Ze zijn aangekomen bij het grote huis waar Rosanne woont. Ze springt van de fiets en houdt haar wijsvinger voor haar lippen.
‘Ssst, zachtjes!’
Het metalen tuinhekje heeft zijn eigen knars. En een huilerig piepje. Ondanks smeerolie en regelmatige schuur- en polijst acties van de kant van haar vader hebben die zich nooit helemaal laten temmen. Ook nu klinken ze allebei in de nacht. Als je weet dat iedereen slaapt zwellen dit soort geluiden altijd aan tot monsterachtige proporties.
‘Hoe laat is het?’ fluistert ze.
Hij kijkt op zijn horloge
‘Twee uur!’ zucht hij tevreden en nog nahijgend van het harde fietsen. ‘Het is ons gelukt!’
‘Je bent echt geweldig. Kom, je zei toch dat ze jou willen bezichtigen?’
‘Ja natuurlijk willen ze dat! Snap dat nou toch! Maar wil jij dat ook?’
Daarover hoeft ze niet na te denken.
‘Ja natuurlijk wil ik dat! Want ik ben ontzettend trots op je!’
‘Huh? Trots op mij?’
‘Ja! Op jou. En ook op ons!’
‘Waarom ben je zo trots op mij en op ons?’
‘Dat weet ik niet! Het kan me ook niet schelen. Ik bén dat gewoon!’
‘Ik vind je maar een bijzondere vrouw, Rosanne.’
‘Hoezo? Ik vind het heel gewoon! Het is gewoon logisch.’
‘Ja, daarom juist. Daarom vind ik je zo bijzonder. Vanwege jouw scherpe logica. Nou ja, onder andere dan.’
Ze giechelen erom. Ze neemt de fiets van hem over en laat die in de voortuin tegen een boompje leunen.
Als twee katten op verkenningstocht sluipen ze achter elkaar door het tuinpaadje. Zij gaat voorop. Hij volgt haar en kijkt nieuwsgierig om zich heen.
‘Mooi huis heeft u, mevrouw!’
‘Mooi hè?’
Ze wil achterom lopen waar de bijkeuken altijd open is zodat ze zonder sleutel naar binnen kan. Maar het licht in de gang is al aangegaan. De voordeur gaat open. Daar staat Rosanne's moeder in een lange nachtjapon en haar donkere haren los.
‘Lieverdje, daar ben je dan!’
Rosanne kijkt onderzoekend naar haar moeder. Maar die staat te stralen. EN terwijl haar dochter al op haar afloopt klinkt mama’s stem melodieus en blij. Midden in de nacht, kan niet schelen.
‘Schatje, je hebt het fijn gehad?’
‘Oh mam..’
‘Daar ben je dan! O Roos, moet je luisteren! Stel je toch voor! Hans, eh..ik bedoel je vader, ligt te slapen op de bank! Hij ziet er heel grappig uit. Zijn boek ligt half over zijn gezicht en zijn bril is scheefgezakt. En ik werd daarnet vanzelf wakker en ben gauw naar beneden gegaan. Liefje, Roosje?’
Haar moeder komt haar tegemoet, met blote voeten in de tuin, neemt haar in haar armen en kust haar. Rosanne voelt een golf van ontroering.
‘Oh mama! Wat ben je lief!’
‘Kleintje! Laat me je eens goed bekijken.’
Haar moeder neemt haar dochter die groter is dan zijzelf deskundig op terwijl ze het meisje losjes bij de schouders blijft vasthouden en bijna onmerkbaar streelt. Haar blik is moeder, vermengd met haar kunstenaarsoog dat elk detail in zich opneemt.
‘Ja, ik zie het.’ zegt ze diagnostisch, ‘Je hebt het fijn gehad. Ik ben helemaal opgelucht. En je bent meteen geen kleintje meer. Dat is duidelijk.’
‘Mam, dit is… hier is John. Hij heeft me thuis gebracht.’
‘Hans heeft me al verteld. Dag John. Ik ben dus de mama van Rosanne. Maar dat had je natuurlijk allang gesnapt. Hans, ik bedoel: mijn man had al gezegd dat jullie mogelijk op één fiets zouden komen. Je zult wel heel hard getrapt hebben, jongen!’
‘Gigantisch!’ zegt haar dochter, die besluit haar vriendje nog een moment in de luwte te houden, ‘Echt niet normaal!’
‘Nou, prachtig op tijd zijn jullie.’ zei haar moeder, ‘Verrassend zelfs. Eh, J..John? Wil jij ook even bij ons naar binnen? Oh, Rosanne, is het wel goed dat ik hem uitnodig? Ik bedoel eh..’
‘Mam, ja. Fijn. John?
’Graag mevrouw, enne.. graag, Rosanne.’
‘Kom mee!’ nodigt het meisje hem uit, ‘Even een rondleiding. Dat wil bij ons altijd zeggen: direct naar de keuken.’
‘Ja, de keuken,’ zegt haar moeder, ‘Roosje, we gaan daar zitten.’
Even later zitten ze in de grote woonkeuken. Haar moeder maakt thee. Als ze uit dampende bekers zitten te drinken gaat vanuit de zitkamer de andere deur naar de keuken open en verschijnt Rosanne's vader. Hij draagt zijn ochtendjas. Deze keer bestaat geen enkele noodzaak voor zijn dochter om de haren van haar papa flink in de war te maken. Want ze staan in pieken recht overeind. Hij ziet haar kijken en begrijpt haar geamuseerde blik. Hij woelt vergeefs door het volle struikgewas heen waardoor het alleen maar erger wordt. Hij is nog heel slaperig.
‘Izzeraltee?’ kraakt hij, nog niet zo op stem, midden in de nacht. Zijn vrouw giechelt en pakt voor hem een kopje met een schoteltje, want Hans is niet zo van de bekers. Ze schenkt voor hem in.
‘Dit is dus mijn papa.’ legt Rosanne geheel overbodig aan John uit, ‘Hij is echt prachtig. Alleen is hij op dit moment even niet op zijn voordeligst. Maar dat is alleen uiterlijk. Hè, paps?’
Haar vader wordt door de opmerking van zijn dochter meteen klaarwakker. Hij ziet in dat ze, zoals gebruikelijk, de waarheid spreekt en moet vreselijk om haar en vooral om zichzelf lachen.
‘Dit is dus helemaal mijn dochter.’ legt hij aan John uit. ‘Is ze niet geweldig? Maar dat weet jij inmiddels al.’
‘Dag meneer… eh vader van Rosanne.. Ja, ze is echt geweldig.’
Daarmee hebben de mannen in no time een band ontwikkeld. Want dit is gewoon erg verstandige taal. Iets waar je echt wat aan hebt.
Inmiddels heeft Hans zijn thee achterovergeslagen. Vanuit peilloze, vaderlijke verten der kosmos heeft hij ondertussen wat waardigheid bijeen geschraapt.
‘Jullie hebben het..wel fijn gehad. Zo te zien.’ Hij stelt dit min of meer wetenschappelijk vast terwijl hij ondertussen nog eens raspend zijn keel schraapt. ‘Hmm, hmm. Lieve dochter, ik was heel even ingeslapen. Stel je voor! Maar jullie zijn wel keurig op tijd. Hoe bestaat het! Eh, John toch?’
‘Ja, John, meneer.’
‘Zijn jullie op één fiets gekomen?’
‘Ja meneer. En uw dochter zei dat u iets gezegd had. Iets over mij. Iets met "zingend door de duinen teruglopen”, als ik me goed herinner?’
‘O ja? Gunst, dat is waar. Dat schijn ik inderdaad te hebben gezegd. Hm. En, eh.. gaat dat straks lukken, denk je?’’
John straalt inmiddels met dankbare pretogen naar de vader van Rosanne.
‘Ik weet nog niet precies wát ik dan ga zingen- Maar wat dacht u zelf, meneer de vader van Rosanne? Natuurlijk loop ik straks zingend door de duinen! Want als me dat niet lukt na uw geweldige dochter te hebben ontmoet? Nou, dan waarschijnlijk nooit meer in mijn leven, hè? Dus u had dat goed. Dat is exact wat ik straks ga doen.’
‘Dat is dan mooi, jongen. En fijn dat je haar hebt thuisgebracht.’
‘Pap,’ zei zijn dochter, ‘maar ik heb zelf ook een klein stukje gefietst, hoor! Met hem achterop.’
‘Ja,’ zei John, ‘dat waren wel bijna honderd meter! Van de tien kilometer.’
‘John!’
‘Maar zo was het toch?’ zei hij en keek zo onschuldig mogelijk, ‘Ik vond het echt leuk bij jou achterop. Voor zo lang als dat duurde tenminste. En toen was het weer andersom. En je bent natuurlijk heel zwaar. Dus het was hard trappen. En de fiets wilde ook steigeren. Maar ik vond het ondanks de ontbering veel leuker met jou achterop! Je hebt wel een erg goeie fiets trouwens.’
‘Die ik voor haar heb uitgezocht.’ zei haar vader en probeerde daar uit alle macht eenvoudig en bescheiden bij te kijken.
John en hij moesten ineens heel erg lachen. Het was duidelijk. Hier was sprake van beginnende mannelijke samenzwering. Wat nu? Als antwoord kneep Rosanne dus eerst John hard in zijn bil en die riep: ‘Au!’ En bij haar vader haalde ze zijn bril van zijn neus en stopte die kordaat in de zijzak van haar jurk. Rosanne's ouders lachten.
’Nou, zei hun dochter, ‘dankzij al deze mannelijke bescherming is alles dus prima gelukt. Zien jullie wel? Hier ben ik. Veilig en wel. De boze wolf heeft mij niet verslonden. Dus ga ik nu maar eens naar boven. Lekker slapen. Nou, dáág, John!’
‘Oh, eh.. dag Rosanne.’
Hij keek ineens ontzettend beteuterd.
‘Ach mallerd,’ lachte het meisje, ‘ik plaag je maar. Natuurlijk ga ik eerst nog met je mee..loop ik mee naar het tuinhekje. Mam, pap, ik ben dan echt zó terug hoor!’ voegde ze er met een schijnheilig, voor haar ouders bestemd gezicht aan toe.
‘Natuurlijk Roos,’ zei haar vader, ‘naar ons magische tuinhekje. Sjongejonge, want dat is ook zó ingewikkeld! Daar komt echt niemand doorheen die niet precies weet hoe het werkt. Soms zitten mensen er dagenlang in vast. Postbodes, klusjesmensen, ambtenaren. We hebben al heel wat meegemaakt. Wat ontzettend attent en beleefd van je om die arme jongen er doorheen te helpen. Ik ben toch maar trots op je.’
‘Je bent een afschuwelijke plaaggeest, paps!’
‘Dag John,’ zei haar moeder, ‘ik vond het fijn je gezien te hebben. We gaan nu weer slapen. Je hebt wel een stevige wandeling voor de boeg. Zeg Hans, zou je die jongen niet even met je auto..’
Maar John sloeg dat beslist af.
‘Nee mevrouw, meneer, het is al laat. Of vroeg. En ik loop graag en eh… ik heb heel veel om over na te mijmeren.’
‘Zie je, John?’ zei Rosanne, ‘Nu heb je het hier zelf meegemaakt. Echt niet makkelijk voor mij als pubermeisje. Geen ruzie en met vuisten op tafel slaan of zeggen dat ik me onverantwoordelijk misdragen heb. Geen meppen met deuren en krachttermen schreeuwen waar we later allemaal spijt van hebben. En het ergste is: ze doen niet alsof. Ze zijn écht zo. Ziehier mijn traumatisch ouderlijk huis. Ik heb het dus opgegeven. Later in mijn leven zal ik het allemaal moeten inhalen. Ik loop nu met je mee naar ons levensgevaarlijke tuinhekje en help je er wel doorheen. Om mijn vader te plezieren. Ook dat nog. Ik heb het echt zwaar. Pap, trouwens, als je je bril zoekt?’
Ze gaf hem gedienstig aan de heer des huizes terug die hem peinzend opzette.
Bij het tuinhekje aangekomen liet ze het even voor de vorm heen en weer klapperen zodat het net klonk of er iemand doorheen ging. Vervolgens trok ze John kordaat de twijgen in van de oude vlierboom die langs het tuinpad stond. Tussen de vlierbloesems slingerden vervlochten ranken van de jasmijn met haar witte bloemen die bedwelmend zoet geurden.
‘Zoen me!’ smeekte ze hem, ‘Nu! En zoen me alsjeblieft ook op mijn hals! Maak zo'n enorme zuigzoen, die iedereen dan nog een poos ziet!’
Ze wees behulpzaam op haar hals. Ze kwamen eerst niet verder dan elkaars lippen omdat Rosanne druk was met haar volgende idee, en door een opening in de twijgen naar boven wees. naar de voorkant van het huis.
‘En daar hè? Daar zie je mijn kamer, helemaal bovenin. Ik zet straks een kaars voor mijn raam. Dan zwaai ik naar je. En zien we elkaar morgen?’
‘Ik wil je dan ook aan mijn Italianen laten zien als je dat goed vindt’ zei hij, ‘ Die zijn zo mogelijk nóg erger dan je ouders. De ervaring leert dat je meteen wordt uitgenodigd voor de grote maaltijd. Je kunt toch, hoop ik? Morgen?’
‘Natuurlijk! Morgen is al vandaag, bedenk ik me trouwens. Ik heb geen programma. Uitslapen wordt niks meer, denk ik. Of we dutten overdag samen. Hoe spreken we af?’
‘Je weet waar de Italianen zijn?’
‘Ja, dat weet ik wel te vinden.’
‘Ga vooral niet direct naar ze toe. Want dan kom je niet meer weg. Tegenover hen is een bushalte. Achter het bushokje ligt een wiebelende steen los. Daaronder verstop ik een briefje. Daarop staat waar je me kunt vinden. Als dat nodig is. En anders om tien uur..’
‘Maar wacht eens!’ zei Rosanne, ‘Dat was ik in al mijn opwinding helemaal vergeten. We mogen het strandhuisje gewoon nog gebruiken! Dat is toch veel leuker en handiger? Ik geef jou de sleutel mee, hier!’
Ze diepte die op uit het zakje van haar blauwe jurk.
‘Kijk. Dan hebben we nu ons afspreekpunt.’
‘O, maar dat is echt super.’ zei hij, ‘Maar luister, kunnen we dan ook niet een heel klein beetje vroeger? Niet tien uur. Eh.. tien voor tien misschien?’
Ze moest meteen weer om hem lachen. Ontzettend indirect in zo’n schijnbaar onnozele verpakking de boodschap geven dat hij haar weer zo snel mogelijk wilde zien Ze waren alweer aan het flirten.
‘John, je bedoelt om praktische redenen? En omdat het daar aan zee nu eenmaal zo idioot vroeg licht wordt?’
‘Ja, precies! Het wordt daar echt verbazend vroeg licht!’
‘Okay,’ zei ze. ‘Dan wordt het hier waarschijnlijk óók vroeg licht. Meer details geef ik niet. Zorg maar dat je er tijdig bent. Ik denk trouwens niet dat ik echt zal slapen. Maar regels zijn er nu eenmaal. Later, als ik zelf kinderen heb zal ik goed op ze passen en ook regels voor ze maken. Veel strengere dan mijn ouders, en die ook streng handhaven. Dus volg ik die halfzachte van hen nu ook. Maar natuurlijk niet blindelings….. want tja, het wordt immers vroeg licht.’
De takken en bladeren van de vlierboom waren al nat van de dauw van de nacht en hun gezichten glommen vochtig. John boog zich naar haar. Zij trok hem naar zich toe met een heftigheid waarover ze zichzelf verbaasde. Tussen de natte bladeren kuste ze hem weer lang en aandachtig. Hij plaatste tenslotte de gevraagde zuigzoen hulpvaardig op de plek die zij op haar hals had aangeduid en hem ter bezoening aanbood. Hij verwonderde zich over de zachtheid van haar huid, en hoe fijn het was haar daar te kussen.
En dan springt hij met één zwaai zomaar over dat doodenge tuinhekje heen. Hij loopt naar de overkant van de straat omdat je vanaf daar het huis, de tuin en haar raam boven, en haarzelf veel beter kunt zien.
Uitgelaten rent Rosanne door de tuin het huis in. Ze vliegt met twee treden tegelijk de trappen op zonder haar moeder en haar vader goedenacht te wensen. Maar die zijn al naar boven gegaan. In haar eigen kamer onder het dak aangekomen, ontsteekt ze direct de kaars en zet die voor het raam. Even denkt ze aan Dr. Zjivago. Maar ineens is dat maar een boek. Ze bevindt zich nu in haar bloedeigen verhaal.
Daar staat hij. John. Aan de overkant van de straat. Zij zwaait naar hem. Hij zwaait naar haar terug. Ze vormt met haar lippen het woord “morgen”. Hij pikt het op en vormt het ook. Haar kushandje volgt. Hij lacht en loopt de straat uit.
Ze gaat langzaam de trap naar beneden naar de badkamer op de eerste, haar jurk nog aan, en haar nachthemd in de hand. Ze komt haar vader tegen die uit zijn werkkamer komt. Ze wisselen nog heel even een paar woorden. Dan gaat ze tandenpoetsen.



