Rosanne is alleen op haar kamer. Ze zit op haar bed en schrijft in haar dagboek. Haar handschrift is hanepoteriger dan anders.
Vrijdag 16 juni 1972. Eigenlijk al zaterdag 17!
Het bestaat echt! Ik heb het ervaren. Ik was bij hem. Ik was met hem. Hij was in mij.
Ik wist het wel: als ik mijn geliefde eenmaal vind dan zal het all the way zijn. Het beangstigt mij haast, hoe totaal ik mij heb gegeven. Dat heb ik nooit eerder gedaan en daarvoor moest hij komen. En ik ken hem nog maar net. Hij kwam en ook hij had mij all the way lief. Ik moest er helemaal van huilen. Hij nam me in zijn armen en streelde mij overal. Ik begreep niet dat liefde zo heftig kon zijn en snikte het uit. Het is niet zozeer fijn of mooi. Dat is het ook. Maar daarnaast is het iets waarvoor geen woorden zijn. Je kunt het net zo goed verschrikkelijk noemen, iets wat je uiteenrijt en onbegrijpelijk is. Zoet en zout. Je omkledend en je rauw ontvellend tegelijk.
Maar mijn lichaam begreep het wel. Heel goed zelfs.
Natuurlijk ben ik bang dat ik hem weer kwijt zal raken en dat ik dat niet overleef. Die angst begrijpt hij geloof ik niet. Hij was nog een jongen, maar nu is hij een man. Mannen begrijpen alles over de angst van hun vrouwen behalve deze. Die kunnen ze zich niet echt voorstellen. Misschien hebben ze geen idee van wat ze oproepen en wie ze zijn. Ze zijn daarvoor te veel met doen bezig. Dat leidt ze af. Ik weet dat ik het toch wel overleven zal als ik hem kwijt zou raken, maar dat ik dan wel door een dood heen zou gaan. Dat kan ik nu, want ik ben vannacht een vrouw geworden. Maar moet dat? Ik wil het niet.
Ik ruik nog naar hem, nadat hij in me geweest is. Ik wacht met wassen totdat ik van mezelf ga ruiken. Dan pas spoel ik al onze geuren af.



