Veel tijdens de maaltijd was woordeloos, hoewel ze honderduit praatten en elkaar vragen stelden. Maar daarnaast of daaronder was er de diepe verwondering die tussen hen heen en weer meanderde en kon omslaan in ontroering en weer terug afbuigen naar pret, want ze hadden allebei humor en opmerkingsgave.
De verschillen waren er ook. John was nadenkender en terughoudender, en Rosanne vuriger maar tegelijkertijd dromeriger. Ze kon met haar kin op haar gevouwen handen met grote ogen naar hem luisteren. Dan stelde ze hem een vraag en was hij weer verrast. Hij hoorde zichzelf dingen zeggen waarvan hij niet wist dat ze uit hem konden komen. En dan was het weer lichamelijk: handen die elkaar bevoelden, een vinger langs het gezicht van de ander, je ogen sluiten en proberen of je als een blinde op de tast het gezicht van de ander kon lezen. En samen bekende liedjes op dezelfde toonhoogte zingen en je erover verbazen hoe verschillend de stemtimbres van een jongen en een meisje waren.
En onder dat alles iets wat zich het best liet vergelijken met de ritmen van getijden en de branding, en dat was het verlangen naar meer, naar véél meer. Wat was dit anders dan het meisje ‘s ochtends nog dagdromend op haar fiets had samengerijmd! Ze begon zelf heel diep naar deze jongen te verlangen zonder dat ze het zei. Ze herkende bij hem het verlangen in zijn blik. Hij zei het evenmin. Ze bleven een stelletje aan een tafel in een restaurant. Maar ze voelden hun hartstocht en wisten het van elkaar. Het pulseerde, wentelde en zinderde.
Iets anders uit haar nog naïef dagdromen van vanochtend klopte wèl. De zintuigen stonden veel meer open dan anders. De kleuren van de schemerachtige ruimte waarin ze zaten waren uitgesproken, het kaarslicht was warmer, de textuur van de huid van de ander werd nauwkeurig onderzocht en waargenomen, ze hoorden allebei het in en uit van elkaars adem maar ook van de zee, als het ware door de deuren en de muren heen. Het eten op tafel was niet alleen om honger te stillen maar om alles in je op te nemen wat de aarde aan geuren, smaken, vormen en texturen voortbracht. Bijna zoals een zuigeling alles in de mond neemt. Ergens waren ze weer spelende kinderen in hun zintuiglijke onbevangenheid maar het spel was het spel van liefde en verliefdheid. Het zou verder worden gespeeld en hun kinderlijkheid zou op een altaar worden gelegd en geofferd om een jonge vrouw en een jonge man voort te brengen.
Even plotseling zaten ze weer geboeid in gesprek en ebde de erotiek naar de achtergrond om plaats te maken voor hun geconcentreerde interesse.
Het gesprek begon over de ouders van Rosanne. Ze had ze wat duidelijker geschetst. Hij was erdoor aangedaan en vroeg haar of ze wel wist hoe bevoorrecht ze was. Ze zei ja. Ze verzonnen samen strategieën om misschien toch ooit nog een boos pubermeisje van stal te halen. Maar John moest toegeven dat hij het eerlijk gezegd ook niet echt kans van slagen gaf.
Het meisje maakte een quasi-geresigneerd gebaar met haar handen.
‘Niets aan te doen dus. Ik hou van ze.’ zei ze, ‘John, wat denk je? Is dit een defect van me?’
‘Nee,’ was zijn antwoord, ‘Ik denk dat het veel erger is. Misschien ben je wel een enge mutatie. En als die erfelijk blijkt, wordt dit de zorgelijke toekomst van het mensengeslacht.’
‘O, ik ben dus een freak!’ zei ze provocerend.
‘Ja, waarschijnlijk wel!’ peinsde hij, ‘Maar op dit punt ben je voorlopig nog ongevaarlijk. Totdat de kinderen komen.’
Ze giechelde en hij grinnikte. Ze zwegen weer en mijmerden verder over een toekomst zonder revolterende pubers. Ze kwamen tot de slotsom dat dat alles bij elkaar inderdaad een zorgelijke ontwikkeling zou zijn. Rosanne’s afwijking zou dus nooit de norm mogen worden. Daarover waren ze het wel eens. Maar de afwijking was voor haar en haar ouders nu wel leuk.
’Misschien zijn we wel een alien-gezin.’ mijmerde ze.
’Maar dan zou je dat toch aan je ouders kunnen zien?’ zei John, ‘Is je wel eens wat opgevallen? De bekende dingen, groenige huidskleur, al dan niet lichtgevend, ruit- of spleetvormige pupillen, een typisch of zelfs afwezig gevoel voor humor, moeiteloos vijftig bladzijden per minuut kunnen lezen, het gras kunnen maaien binnen één minuut? Je weet wel, alien. Maar dan zou jij dat zelf óók moeten hebben. Wacht eens, ben jijzelf misschien de alien, een wisselkind? De echte Rosanne als baby ontvoerd en eh.. jij in haar plaats? Ik bedoel, mij maakt het niet uit, hoor. Ik vind jou leuk zoals je bent.’
Rosanne mijmerde nog door over haar ouders.
’Ze lijken me op zich normaal,’ zei ze, ‘ik bedoel, ze zijn natuurlijk wel vreemd, maar toch..’
Ze sloeg ineens een hand voor haar mond.
’John! Hoor je dat? O, ik ben je eeuwig dankbaar! Ik ben dus niet gek! Ik ben dus tóch een gewone puber. Ik vind ze lief, maar wel heel vreemd! En ook raar. Oh, maar dit is geweldig! Feliciteer je me even? Ik ben genezen! Misschien wel door jou, dokter John!’
Ze vloog hem om de hals. Even twijfelde John aan de geestvermogens van zijn tafelgezellin. Maar die barstte in lachen uit en stak hem ermee aan. Definitely human, not alien…
Ze gaven elkaar nog formeel een hand.
‘Thanks, doc.’
‘Gefeliciteerd.’ zei John, ‘Inderdaad. En je ziet er tevreden uit.’
’Was ik daarvoor ook al, hoor. Tevreden over deze avond met jou. Eh.. gelukkig bedoel ik. Maar dit is een speciaal moment.’
Ze begon, meer onder invloed van verliefdheid dan alcohol, die er immers niet was, schor te zingen: Mijn ouders zijn zo vreemd, mijn ouders zijn zo raar, met mij is alles goed, dat is waar, dat is echt waar!
Ze giechelden allebei, en verzeilen opnieuw in een lachbui, John hinnikend en hikkend en Rosanne kwakend en met gillende uithalen naar boven.
Ze kalmeerden en keken elkaar met glanzende ogen aan. Ineens was de tederheid er weer, hulpeloze tederheid, die tranen lokt, elkaar zien, alleen maar aankijken..
Ze stond op en knielde naast zijn stoel. Ze sloeg haar armen om hem heen. En alsof ze iets voorvoelde werd ze warm en ernstig en ze fluisterde het bijna: ‘John, en nu jij! Ik heb nog helemaal niets over jouw ouders gehoord! Bestaan ze wel?’
Hij werd ook ernstig. Ze ging weer tegenover hem aan tafel zitten. John zag er ineens heel breekbaar uit. Hij nam allebei haar handen in de zijne.
‘Wat heb je warme handen. En je bent zo veilig, Rosanne! En wat fijn om samen te lachen. En wat prachtig over jouw ouders. Nu je vraag. Zie je, dat is het nou juist.’
Hij slikte even, en ging door, af en toe hakkelend:
’Ik heb je al verteld over…over mijn Italianen. Hoe die eigenlijk mijn familie zijn. Maar dat zijn ze natuurlijk niet écht. Ik ben slechts kind aan huis bij ze. Ik heb je ook verteld over mijn oom, die een zonderlinge man is, die zijn eigen gang gaat. En mijn ouders: Rosanne, natuurlijk heb ik ouders. Want iedereen heeft ouders. Maar bij mij wil dat zeggen: ik heb ze gehad, maar nu niet meer. Dat is al vanaf mijn tweede jaar zo. Ik heb geen herinneringen aan ze. Alleen een paar foto's. Zie je, Rosanne, mijn ouders zijn namelijk zoekgeraakt.
Niemand weet waar ze zijn, en of ze nog leven. Ik ben in feite een weeskind. Mijn oom heeft zich wat over mij ontfermd. En dat is tegelijk het meest lieve en sociale wat deze zonderlinge man in zijn leven ooit heeft gedaan. En daarvoor ben ik hem dankbaar. Mijn ouders.. als zeker was dat ze dood waren zouden er graven zijn en herinneringen aan hun laatste momenten of zoiets. Maar het is alsof ze, toen ik heel klein was, van de aardbodem verdampt zijn. Zonder een spoor achter te laten. Of uit een foto zijn geknipt.’
Rosanne had met grote ogen zitten luisteren. Tijdens het vertellen had ze haar handen van de zijne losgemaakt. Ze hield haar rechterhand voor haar mond omdat ze geschrokken was van wat ze hoorde en medelijden voelde met haar nieuwe vriendje.
‘Ach lieve John, maar dat spijt me zo voor je! En ik die maar ongevoelig over mijn lieve ouders aan het doordenderen was. En ondertussen doe ik je de hele tijd pijn en herinner je daardoor aan jouw gemis. Oh sorry, sorry, lieve John, vergeef je me?’
‘Jij hoeft je toch niet te verontschuldigen voor je mama en je papa en het feit dat jullie van elkaar houden? Weet je, het gekke is dat ik die pijn niet voel. Ik voel niet dat ik ze mis. Want ik weet eigenlijk niet beter. Maar ook als ik dat niet voel, het is natuurlijk wel zo.’
‘Weet je dan helemaal niets over ze?’
‘Zo is het ook weer niet.’ zei hij, ‘Ik weet wel één en ander. Niet direct, maar uit verhalen en foto's. Ze hebben echt bestaan. Totdat ze verdwenen. Totdat ze uit mijn leven en dat van iedereen zijn verdwenen.’
‘Weet je oom ook niets?’
‘Wat hij weet heeft hij me wel verteld, denk ik.’
‘Wil je het mij vertellen?’
‘Weet je zeker dat je het horen wilt Rosanne?’
‘Maar natuurlijk wil ik het horen!’ zei ze vastberaden.
Ze stond op, pakte haar stoel en ging opnieuw naast hem zitten. Heel dicht bij hem. Ze nam zijn hand, keek hem in zijn ogen en legde haar andere hand op zijn arm. Tot zijn eigen verrassing schoof hij zijn hoofd onder haar arm door, zodat die van het meisje om zijn schouder belandde. En ineens begon hij hartverscheurend te huilen.
Ze liet hem begaan. Ze voelde zijn warme tranen op haar handen druppelen. Hij huilde, eerst schokschouderend. Allengs werd hij rustiger en de tranen vloeiender. Tenslotte was hij enkel nog een verdrietige jongen met roodbehuilde ogen. Een beetje meer op een kind leek hij , maar dat was maar uiterlijk.
Want nu kwam zijn verhaal. Ze voelde feilloos de innerlijkheid wanneer een man gaat vertellen vanuit zijn hart, vanuit pijn maar met alle ruimte voor de lotgevallen en voor wat mensen in de wereld te doen hebben, ook als dat bedenkelijk of tragisch is.
‘Het is geen lang verhaal,’ zei hij, ‘maar het heeft lading. Door het ongrijpbare, denk ik. Mijn ouders heten Raymond en Daisy Carpenter. Daisy heet van haar meisjesnaam Van den Heuvel. Ze zijn op een zeereis in 1959 met een cruiseschip gaan passagieren op een Caribisch eiland waar ze zouden gaan toeren met een motorfiets en een kennis van mijn vader zouden opzoeken. Ze zijn daar nooit aangekomen. De motorfiets is nooit gevonden. Er zijn nooit lichamen aangespoeld. Ze leken in lucht opgelost.’
‘En jij John?’
‘Ik was mee op die cruise. Ik weet daar natuurlijk niets van. Ik was twee. Toen mijn ouders niet kwamen opdagen en de zoekactie niets opleverde ben ik naar New York teruggebracht waar mijn ouders toen woonden. Per vliegtuig met een inderhaast geregelde nanny. Ook daar weet ik natuurlijk niets van. Toen schijnt mijn oom uit Nederland te zijn overgekomen. Hij was de oudere broer van mijn moeder. Ze waren met z'n tweeën thuis geweest. Hij en zijn toenmalige vriendin, of vrouw, kregen een soort tijdelijke voogdij en die is omgezet in een permanente. Toen mijn oom weer alleen was omdat zijn vrouw hem verliet hebben we regelmatig bezoek van maatschappelijk werkers gehad. Waarschijnlijk van de kinderbescherming en later bureau Jeugdzorg, omdat men er niet altijd van overtuigd was dat deze alleenstaande man wel in staat was een jongetje te verzorgen en op te voeden. Maar hij was alles met elkaar een man met verantwoordelijkheidsgevoel zolang het maar niet om zijn eigen liefdesrelaties ging. En dus deed hij dat goed en werden we ongemoeid gelaten. Wat scheelde was dat ik vroeg zelfstandig werd en een ordelijk ingesteld kind. Dus als er geen tekenen van verwaarlozing waren heb ik daar zelf aan bijgedragen. Huishoudelijk bedoel ik. Het zag er bij ons netjes uit. En wat ik aan affectie -zo noem je dat toch?- tekort ben gekomen, nou, dat gingen die Italianen naast ons dus meer dan compenseren. Rosanne, ik heb als kind al de overtuiging gekregen dat God voor je zorgt. Ik hoop dat dat bij mijn ouders ook zo is gegaan en dat, als ze niet meer in deze wereld zijn, ze het wel goed hebben waar ze nu wel zijn.’
‘Denk je dat ze dood zijn, John?’
‘Ja, dat is het meest waarschijnlijke. Maar zie je: ik weet het dus niet zeker. En ik heb daarom nog altijd die wens naar dat Caribische eiland te reizen’ mijmerde hij en keek daarbij half naar boven langs haar heen, ‘al is het maar om hun laatste gangen na te gaan en het voor mij een plek te geven. Of misschien om het lot toch nog een kans te geven. Ik weet het niet goed.’
Zijn blik was weer geconcentreerd bij haar.
‘Hou je van je ouders?’ vroeg ze.
‘Ook lastig om te zeggen,’ antwoordde hij, ‘maar ik ben in elk geval wel trots op ze. Zoals ze waren voordat het lot of het noodlot toesloeg.’
‘Vertel je me nog meer over ze? Als je nog wat weet?’
‘Ik heb een foto van ze.’ zei hij, ‘Die heb ik bijna altijd bij me. Ik heb er een aantal afdrukken van laten maken. Die foto is heel belangrijk. Het is daar 1956 en vlak daarna wordt mijn moeder zwanger. Net als de jouwe natuurlijk, Rosanne. Want we zijn toch ongeveer even oud?’
‘Wanneer ben jij dan jarig John?’
‘O, net geweest. Ik ben net vijftien.’
‘Ik sinds twee maanden.’ zei het meisje, ‘Maar dan waren onze moeders allebei zwanger van ons in dat jaar 1956.’
‘Kijk maar. Hier is de foto.’ zei hij, ‘Gekreukeld natuurlijk door mijn portemonnee. Daarom heb ik een heleboel afdrukken.’
Rosanne bekeek de inderdaad verfomfaaide zwart-ẃit foto. Daarop stonden een jonge man in een wit uniform en een jonge vrouw in een chique jurk en op hakjes in een danshouding. Ze keken naar de camera. Hoewel ze elkaar daardoor niet aankeken, was het overduidelijk dat het stel tot over de oren verliefd op elkaar was. Door hun blik naar de camera keken ze je vanuit hun allang voorbije jaren direct aan, wie en waar je ook was. Zo keken ze dus ook naar hun groot geworden kind John die de foto in de hand had, en zo keken ze nu ook naar het meisje Rosanne.
Alsof ze uit een tijdloze wereld in onze wereld van tijd en ruimte binnenkijken. Ze dacht het en ze zei het tegen John die grote ogen opzette en als antwoord haar hand nam en zachtjes drukte.
‘Ja’ zei hij, ‘dat heb je heel mooi gezegd. Zo kijken ze.’
‘Maar zijn ze wel in die tijdloze wereld, John?’
‘Tja, dat is dus de vraag. Je hebt altijd van die geschiedenissen waarbij iemand even een boodschapje gaat doen en nooit meer terugkeert. Soms blijkt die dan jaren later ergens anders een compleet nieuw bestaan te hebben opgebouwd.’
‘Hebben jouw ouders ooit enige reden gehad om zoiets te overwegen?’
‘Niets dat ik me kan voorstellen. Op de foto zie je mijn vader als leidinggevend purser op het schip. Hij was bezig voor hotelmanager te leren. Dat is een hoge functie. En Raymond was nog jong. Hij was Canadees. Mijn moeder Daisy was uit Nederland. Ze had ballet gedaan en was artistiek creatief. Ze had net een eigen show ontwikkeld met haar vier en twintig jaar. Ze was aangenomen en mocht die doen op het schip waar mijn vader werkte. Volgens mijn oom raakte het direct aan tussen die twee. Op de foto kennen ze elkaar twee jaar. Ze zijn een half jaar daarvoor getrouwd. In New York City, wat de thuishaven van het schip was. Zoals dat in die tijd nog ging, was het niet vanzelfsprekend dat Daisy als getrouwde vrouw doorging met haar beroep. Vijftiger jaren, allemaal erg ouderwets in de USA. Maar Daisy was compromisloos. Ze bleef de show doen. Haar enige concessie was dat ze een andere danseres inwerkte om haar te vervangen als ze eens aan wal bleef. Raymond had opslag gekregen. Ze betrokken een mooi appartement in het zuiden van Manhattan. In die tijd ging dat nog. Op de foto zijn ze samen aan boord. Er waren dansfeesten en dan opende de purser de dans met de ballerina waarvan iedereen wist dat het zijn vrouw was.’
‘Is Daisy daar al van je in verwachting?’
‘Misschien.’ zei hij, ‘Het zou kunnen. Er zit vooral veel glamour in de foto maar ze hadden allebei hun artistieke gevoel, en hebben op de dansvloer mooi geposeerd. Of ik al vanuit het tijdloze naar ze onderweg was en of de glans van mijn moeder misschien die van een vrouw in verwachting is? Ik weet het niet. Rosanne, je begrijpt dat ik hier nog lang over zou kunnen doorgaan maar ik weet uiteindelijk heel weinig. Ze waren, denk ik, niet rijk. Ik weet niet van een familie die met zorg en geldmiddelen paraat stond toen ze weg waren geraakt. Alleen mijn zonderlinge oom. De familie van mijn vaders kant is een raadsel gebleven. Misschien kwam hij uit Canada naar New York City en waren ze het daarmee niet eens en werden alle banden verbroken. Mijn oom is daar ontwijkend over. Daardoor krijg ik de indruk dat daar iets niet helemaal lekker zat.’
‘Hoe heet je oom?’
‘Justus.’
‘O, dat vind ik wel erg passend! Want hij deed dus het juiste.’
John moest lachen.
‘Je zegt grappige maar ook heel rake dingen. Het doet me goed dit allemaal aan je te vertellen. Er zijn maar weinig mensen die hiervan weten. Hoe is het? Heb je even genoeg hieraan?’
Rosanne keek haar nieuwe vriendje onderzoekend aan en probeerde erachter te komen of hij na het vertellen behoefte had aan nabijheid of juist even afstand. Ze besloot zo eerlijk mogelijk te zijn. Dat ze het niet wist en dat ze hem ook niet met een vraag wilde belasten. En zo vloeiden er woorden uit haar mond, zacht en heel voorzichtig en heel erg teder.
‘Laten we na je verhaal even heel stil zijn, stel ik voor. En ik ga nu weer tegenover je aan tafel zitten. En dan kijken we elkaar in de ogen en dan mogen je ouders er even bij zijn, en net zo smoorverliefd als op de foto. Ik denk dat dat goed zou kunnen lukken, lieve John.’
‘Waarom denk je dat, Rosanne?’
‘Weet je dat dan niet?’
‘Ik aarzel, moet ik je bekennen…’
‘John, eerst even dit dan: deed het je goed om uit te huilen?’
‘Het kwam als complete verrassing.’ bekende hij, ‘Maar het deed me goed.’
‘Luister eens John, luister nu goed naar me. Wil je nu even allebei mijn handen nemen? Allebei mijn handen, in allebei de jouwe? Zó ja, dat is fijn. Ik geloof namelijk dat ik verliefd op je aan het worden ben. Niet zomaar wat verliefderig. Maar écht. Vind je het raar of eng als ik dat zeg?’
Het ging helemaal door hem heen maar het was tegelijk iets wat hij op de een of andere manier al wist.
‘Nee.’ antwoordde hij dus alsof het om iets heel gewoons ging, ‘Want weet je, Rosanne? Ik ook. Volgens mij ben ik verliefd op jou aan het worden.’
‘Hoe weet jij dat, John?’
‘Ik weet niet…. ik weet het gewoon.’
‘Dat heb ik dus net zo.’ zei zij ernstig, ‘En daarom gaan wij het leven nu vieren! En wat er ook met jouw ouders gebeurd is, en of ze er nog zijn of niet of waar ook misschien, dat hebben zij ook gedaan. En nu doen wij het.’
‘Nu doen wij het…’ wilde John al gaan herhalen.
Maar in plaats daarvan kusten ze elkaar opnieuw. Over de tafel heen met een nieuwe innigheid, verdiept door het delen van verdrietige lotgevallen en de weemoedige glans van die andere voorbije romance, ergens ver weg op een ander continent in 1955 en 1956, nog voor hun eigen geboorte.
En onverwacht ineens hun diepe bekentenis aan elkaar.



