.
Ze houdt van die wereld. Maar ergens stemt die haar weemoedig omdat ze al weet dat ze er zelf maar ten dele toe behoort. Want wees reëel. Waarom zou ze anders zichzelf hebben opgeknipt in nummer één en twee? En begint Één niet stevig de leiding te nemen? Ergens logisch ook. Één zal wel niet voor niks Één heten. Dan is zijzelf dat dus meer dan Twee. Toch houdt ze ook veel van de wereld van Tweetje. Ze wil die nog wat behouden, koesteren en niet loslaten. Nu niet. Misschien wel nooit.
Tweetje hoort veilig thuis in een innige wereld, waar ze zich in koestert als ze op zondag met de benen onder zich opgekruld op de bank boeken leest. Ook dan zwijmelt ze. Ze verslindt ondertussen wel de grote wereldliteratuur. Die vindt ze soms zo prachtig dat ze er om moet huilen.
Zoals een jaar geleden. Ze leest voor het eerst Dokter Zjivago van Boris Pasternak. Ze wordt gegrepen door het tijdloos ontroerende, het gevoelige en sterke van de vrouwelijke hoofdpersoon Larissa Fjodorovna. Er zit zoiets onbenoembaars en onbegrijpelijks in. Ze wil zijn zoals Lara zonder precies een beeld te hebben hoe dat dan zou zijn. Ergens is er een scène waarin het vriendje van Lara kaarsen aansteekt. Een heleboel kaarsen. Samen kijken ze in de spiegel naar haar gezicht in het kaarslicht. Rosanne leest en wil weten hoe dat dan is in het boek. Ze haalt zelf kaarsen van beneden naar boven naar haar eigen kamer en probeert voor de spiegel uit hoe haar eigen gezicht eruit ziet in alleen kaarslicht.
De muziek van Rachmaninov die de gevoelige jongen voor haar mee heeft gebracht is een geschenk omdat ongrijpbare stemmingen erdoor toch in klanken kunnen worden gebracht. De muziek omgeeft haar als een soort huis dat om haar ontroering heen is gebouwd. Of misschien is het wel een heel park met een oprijlaan en in de verte de lichten van een kasteel want deze muziek is uitgestrekt en heel groot. Rachmaninov is tenslotte net zo Russisch als het boek.
In de boswereld van thuis heerst op zondag kalme vrede. De leden van haar gezin zijn meestal in de grote kamers beneden verspreid, in de zitkamer, in de muziekkamer en in de serre en lezen zonder elkaar al te veel te storen. Het is de perfecte tegenhanger van haar andere kant met al haar beweeglijke levenslust. Het is als een koele, trage maan tegenover haar warme en snelle zonnigheid.
Haar vader is de grootste boekenlezer van het gezin. Hij bezegelde hun beider bijzondere verwantschap met literatuur jaren geleden al. Het was voor eens en altijd. Ze was kind van negen en had erover geklaagd dat ze de hele schoolbibliotheek had uitgelezen en die boeken nu allemaal kende.
Kort daarop nodigt hij haar uit in zijn werkkamer waar het zoals altijd naar sigaretten ruikt. In hoge kasten staan de boeken langs de wanden. Hij wijst met een bijna verontschuldigend gebaar naar al zijn boeken. Hij staat in zijn groenig-bruinige boekenwereld die als een bos is met takken en stammen maar dan thuis. In zijn werkkamer is het koel en schemerig. Ver weg over de hele wereld zijn in verschillende tijden ooit echte bomen geveld en verzaagd en tot papierpulp vermalen en al dat papier is samengebonden of verlijmd. Zo zijn die boeken ontstaan. Haar vader staat voor de rijen en schraapt zijn keel.
‘Rosanne, dit zijn de boeken van ons huis,’ heeft hij gezegd, ‘en ik wil dat je weet dat je ze allemaal mag lezen. Ik hou niets voor je achter. Lees maar veel, lieve dochter van me. Het zal je goed doen. Je zult zelf wel weten welke je wel en welke je niet moet hebben.’
Ze voelt dat hij iets exclusiefs tegen haar zegt. Deze woorden heeft hij alleen tot haar, zijn jongste dochter gesproken, vanuit een diep vertrouwen in wie ze is en verder tot niemand anders. Nooit. Ze voelt dit en daardoor weet ze het.
Uit de jungle van zijn rokerige bos-boekenkamer heeft zij met dertien jaar de roman Dokter Zjivago gehaald omdat de glimmende grijze kaft van de vertaling haar intrigeerde, en ook vanwege de klank van de naam van de schrijver Boris Pasternak. Het wordt het eerste boek in haar leven waarover zij steeds maar weer moet huilen. Niet een beetje maar heftig, met lange, grienende en schokkende uithalen. Niet omdat zij zelf verdrietig is, maar omdat ze het verhaal erin zo hartverscheurend mooi vindt en ook omdat het verhaal zelf ook vreselijk verdrietig is. Ze leert erdoor. Ze leert voor anderen te huilen en zelf licht te blijven. Het wordt later een groot motief in haar leven, maar dat weet ze nog niet. Er staan een paar liefdesgedichten in het boek die ze nauwelijks begrijpt maar die haar de adem benemen als ze ze op het papier ziet staan: de woorden en ook de tussenruimten. Zoveel ruimte en de woorden zo nietig en teer. En toch snijden ze je doormidden.
Ook dit boek ruikt, zoals bijna alle boeken uit het huis, naar de sigarettenwalm van haar vader. Dit is voor haar een soort geruststelling alsof, hoe heftig de inhoud ook is van het boek dat ze leest, haar papa altijd een beetje bij haar is.
Lees maar veel, lieve dochter van me. Het zal je goed doen.



