Ze werd wakker van de geur van verse koffie. John stond met twee dampende bekers naast het bed .
‘Ik dacht al dat dit zou werken.’ zei hij, ‘Rise and shine! Italië roept.’
‘Ben je bij ze geweest?’
Hij schudde zijn hoofd. Rosanne geeuwde ondertussen en rekte zich uit.
‘Ik heb heerlijk geslapen.’ zei ze, ‘Is het al laat?’
‘Wat denk je?’
‘Tien uur?’
Ja grappig hè? Ik dacht ook zoiets toen ik wakker werd. Maar toch was het pas half negen. Ik ben toen koffie gaan maken en nu is het bijna negen.’
‘Ik moet heel diep hebben geslapen! Het was dus niet lang maar het voelt alsof ik lang uitgeslapen heb.’
‘Misschien telt samen slapen wel dubbel!’ lachte John, ‘Dus jouw uren en die van mij bij elkaar en dan toch niet door twee gedeeld.’
‘Ik hoef het niet te weten.’ zei ze terwijl ze van de verse koffie slurpte en naar John keek die zijn jeans aanhad en verder niets.
Dat was een heel prettige aanblik. Echt zoals je altijd wel zou willen wakker worden, dacht ze. Net toen ze daar iets over wilde gaan zeggen, iets ontzettend zinnigs en informatiefs, was hij haar voor. Door over haar ongeveer hetzelfde te zeggen, met dat verschil dat zij helemaal niets aan had en alleen met het dekbed om zich heen gedrapeerd zat, maar telkens vergat zich daar in te rollen. En het ook steeds van haar afgleed. John had daarbij fijnzinnig niet alleen oog voor de informatie maar ook voor de gevoelswaarde.
En toen ging het over de Italianen.
‘Ik heb vannacht een briefje bij ze naar binnen gegooid waarin ik zei dat ik dacht dat je heel graag zou komen en dat ik dus op hun uitnodiging inging.’
‘Zijn we dan uitgenodigd?’
‘Rosanne, ze ploffen zowat uit elkaar van nieuwsgierigheid! Dat deden ze gisteren al.’
‘Hoe laat gaan we naar ze toe?’
‘Ze zullen om half één aan tafel gaan. Laten we er iets voor twaalf uur zijn. Dat betekent dat we de ochtend eh…. vrij hebben.’
‘Vrij?’
‘Ja, vrij. Wat zullen we gaan doen?’
‘Nou,’ zei ze, ‘ik word even heel praktisch. Ik wil niet in spijkerbroek naar ze toe en ook niet in wat ik vanochtend aantrok toen ik naar jou of eigenlijk naar ons ben gefietst. Ik dacht aan de blauwe jurk van gisterenavond.Maar die moet echt even door een sopje. En dan droog wapperen in de wind.’
‘O,’ zei hij, ‘maar dan word ik óók praktisch. Denk jij dat een sopje van zout water het ook zal doen?’
’Ja, vast wel. Misschien toch wat zeep? Of shampoo.’
‘Mooi, dan hebben we een plan.’ zei hij en keek bijzonder vrolijk daarbij.
Kennelijk was hij erg ingenomen met dit plan, wat het ook inhield.
‘We kunnen natuurlijk heel huishoudelijk in dat kleine badkamertje de was gaan doen.’ vervolgde hij, ‘Maar het is mooi weer en de zon schijnt. Dus nemen we de zeep en shampoo mee. Jij trekt je blauwe jurk aan, met niets eronder, en ik draag heel netjes mijn zwembroek. En dan plonzen we in zee, en daar zeep of shampoo ik jou dan in. Met jurk en al. Denk je dat die daar tegen kan?’
‘John, zou je niet eerst vragen of ik daar tegen kan? Nee grapje, hoor, natuurlijk. De jurk vast wel. Het is een katoentje. Onder één voorwaarde.’
‘En die voorwaarde is?’
‘Dat ik ook jou helemaal inzeep en een bolvormig schuimmannetje van je maak. Niet omdat je zo vies bent, maar omdat ik het leuk vind om te doen. Ik wil jou echt helemaal wit en onder het schuim. En denk je dat de zee dat kan hebben?’
‘Bedoel je dat de scheepvaart eronder zal lijden en tot aan de Engelse kust de schuimvlokken de Britten om de oren zullen waaien? Tja, dat hangt van jouw fanatisme af, lieverd. Ik ben tevreden zodra ik jou onder handen heb genomen. En nu ik daar zo over denk.. hmm..’
‘O spannend. Ben ik dan weer even je zeemeermin? En ben jij mijn schuimman?’
‘Afgesproken. En daarna waaien we droog en wordt jij weer een verpletterend schone jonkvrouw….’
‘Vrouw, John, niet jonkvrouw. Zie je, nadat we..’
‘Je hebt gelijk. Des te verpletterender mooi. Tot vreugde van Italië. En mag ik jouw haren dan ontwarren en borstelen?’
‘Je bent me er eentje! Weet je zeker dat je nooit zusjes hebt gehad?’
‘Ik heb jou!’ zei hij ineens heel ernstig en innig, ‘Weet je wel wat dat voor mij betekent?’
Ze zoenden en ze trokken de twee kledingstukken aan. Hij zijn zwembroek en zij de verfomfaaide blauwe jurk. Ze renden het strand over en sprongen joelend de branding in. Rosanne gilde omdat het water op de vroege ochtend toch wel koud was. Er volgde een ordeloze maar heftige zeep- en shampoo sessie waardoor ze prachtig onherkenbaar werden. Het was nog heel rustig op het strand zodat ze de zee, de hemel, de zon en het zand bijna voor zich alleen hadden. Eenmaal afgespoeld liepen ze drijfnat een stukje verder door het zand. Toen ze helemaal alleen waren trok, zonder dat ze het er met elkaar over hadden gehad, John Rosanne haar jurk en Rosanne John zijn zwembroek uit. Ze lieten die in een zanderig hoopje achter en gingen opnieuw het water in. In de koele omhelzing van de golven vonden ze de warmte van hun lichamen. Ze vreeën onder water met elkaar terwijl ze met grote verwonderde ogen elkaar aankeken. Zó in extase onder de hemel en in het water. Hij in haar en zij hem omvattend. Het deed pijn van geluk zo in elkaars blikken te drijven en zo gedragen te worden door de golfslag van de zee, elkaars lichamen en hun ogen.
Ze zwommen naar land en stapten in hun zanderige, kledderige textieltjes. Éénmaal nog erin en eruit, bij wijze van spoelprogramma. Bij het huisje aangekomen wapperden jurk en de zwembroek naast elkaar aan de waslijn in de wind. Zelf pakten ze van de overvloedige stapel handdoeken, eentje om je in te wikkelen en één om op te liggen. Ze lieten zich in de warme zon op het zand neer. Er was weer even een klein dutje. Kort en dit keer zonder wakende engel. Die vond dat waarschijnlijk niet zo nodig. Ze lagen met hun armen om elkaars schouders geslagen als twee kameraadjes en hadden de handdoeken tot kussentjes en dekens gerold. Zo sliepen ze in elkaars vrede. Een kwartiertje later waren ze weer wakker.
Rosanne staat in het badkamertje van het strandhuisje. John borstelt haar haren en snuift haar geur op die zee, strand, de wind met die van haarzelf verenigen. Hij gaat met zijn vingers door zijn eigen haren die al weer bijna droog zijn en bekent haar trots dat hij zich tegenwoordig al een beetje moet scheren, vooral op de bovenlip maar vandaag zal hij dat niet doen. Het vertedert haar enorm dat hij dat vertelt en dat haar man dus eigenlijk toch nog een jongen is. Het moment gaat recht de eeuwigheid in.
Honger hebben ze niet. John waarschuwt haar ook. Op eetgebied zullen ze waarschijnlijk nog heel wat te verstouwen hebben vandaag De jurk blijkt in een mum van tijd helemaal droog gewaaid en de zeewind is tegelijk een strijkijzer geweest. De stof is net zo fris en glad als de wangen van Rosanne. Eigenlijk ook als die van John maar dat zegt ze niet.
Ze kleedt zich om tot dame. Hij trekt weer zijn mooie broek en shirt aan en de Italiaanse schoenen, die hij met vooruitziende blik heeft meegenomen.
Dit keer heeft hij zijn fiets wél bij zich. Maar ze vinden het allebei zo saai om elk op een eigen fiets te gaan. In een opwelling laat hij zijn fiets staan bij het strandhuisje en zitten ze weer samen op de hare. Als een stel dat gaat trouwen op één fiets, grapt Rosann. Het maakt ze uitelaten vrolijk samen. Zij weer met haar armen om hem heen in amazonezit en experimenteert met schoentje wiebelen aan haar voeten. Ze mist een wiebel en verliest het. Ze moeten omkeren om het weer op te halen. Daarna bedwingt ze zich verstandig om verder met schoentjes te wiebelen hoewel het zo leuk is. Ze heeft haar tasje bij zich. Niet omdat ze het ergens voor nodig heeft, maar ze heeft zo haar ideeën over hoe het zal zijn om bij Johns aangenomen familie uitgenodigd te worden. Daarbij horen wiebelende schoentjes en een handtasje, vindt ze.
De fiets wiebelde en slingerde ook, omdat ze doorlopend elkaar iets aanwezen wat hen opviel, of het ergens niet over eens waren en heftig riepen en gebaarden , waardoor Rosanne's fiets leek op een zwalkend scheepje op hoge golven.
Onderweg bedacht ze ineens iets anders en werd ernstig.
‘John,’ zei ze, ‘je woont toch bij je oom?’
‘Ja Rosanne, dat is zo.’
‘Weet je oom van jou en mij?’’
‘Ik denk het wel.’ zei hij, ‘Hij weet dat ik met een meisje uit was. En hij heeft wel gemerkt dat ik het erg te pakken had. Maar hij heeft het er niet over gehad en ook niets gevraagd.’
‘Waarom niet?’
‘Tja, mijn oom is nu eenmaal mijn oom.’ zei hij een beetje raadselachtig.
‘Kunnen we niet even bij hem langs gaan?’ vroeg ze. ‘Ik bedoel: is hij thuis denk je? En is hij al op?’
‘Hij zal vrijwel zeker thuis zijn.’ zei hij, ‘Maar of hij op is weet ik niet. Hij is meestal vrij laat. Rosanne. En hij is een moeilijk mens. Ik bedoel: hij heeft het moeilijk met zichzelf. Hij laat mij met rust. Ik hem ook. Maar je moet je niet veel van een ontmoeting met mijn oom voorstellen.’
‘John, hij was er voor je toen je een hummeltje van twee was! Hij heeft je opgevangen en mee naar Nederland genomen. Dat is voor mij genoeg reden om de man oneindig dankbaar te zijn. Zonder hem had ik je niet ontmoet. En zonder zijn bootje ook niet trouwens. Daarom zou ik het fijn vinden als we even bij hem langs kunnen gaan. Ik heb goed naar je geluisterd hoor denk ik. Ik verwacht niet veel. Maar misschien kan ik het hem zeggen. Dat ik dankbaar ben. Misschien kan het ook niet. Ik weet niet of ik een kans krijg. En anders krijgt hij gewoon een handje van me en zeg ik hem dat ik het heel fijn met je heb gehad. Nee, ik zeg het verkeerd. Met je héb.’ verbeterde ze zichzelf.
Als antwoord stopte John de fiets. Ze waren net midden in het winkelstraatje. Hij hield de fiets met zijn benen stevig in bedwang en draaide zich om naar het meisje. Hij kuste haar stevig en innig.
‘Je bent echt lief, Rosanne.’ zei hij, ‘We gaan het doen zoals je gezegd hebt. Dank je wel. We zien wel. Je bent door God gezegend. Ik daardoor ook. De route blijft verder dezelfde. Want, zoals ik je al verteld had, ons huisje is het buurhuis van eh.. van Italië. Daar gaan we dan heen. Daarna.’
De kus was on-erotisch, bijna kameraadschappelijk, maar trof haar als een mokerslag. Ze kon zo verwonderd zijn over zijn diepgang. Hoe die jongen met een paar woorden zulke dingen kon zeggen.
‘Maak me nou niet zo verlegen, John.’ stamelde ze, voor de zoveelste keer sinds ze elkaar ontmoet hadden bij een onzichtbare vijver van innigheid, waar tranen gewoon erbij horen en de zon telkens opnieuw gouden sterretjes op het wateroppervlak tovert. Misschien bestond dat water wel uit tranen.



