Rosanne zelf hoort dit verhaal pas jaren later van haar moeder. De twee vrouwen moeten er samen om lachen. Maar het delen ontroert ze ook diep.
Het is ochtend geworden. Rosanne's papa en mama liggen ineengestrengeld in bed.
Haar mama vraagt haar papa slaperig of alles gisteren echt goed is gegaan.
‘Heel goed.’ zegt Rosanne’s papa neutraal.
Maar Janine kent haar pappenheimers.
‘Wat is er Hans? Je kijkt zo blij. Wat is er? Wat weet jij allemaal wat ik niet weet?’
Hans is inderdaad blij. Maar hij relativeert ook. Of het voor alle eeuwigheid met deze jongen zal zijn? Dat zou uitzonderlijk zijn. En daarover gaat het ook niet, meent hij.
‘Hans, maar bij ons was het toch wél voor de eeuwigheid?’ zegt zijn vrouw, ‘Althans het deel dat ik ken. Van “er waren eens lang, lang geleden” tot nu. En wij waren ook heel jong!’
‘Daarom hoeft dat bij Roos toch niet zo te gaan?’ zegt haar man, ‘Weet je, Janine? Eeuwigheid laat zich niet in kalenderjaren vangen. Misschien is dit haar eerste en haar grote liefde. Dat heeft impact. Onze dochter is een diep romantisch kind. Ze droomt maar is ook serieus. En al is ze nog zo speels, zij speelt absoluut geen spelletjes. Voor haar is waarschijnlijk de eeuwigheid in het spel geweest. Hoe het ook verder zal gaan.’
‘Waarom?’
‘Omdat ze dit altijd in zich zal dragen. Op de bodem van haar ziel. Daarom.’
‘Hans, gisteren is dus goed gegaan? Denk je dat?’
‘Wat ik denk is niet belangrijk. Rosanne praatte nog wat met me, toen ze naar boven naar haar kamer ging. Wat ze zei klonk nogal verward. Ik snapte er niet veel van. Maar dat hoefde ook niet. Ik zag de vervulling in haar ogen. En Janine, het maakte me zó blij voor ons dochtertje!’
‘Ik ga vandaag schilderen,’ zegt haar mama, ‘Of weet je wat? Misschien vraag ik wel of ik haar mag tekenen. O, Hans, ik brak bijna doormidden van ontroering, hoe ze gisterennacht over ons tuinpaadje sloop. Zo stralend. Zo open en mooi. En tegelijk zag ik twee verwonderde kindertjes, mijn meisje en die jongen. Ze zal wel laat opstaan vandaag. Trouwens Hans, is ze eigenlijk wel hier?’
‘Ze kwam toch thuis vannacht? Je hebt haar toch zelf gezien?’
‘Ja, grappig hoe dat ging. Jij was weer eens voor haar opgebleven. Maar dit keer viel je in slaap En toen was ik er. Echt apart.’
‘Janine, het overkwam me. Misschien omdat het veilig was met die jongen. Zou dat het zijn geweest? Ik heb zo mijn lijntjes met onze Roos. Misschien was het van binnen loslaten of zoiets. Seinen op groen en hup, haar vader valt in slaap. Je ziet: nobody is perfect. Gelukkig was jij er.’
‘Jij bent eigenlijk een betere ouder dan ik.’ mijmert Janine.
‘Hé, zeg!’ protesteert haar man, ‘Ik moet je hier krachtig tegenspreken. Het is alleen een kwestie van taakverdeling. Meestal val jij 's avonds vroeg in slaap en blijf ik op tot ze thuiskomt. Maar gisteren was echt belangrijk en voilà: ik in slaap en jij wakker. Janine, dat is toch perfect maternal instinct! Of niet soms?’
‘Heel even wakker maar..’
’Maar exact op het goede moment!’
’Okay, het zal wel. Hans, weet je? Als onze dochter uitgaat slaap ik lekker omdat ik me veilig voel. Want ik weet dat jij dan om haar in de rats zit. Erg van mij hè?’
‘Afschuwelijk’, zegt hij, ‘ maar zo is onze taakverdeling. Tot het gisteren mis ging. Foute boel. De wachter sliep in. Foei, foei!’
‘Nietes, Hans. Jij omhult ons met jouw liefde.’
’Eh, zo is het wel goed. Je maakt me nu erg verlegen. Zal ik koffie zetten? Het enige in de keuken wat ik een beetje kan?’
‘Niks ervan. Jij blijft in bed. Ik maak koffie en kijk meteen even om de hoek bij Roos.’
Ze gaat uit bed.
Ze is binnen de minuut terug.
‘Hans! Zie je wel? Ik had al zo’n raar gevoel! Ze is er niet!’
Hij reageert niet erg verbaasd.
‘Oh gelukkig,’ zegt hij, ‘Té braaf is ook niet goed. Tja, weet je? Ons dochtertje is een vroege vogel. Ze is allang op. Vandaag heeft ze daarvoor misschien wat speciale redenen. En ze is toch netjes binnen alle regels gebleven? Ze hééft toch thuis geslapen?’
Mijn mama proest het uit.
Ik ook, als ze me dit jaren later vertelt.
‘Je bent een grappige man.’ giechelt Janine, ‘Binnen de regels! Hoe lang denk jij dat ze thuis geslapen heeft?’
‘Eerlijk gezegd denk ik dat ze geen oog dichtgedaan heeft. En laten we zeggen: omdat ze tóch niet kon slapen, is ze maar gaan fietsen. Zomaar ergens heen. En geheel toevallig ging dat richting zee. En waarschijnlijk echt braaf. Niet in de donkere nacht, maar pas toen het licht werd.’
‘Maar we zitten in juni, Hans! Dat was vrijwel direct nadat ze thuiskwam!’
‘Ja, dat heb je zo in juni. Van die lange dagen. Sjongejonge…’ mijmert Hans.
Janine neemt haar man geamuseerd op. En met een flirterige blik.
‘Jij zou dat zelf óók zo doen, hè? Ik heb jou wel door, mannetje!’
‘Ja, natuurlijk heb je me door!’ zegt haar man lachend, ‘Je spreekt tenslotte uit persoonlijke ervaring. Met mij. En? Nou? Hoe was dat? En is het bij ons goed gegaan?’
‘Heel goed, Hans.’
Ze zucht en nestelt zich tevreden in zijn armen.
‘Nu hoop ik maar,’ zegt hij wat later peinzend, ‘dat al die boeken die ze gelezen heeft hun werk hebben gedaan. Vooral de tragische liefdesgeschiedenissen. Daarvan staan er gelukkig een heleboel in de kasten. Er liggen ook een aantal bijzonder duistere exemplaren op haar kamer. Liefde is tenslotte minder eenvoudig dan het lijkt.’
‘Dat is allemaal van later zorg.’ zegt Janine, ‘Zoals jij mij hebt uitgelegd. Al die goeroe-achtige bespiegelingen van daarnet over de eeuwigheid. Daarom wil ik haar tekenen. En ik ga dit niet aan je uitleggen, Hans. Ik ga koffie maken. Ben zo terug. Niet stiekem opstaan!’
Ze glipt weer uit zijn armen en uit bed.
Beneden vindt ze op de keukentafel een volle thermoskan koffie. Daarnaast een briefje met het ronde en tegelijk scheve handschrift van haar dochter:
Hoi mam, hoi pap! We hebben een kleine afterparty. Dus ik ben alweer op de fiets. Geniet van de koffie. Ik hoop dat die nog warm is. Hou van jullie. Jullie Roosje.
Ze komt weer boven met de thermos, twee bekers en het briefje van hun dochter. Hans steekt zijn eerste sigaret op. Hij pakt zijn bril van het nachtkastje en leest de missive van hun kind.
‘Afterparty. Zozo! Alweer op de fiets. Jaja.’
Hij grinnikt. Janine giechelt.
‘Ze heeft het te pakken hè?’ zegt ze.
‘Ja, en flink ook!’ zegt haar man.
‘Hans, ze hebben hoop ik condooms gehad?’
‘Ja, die hadden ze.’
‘Hoe weet je dát nou weer? Weet jij echt alles?
Hij grinnikt.
‘Heel simpel. Ze zei me gisteren aan de telefoon dat ze ze bij zich had. Van die dingen, zei ze.’
’En jij snapte wat ze daarmee bedoelde?
’Nee, eerst niet. Toen lachte ze me uit. Toen snapte ik het. Ze had ze dus.’
‘O gelukkig!’



