‘Het is zover.’ zegt ze.
‘Voor wat?’ vraagt hij.
‘Voor de blinddoek. We zijn vlak bij het kasteel.’
Hij blijft staan en is bereid voor het spel. Zij knoopt de pareo los die ze als omslagdoek om haar schouders heeft gedragen op hun wandeling langs de zee. Ze laat die eerst over één schouder zakken en kijkt hem van over haar schouder aan en wenkt hem. Hij komt naderbij en voelt dat hij geroepen wordt alsof haar ogen het doel van een reis worden. John blijft zorgzaam. Eigenlijk wil hij nu zijn jasje over haar blote schouders leggen..Hij kan de gedachte niet goed verdragen dat Rosanne het koud zal hebben. Maar hij wil het spel niet verstoren.
Hij houdt zich dus in en verdraagt dat er nu eenmaal nachtwind bestaat. Rosanne doet een klein pasje terug en wervelt met de pareo. Ze draait om hem heen. De donkerrode stof is in de bijna-duisternis als een snelle schaduw. Weer een blik over haar schouder. Ze komt ze dichter en dichterbij tot de jongen en het meisje recht tegenover elkaar staan. En nog dichterbij. Nu is hij de nachtwind vergeten en is alleen zij er nog. Maar ook nog altijd dat jasje los om zijn eigen schouders. En ineens is het niet meer praktische bezorgdheid maar voelt hij de symboliek ervan. En daarmee is het gewettigd. Hij legt hij het om haar heen. En het symbool doet het. De liefde van een man die beschermend om de vrouw wordt heengelegd. Ze glimlacht blij naar hem en heft haar gezicht naar hem op. Als vanzelf komt een aandachtige, nieuwe kus. Ze zijn zich allebei opnieuw bewust van het geluid van de branding. Rosanne tast met de vingers van haar rechterhand langs zijn gezicht. Ze zucht even. Dan slaat ze de pareo een aantal keren dubbel en knoopt deze vastberaden John om zijn ogen. Opnieuw strijkt ze langs zijn gezicht en drukt nog even een lichte kus op zijn kin. Net als bij blindemannetje spelen toen ze kind was draait ze de jongen een paar keer rond om hem de oriëntatie te doen verliezen. Dan neemt ze hem bij de hand. Ze lopen samen verder.
Maar dit is geen spel van kinderen.. Ze zijn een man en een vrouw die over het zand gaan. Rosanne is in dit spel degene die voorgaat en hij gaat aan haar hand. Het ontroert haar en ze is daar diep over verwonderd. Is dit een nieuw ritueel van deze tijd? Of is het oeroud? Ze weet het niet. Maar het is wonderlijk zo innig met hem samen te lopen en tegelijkertijd alleen te zijn in de kijkwereld die ze niet meer met hem deelt.
Het doet haar veel meer dan ze gedacht had, met de zwijgend voorstappende John aan haar hand. Ze raakt ervan in een soort trance, een gemoedsbeweging van het hart die ineens iets anders opent in haar wat al die tijd verborgen lag. Het begint zachtjes en wordt dan scherper en scherper totdat het haar gaat prikken.
Alsof je toch een beetje alleen bent en voelt hoe het is als je hem mist en naar hem verlangt. En tegelijk ben je met hem. Hij loopt jouw pad. Jij hebt zijn warme hand in de jouwe, een hand die jou vertrouwt. Jij ziet de wind spelen met zijn haren. Je zou het liefst de blinddoek willen afrukken en in het zand vlijen en zeggen dat het spel uit is, en hem en jezelf erop neervlijen of gewoon bovenop hem vallen. Maar je bent onderweg en je wilt hem verrassen.
Alleen weet jij zelf niet wat jullie daar wacht. Je bent net zo nieuwsgierig en onwetend als hij. Je doet alleen maar alsof je weet waar jullie heengaan, maar je weet niets. Hij doet blindemannetje. Maar jij bent nét zo’n blindevrouwtje.
Je hoopt, je vertrouwt en je weet een klein beetje. Je weet dat waarheen je onderweg bent voor jullie tweeën is maar je weet verder niets. Tot nu toe heb je maar wat gelezen en gedagdroomd. En gedaan alsof. En nu is het echt. Dat jijzelf net zo met een blinddoek loopt of gelopen hebt. Dat hoeft hij toch niet te weten? De kans is echter groot dat hij het allang weet en misschien daarom wel zo meespeelt, daarom zijn hand willens en wetens legt in die van een onwetend meisje. Omdat hij van je houdt zoals je bent en met je meegaat.
Maar je bent niet eerlijk!
Je laat je weer eens afleiden door het mooier te maken.. Blindevrouwtje toch! Wat maakt jou blind? Niet wat je weet. Niet waarnaar je kijkt. Maar dat waarnaar je niet kijkt. Blindevrouwtje, je bent bang! Niet voor hem, niet voor waar jullie heen gaan, en toch ook wel. Je doet alsof en maakt er een spel van. Je schaamt je omdat je bang bent. Jij moet niet in je eentje aannemen wat hij misschien weet of wat hij niet weet. Je moet eerlijk worden. Vooruit, Rosanne, wees nou eens eerlijk naar John. En met jezelf. Anders kun je nu net zo goed omkeren. Dan was dit het. Dan was je samenzijn een illusie. Dus kies! Omkeren en afkappen. Of het aangaan. Zeggen dat je bang bent.
Ze schrikt ervan. Doodeng. Maar ze doet het.
‘John?’
‘Rosanne?’
‘Kunnen we even..’
‘Wil je even ergens gaan zitten, Rosanne?’
Ze begint zachtjes te huilen, tot haar eigen verrassing.
‘J..ja. Heel graag. Heel even maar.’
Hij staat stil. Zij ook. Hij draait zijn gezicht naar haar toe, blinddoek en al. Zijn vingers zoeken het hare en vinden haar tranen.
‘Je huilt,’ zegt hij, ‘sorry, ik zag niet..’
Door haar tranen heen moet ze giechelen.
‘Nee, n..natuurlijk niet. Die blinddoek. Zal ik die.. even afdoen?’
‘Het is eigenlijk lekker rustig,’ zegt hij, ‘na al die indrukken vanavond. Ik werd er sereen van. Zeg, als we hier gaan zitten…’
‘…dan krijg ik een natte plek op mijn jurk. En op mijn kont. En jij op je broek. En ook op..’
‘..op mijn kont.’ vult hij behulpzaam aan.
’Ja. Daarop. Dus klein stukje omhoog? Naar waar het zand droog is?’
‘Okay,’ zegt hij, ‘ nou, jij hebt de ogen. Jij weet de weg.’
Hij maakt geen aanstalten de blinddoek af te schuiven. Ze laat het maar even zo, alsof het ding ineens een lading heeft die ze niet precies kan peilen. Hand in hand lopen ze tot waar het zand omhoog gaat en de zeeduin begint te glooien. Even later ploffen ze in het zand. John kijkt met geblinddoekte ogen richting de zee die hij kan horen en ruiken maar niet zien.
‘Vertel op.’ zegt hij.
Ineens voelt Rosanne overal bangheid. In haar denken, in haar adem, in haar buik. Ik voel me laf, denkt ze, waarom is dit toch zo spannend?
‘Ehh..’
‘Wacht heel even’ zegt hij, ‘Ik wil je kunnen zien.’
Hij doet de blinddoek af. Hij kijkt naar haar en naar de zee en het strand en de donkere hemel. Hij ziet de sporen van tranen. Zij kijkt in zijn gezicht, zijn ogen staan rustig met een wijde blik maar hij kijkt ook bezorgd naar haar. Hij slaat zijn arm om haar heen en wrijft even over haar rug, nogal stevig.
‘Ik vond het een leuk spelletje,’ zegt hij, ‘maar zeg me eens: hoe is het voor jou?’
En daarmee opent hij de sluisdeuren. Ze valt hem om de hals en zit ineens luid te grienen. Gelukkig laat hij haar begaan en zegt niet dat hij er niks van begrijpt. Het zet de deur daarmee nog verder open. En daar komt het eindelijk.
‘Dat is het nou juist,’ snikt ze, ‘Rosanne in control. Rosanne die nergens bang voor is. Rosanne neemt de leiding. Rosanne weet waar we heen gaan. Bla bla bla. Maar ik ben laf. Laf, laf, laf! Bah, ik word niet goed van mezelf!’
‘Laf? Huh?’
‘Ja, laf! Kun jij je niet voorstellen hè? Nee natuurlijk, want jij zit hier knalverliefd naast me, en jij verkneukelt je dat we straks…’
Zijn ernst doet het. Redden. Zonder dat hij erop uit is.
‘Ja Rosanne, ‘ zegt hij heel rustig, maar misschien met iets waarmee je een schuw dier toespreekt, ‘Ja. Ik zit hier naast je. En ja. Ik ben verliefd op je. En ja. Eh..verkneukelen is niet helemaal mijn stemming. Want het is veel groter. Ik weet het eigenlijk niet. Ik droeg jouw blinddoek graag. Want het is onbekend voor me. En ik vind het eigenlijk ontzettend spannend.’
Ze kijkt hem aan. Dus ook John..
‘Dus jij ook..’
‘Ik ook…’
‘Wat precies?’
‘Jij of ik nu, Rosanne? Wie zegt het het eerst?’
Ze haalt gierend en schokkerig adem.
‘Oh John! Ik ben er bang voor.’
‘Ik ook, Ro. Maar ik ben de jongen en jij..’
’Wat heeft dát er nou mee te maken!’ zegt ze ineens boos.
‘Alles.’ zegt hij, ‘ik kan het me eigenlijk niet voorstellen. Maar ik denk alles.’
Even is ze kwaad en verontwaardigd. Even laait de behoefte op boven hem uit te torenen en hem neer te sabelen. Omdat hij meent het te weten en zich als jongen anders neerzet en iets zegt over een niet-jongen, over een meisje, en over haar. Waar haalt hij die arrogantie vandaan? Mansplainer! Het wezen van de vrouw, door Dr. John haarfijn uitgelegd, in dertig delen, 8000 pagina’s. Ze kijkt hem tartend aan. Maar de ballon van woede in haar loopt snel leeg tot een leeg velletje met een tuitje, buiten en binnen..oh nee! niet de anatomische les nu, Rosanne, alsjeblieft. En niet opblazen, niet leeglopen, en vooral niet weglopen.
Ze bedaart.
‘Luister maar even naar me John,’ zegt ze in plaats daarvan, ‘ het gebeurde tijdens het spel daarnet. Jij als blindemannetje stapte voort aan mijn hand alsof dat heel gewoon was. Je ontroerde me. En ik voelde me net zo blind ineens, maar dan écht! Niet door een lapje stof voor de ogen. En ik begon me te schamen omdat ik iets in mij aan het overschreeuwen was. Ik werd er kwaad van, op mezelf. En ik probeerde het te verbergen. Je bent bij de vervulling van een verlangen, kwaakte ik tegen mezelf, want ik ben natuurlijk net zo verliefd als jij. En alles en iedereen helpt en werkt mee, en jij bent open en lief, en geestig en stevig. En je bent vast ook wel een lastpak en zult ook wel eens een rothumeur hebben, en we zullen ruzie maken, maar daar komen we wel uit, dat weet ik gewoon, en anders niet en dan was het toch fijn met je. Maar wat me zo kwaad maakt en ook zo hulpeloos is die angst. Ze is vormloos en redeloos, en ik begrijp haar niet. Maar ze is er. Ik ben bang voor straks. Het is echt de eerste keer voor mij. Voor jou misschien ook..’
Hij knikt. ‘ Ja. Voor mij ook.’
’En,’ vervolgt ze, ondertussen op geheimzinnig wijze al niet meer helemaal in de greep van het vreemde monster, ‘ik vind dat ik niet bang moet zijn, dat ik nergens bang voor hoef te zijn, het lijkt me allemaal haast ideaal..’
‘Dus jij vindt dat je niet bang hoeft te zijn. En misschien zelfs niet eens mág zijn. Maar je bent het wel.’
Weer die vreemde opluchting.
’Ja, ‘ zegt ze, ‘zo is het. Ik vind het idioot. Maar ik ben het wel.’
’Okay’, zegt John, ‘en wat is daar eigenlijk mis mee?’
’John, ik vind het gewoon rete-spannend! En ik wilde daarnet ontzettend de verleidende vrouw uithangen en jou betoveren, en een prachtig sprookjeskasteel voor ons… Oh John, ik ben zo kinderachtig! En nu zit ik hier in het zand over mijn angsten te praten die ik niet eens begrijp..’
‘Maar die er wel zijn.’
’Ja, er wel zijn.’
’Maar dan nemen we die toch gewoon mee daar naartoe? Ik bedoel: het ís toch ook gewoon rete-spannend, zoals jij dat uitdrukte? En eh..ik heb nul ervaring, maar eh.. we zijn toch verder echt wel een beetje verschillend gebouwd, zal ik maar zeggen. Ik bedoel eh… Ro, kijk me nou niet zo aan! O gelukkig, je begint weer te lachen. Stil, niet me ook nog gaan kietelen alsjeblieft. Want anders kietel ik terug en daar kan jij volgens mij niet tegen. Net zomin als ik. Róó!! Stop! ’
Ze was voor de tweede maal deze dag uit de zee gered. Een kolkende ditmaal. En bevond zich weer in zijn bootje. Ze liet hem los en sloeg haar armen om haar benen die ze optrok.
’Zeg het dan maar, als je uitgehinnikt bent, mijn van niets-wetende lover. Tijd trouwens dat we daar wat aan gaan doen. W-wat is er dan precies zo verschillend? Ik beloof je dat ik echt heel goed zal luisteren. P-p-proberen althans’ Ze onderdrukte een klein giecheltje dat als een verdwaalde vogel kwetterend langsvloog.
‘Bij jou is het van binnen,’ zei hij, ineens heel anatomisch to-the-point, ‘het gebeurt bij jou van binnen. En als ik me dat probeer voor te stellen…’
’Probeer eens..’
’It would scare the hell out of me!’ gooide hij er ineens uit. Tot haar verrassing. En opnieuw opluchting. Een mens, dacht ze ineens. Ze vroeg de mens:
’Ook als het heel fijn blijkt te zijn? En plezierig? En ik jou echt in me wil?’
’Ja. Ook dan.’
’Pfff! Nou eh.. inderdaad. Zo dus,’ zei ze, ‘Nooit gedacht dat ik het daar met mijn eerste vriendje over zou hebben.’
’Ik ook niet.’ zei hij, ‘met mijn eerste vriendinnetje, bedoel ik.’
’So that makes two of us.’ zei ze, ook om de score van mooie Amerikaanse filmzinnen weer gelijk te trekken.
‘Ja.’ zei hij, fijngevoelig daarom “I guess so” als antwoord vermijdend.
‘Het is een oerangst, denk ik.’ mijmerde Rosanne.
‘Zou heel goed kunnen. En best een terechte trouwens. Het is niet leuk, maar zo is het wel.’
’Al dat geweld,’ huiverde zij, ‘ een wereld die vol daarvan is. En hier zit ik, vredig en veilig naast jou.’
‘Gaat het weer een beetje?’ vroeg hij.
’Ja, het gaat weer. Dank je wel, John. Zal ik die blinddoek nu zelf maar omdoen?’
’Oh jammer, ik vond het net zo leuk.’
’Of zal ik er óók eentje omknopen? Samen blind. Heel passend.’
’Eh, waarmee dan?’
’Je jasje.’
Ze proberen het uit. Het gevolg is dat ze samen de zeereep afkukelden en gelukkig een zachte landing maken. Ze kloppen het zand weer uit hun kleren. John staat op een vervolgsessie. Een heel stuk meestommelen aan de hand van je meisje, en dan niet de uiteindelijke verrassing van een Moors paleis? Niks ervan. Rosanne zwicht. De lucht blijkt geklaard. Het is alleen nog maar een spelletje. Ze spelen onderweg nog even het echte blindemannetje en moeten elkaar zoeken met alleen geritsel of gegiechel als lokroep. Dan nemen ze hun rollen weer op zich en weten nu van elkaar hoe spannend ze het allemaal vinden.
Stiekem geniet John van het gezichtloze geluid van haar voetstappen, de warme druk van haar hand die leidt, de windstroom van haar adem, haar geur en iets in haar nabijheid wat zich aan alle zintuigen onttrekt. Maar hij begint er niet meer over.
Rosanne ziet dat ze hun bestemming naderen. Daar komen de strandhuisjes. Ze vindt na enig zoeken de juiste rij, waarbij hij geduldig aan haar hand stommelend meezwalkt. Het lijkt nog het meeste op een zanderig straatje in een nachtelijk dorp waar iedereen al naar bed is gegaan met de luiken dicht. Het heeft iets vaag Amerikaans door al die houten veranda's, maar dan haast in miniatuur. Een planken pad ligt over het zand. En daar ziet ze nummer 15. Daar moeten ze zijn. Daar is de kleine veranda, naar de zee toe. De luiken zijn niet dicht. Achter de zijden gordijnen bij de balkondeuren is wat lichtschijnsel. Lieve Hyacint toch…Na al het nachtelijke sterrenlicht en de zwakke weerspiegeling ervan in het water van de zee is het licht warm en teder. Ze onderdrukt haar verlangen om John plompverloren met blinddoek en al naar binnen te trekken, naar die warmte en intimiteit daar binnen. Maar ze denkt aan hem. Ze weet dat het voor hem allemaal net zo de eerste keer is als voor haar. Ze wil lief voor hem zijn en wil hem ook de geheimzinnigheid meegeven. Ze kan er helemaal niets aan doen dat ze zo denkt en voelt. En hij heeft haar daarnet geholpen. Ze weet wat haar intuïtie haar alk voorschotelde: dat ze een groot geheim delen. Wat de mensen ook vaak zeggen over liefde, hoe banaal mensen er vaak over doen.
Het is niet banaal, weet ze, en zo zal het tussen hen dus ook niet worden. Straks alles laten komen zoals het komt.
Er volgt nog een laatste beetje orchestratie. Ze leidt hem het trapje op Op de veranda staat een klein bankje. Ze laat hem erop plaatsnemen. Zelf gaat ze op de balustrade van de veranda zitten met de houten paal als een steuntje in haar rug. Ze legt het jasje van John naast haar neer, ook al is het fris voor haar. Ze slaat haar ene been over haar andere en houdt zich ondertussen aan de houten post vast. Ze wil dat hij haar zo zal zien zitten met de zee en de sterrenhemel als achtergrond. Het is helemaal geen trots, het is eerbied voor het binnenwerk van zijn ziel die ze beeldschoon vindt. En dan is wat haar betreft de regie en het kleine spel uit. Dan begint het grote spel en dat zal alle regie overstijgen. Hij weet dat ook.
‘John,’ zegt ze en haar stem klinkt een beetje hees, ‘Doe nu die blinddoek af. We zijn op ons plekje.’
Hij doet de pareo af en ziet haar zitten en de zee en de sterren. Ze ziet de verrukking in zijn ogen. Hij is een poosje stil en zucht dan diep.
‘Rosanne,’ zegt hij tenslotte, ‘je mag me elke dag blinddoeken. Als ik mijn ogen open, wil ik dat jij het eerste bent wat ik zie.’
Ze denken allebei onmiddellijk aan samen slapen en wakker worden en het eerste wat je ziet als je je ogen opent, maar zeggen dit niet. Ze glijdt van de balustrade af en loopt de anderhalve pas op hem af en laat zich door hem omvatten. Ze huivert onder zijn aanraking, niet van kou maar juist van zijn plotselinge warmte.
‘Ik dacht dat je meteen om je heen zou kijken,’ zegt ze, ‘maar dat deed je niet.’
‘Ik ben ook nieuwsgierig,’ zegt hij, ‘maar ik heb nu alleen ogen voor jou.’
Maar hij kijkt toch om zich heen. Hij is erg aangedaan en vertederd.
‘Zijn ze dan echt allemaal zo dol op je?’ vraagt hij. ‘Wat mooi hier! Is dit ons plekje voor dadelijk? En zijn we de enigen hier?’
’Daar ziet het naar uit.’ zegt Rosanne, ‘Ik weet het ook niet maar het lijkt verder verlaten. Het zal hier in de zomer wel heel druk zijn.Misschien is het seizoen nog niet echt begonnen. Jij weet dat beter dan ik, want jij woont hier aan zee.’
Ze hebben belangrijker dingen te doen dan het toeristenseizoen te analyseren. Rosanne loopt om het huisje heen tot ze aan de zijkant bij de landzijde de deur vindt waarin de sleutel past. Naast de deur is op de witte planken de gele maansikkel en de blauwe maanschaduw van Demi-Lune geschilderd.
’Kom mee.’ zegt ze, ‘We gaan naar binnen.’
Het huisje is klein. Het heeft in feite één vertrek met om een hoekje nog een soort klein keukentje en daar tegenover bad en toilet achter een kleine deur die half open staat. De kamer wordt gedomineerd door een groot bed met witte lakens en dekbedden, heel veel gekleurde kussens en kussentjes, een schemerlamp waarover een roze zijden doek met lichtblauwe gestileerde visjes is gedrapeerd. Bij het raam staat een kleine tafel die gedekt is met aardewerk bordjes, glazen en koppen en schotels. Op de tafel ligt een briefje met daarop een paar hartjes getekend. Rosanne begrijpt dat het van Hyacint afkomstig zal zijn. Er staan een aantal kandelaren met nieuwe kaarsen. Er liggen doosjes lucifers op verschillende plekken. Voor de balkondeuren staan twee lage houten stoelen met kussens. Op de grond voor de balkondeuren staat een grote bos verse, roze rozen.
Ze voelen de verpletterende goedheid en liefheid waarmee dit nestje voor hen is ingericht en ze hebben er allebei zelfs een beetje tranen in de ogen van.
’Nu wil ik ook nog een spelletje doen,’ zegt John,’Een klein en teder spelletje.’
‘Wat moet ik doen?’ vraagt ze.
‘Heel simpel. Eigenlijk gun ik je hetzelfde. Verrast worden zoals ik daarnet door jou verrast werd. We gaan terug naar buiten. En dan krijg jij de blinddoek om. We spelen. Kleine variant. Je had gehoord dat dit plekje er was. Maar je bent hier nog nooit geweest.’
‘O leuk!’
Ze gaan door de deur met de sleutel weer naar buiten en staan in de inmiddels kille nachtwind onder de sterren. John knoopt het doek om het gezicht van het meisje. De tederheid van het gebaar stroomt uit zijn handen met een natuurlijkheid waardoor haar ineens als een golf overspoelt hoe lief, hoe echt lief John haar vindt.
‘Let op!’ zegt hij, ‘Klaar?’
‘Helemaal klaar!’ zegt ze.
Het klinkt vanonder de blinddoek die eigenlijk haar hele gezicht bedekt een beetje omfloerst. En haar stem trilt. Want ze is ontroerd.
‘Wat ben je van plan, John? vraagt ze zachtjes.
‘Dit!’ zegt hij. Hij pakt haar op en draagt haar over de drempel naar binnen. En ze zijn opnieuw in het huisje. Zij is nog geblinddoekt. Hij overweegt een moment haar op het bed te leggen, maar vindt dat voor nu nog te ver gaan. En dus zet hij haar voorzichtig neer in één van de gemakkelijke stoelen. Vervolgens knoopt hij de blinddoek af. Er verschijnen direct een paar donkere en stralende ogen.
‘O, wat fijn, John! Je hebt geen idee.’
‘Dat heb ik wel! Want ik vond het ontzettend fijn om je naar binnen te dragen.’
‘Dat is je aan te zien, John. Maar het is toch nog wat anders. Het is… het was… Ik kan het helemaal niet in woorden zeggen. Maar dat hoeft ook niet.‘
Ze kijken nog even rond. En dan zijn ze ineens niet meer kijkers, maar bewoners geworden.
‘Heb je het koud?’
‘Helemaal niet. Als je mij maar aanraakt en vasthoudt, John.’
Ze kleden elkaar eerst alleen met hun ogen langzaam en aandachtig uit. Er komt diepe ernst over hen allebei. Zo jong als ze zijn is het voor hen allebei wel heel spannend maar ze zijn er allebei van overtuigd dat het heilig is wat ze doen. Het oeroud en heilig spel moet met alle aandacht en tederheid gespeeld worden. Zijzelf zijn kleine pionnetjes in dit grote spel maar tegelijk de koning en de koningin.
Ze hebben kaarsen aangestoken en staan voor elkaar in de goudgele glans. Hun feestelijke kleding dragen zij nog. Achter hen is het grote witte bed. Na hun ogen komen hun handen en lippen aan de beurt maar het is alsof het nog maar net lente aan het worden is. Ze gaan langs de gestalte van hun geliefde, ze knielen allebei, eerst de een, dan de ander voor elkaar. En wie niet knielt staat met gesloten ogen en volgt met nauwgezette blik de ander. Ze hadden tevoren zo innig gedanst. Nu is het de trage coda ervan of een serenade of het langzame deel van een sonate, totdat ze ineens heel sterk en zeker worden, in hun handen en hun lippenspel. De man die de vrouw en de vrouw die de man liefheeft.
Ze leren in hun gebaren de koninklijke glans van deemoed kennen die tegelijk trots is. Dat de ander zo is als die is. En dat je die aanraakt.
Het is totaal onvoorstelbaar wat ze overkomen gaat en wat ze elkaar zullen geven. Echt beseffen doen ze het niet want daarvoor zijn ze veel te jong. Beseffen komt later. Daarvoor hebben ze nog alle dagen van hun leven. Tenslotte maken ze zich even los van elkaar. Ze halen allebei tegelijk heel diep adem.
‘Ik moet ook heel even naar de badkamer.’ zegt ze.
Ze gaat naar het kleine vertrekje. Daar aangekomen ziet ze hoe op de wastafel een roos is neergezet in een klein glazen vaasje. De roos is dieprood. Op de kruk ligt een wit kanten nachthemd met weer een kaartje met een hartje erop getekend. Verder staat er een flesje met stokjes en hangt er een licht maar sensueel parfum in het kleine kamertje.
Ze moet ervan zuchten. Het is goed om heel even alleen te zijn. Haar geliefde moet zich maar even zelf vermaken. Hij zal wachten en ontzettend naar haar verlangen. Zo zal het zijn.



