Wanneer John aangekomen is en op de afgesproken plek op het muurtje gaat zitten gaat Trisha’s blik naar de grote klok die in de zaak boven de tap hangt. Precies op tijd.
Ze telt vijf minuten af. Eerst waren de meisjes het over zeven hele minuten wachttijd eens geworden. Maar haar barmhartigheid wint het. Vijf dus. En na drieëneenhalve minuut besluit ze eigenmachtig dat ook die vijf minuten te lang zijn. Het is tijd om de arme jongen niet langer te laten smoren.
Ze wenkt Rosanne.
‘Nu!’ zegt ze. Ze legt ondertussen het geld op de toonbank voor hun drankjes.
‘Eh.. ladies,’ klinkt het achter haar met een klein stemmetje, ‘ik geloof dat het toch beter is dat ik nu naar huis ga.’
Dat komt van Daphne, die duidelijk bang is om John te ontmoeten.
Okay Trish. Op het laatste moment dan nog maar even een extra hartenactie.
‘Daphne, kom toch nog even mee als je het kunt? Je bent zo dapper en lief voor ze geweest. Ga maar tussen ons in, tussen mij en Hyacint. Gewoon onze armen in elkaar haken! En zullen we dadelijk ijs gaan eten als we ons mooi gemaakte postpakje netjes hebben afgeleverd? O, en hij is echt een hele leuke jongen! Je hebt dus smaak! Maar weet je wat? Er komen voor jou nog andere hoor! Geloof me nou maar.’ En Daphne laat zich overhalen. Ze besluit ineens dat ze haar klusje goed wil afronden en voelt zich niet meer zwak.
Rosanne loopt omwolkt door de drie meisjes op John af.
Hij is volledig overdonderd door haar verschijning temidden van haar vriendinnen. Hij was er wel op voorbereid dat ze zich waarschijnlijk mooi zou maken voor de gelegenheid. Maar hier blijkt de beste voorbereiding vergeefs. Hé, is Daphne ook daarbij?
En Daphne doet ineens haar ultieme heldinnendaad waarover ze zich pas later verbaast maar ook trots op is. Ze stapt op John af.
‘Hallo John! Wat zie jij er prachtig uit! Kijk eens? Wij zijn meegekomen om jouw koningin voor vanavond af te leveren. Lieve jongen, is ze niet beeldschoon? Ik wens jullie een fijne avond met z’n tweeën. En lekker laat maken, hè?’
‘Ik meen het!’ voegt ze eraan toe, terwijl ze zich al op haar hakjes omdraait. Ze kijkt over haar schouder naar hem en zegt: ‘Nou dag hoor! We zijn trots. Op jullie allebei. Komen jullie mee, Hyacint, Trish? Kom, we gaan naar een terrasje. Lekker ijs eten. Nou, dag Rosanne! Go for it, girl! Enjoy. Yee-Haw!’
Dat laatste luid en met haar onvervalste Western Amerikaanse accent.
Trisha is verbluft en ontzettend trots op het meisje. En ze gehoorzamen haar gedwee. Zij en Hyacint.
John en Rosanne blijven bij het muurtje achter. Nu zijn ze samen en ineens ontzettend verlegen.
‘Eh, hallo.. eh Rosanne..’
‘O, uh.. dag. Hallo John.’
Ze hoort zichzelf giechelen en vindt het een irritant geluid.
Ze staan tegenover elkaar. Ze doen allebei of ze in het wassenbeeldenmuseum zijn beland en zelf bij de collectie blijken te horen.
‘Eh..Ro..Rosanne, wat ben je mooi!’ weet hij na enige tijd met moeite uit te brengen, uit een mond die voelt of daar ineens een tandartsverdoving zit.
‘Lieve John,’ stamelt zij, ook met een rare stem, ‘eh..eh.., nou daar zijn we dus dan, hè? Ik, bedoel ik. O, sorry, ook jij natuurlijk. Wij dus. Umme, is het nog erg vroeg? Ik bedoel, zullen we niet nog even wat gaan lopen? Via het strand misschien? Weet je wat? Ik doe mijn schoenen even uit, anders zijn het dadelijk zandbulldozertjes. En ze waren voor netjes bedoeld.’
‘Mag ik ze dan voor je dragen?’
Oh! Eh… hè? Wát? Dragen? Maar ik kan heus zelf wel.. Oh sorry, ik bedoel: wat leuk!’
Waarom lach ik toch zo schel en zenuwachtig? denkt ze wanhopig.
‘Nou, eerst dan maar even uitdoen,’ kwaakt ze verder, ‘Hier zijn ze. Of nee, ik heb ze natuurlijk nog aan. Wacht je even?’
Ze wiebelt onhandig terwijl ze het muurtje als steun gebruikt. En niet hem, daarvan is ze zich ook bewust. Ze wrikt haar schoenen los die ineens verbazend tegenstribbelen. Ze geeft ze schutterig aan hem en voelt zich een dwaze puber.
Vervolgens komt de redding. De menselijke natuur, of wie weet, één of andere vriendelijke godheid grijpt in.
Ze worden verlost. John brengt Rosanne direct in onmetelijke verrukking door de schoentjes van haar aan te willen pakken maar ze uit zijn handen te laten vallen. Ééntje buitelt tree voor tree de trappen af en belandt helemaal beneden in het zand. John schiet er met een rood hoofd achteraan, springt met snelle sprongen twee treden tegelijk de houten trap naar beneden en weer omhoog. Hij struikelt over een laatste tree, omdat die daar helemaal niet blijkt te zijn. Hij staat hijgend weer voor haar terwijl hij het andere schoentje opraapt dat roerloos was blijven liggen. Nu heeft hij ze alle twee. Hij voelt zich ontzettend onhandig. Rosanne is ondertussen helemaal warm en gelukkig geworden. Hij is.. hij is zó..och, wat heerlijk! Wat is hij lief!
‘Nog geen vijf minuten samen en alweer een reddingsactie door jou.’ hoort Rosanne zichzelf opgelucht zeggen, terwijl de kosmos om hen heen langzaam uit de gruwelijke verstarring ontwaakt, ‘Dit keer heb je mijn sprookjesmuiltje uit een gapende afgrond gered. Gelukkig hoefde je dit keer niet het hele meisje te redden. Want ik sta hier veilig bij je. Je bent toch maar een echte ridder!’
Er verschijnt een lachje op zijn gezicht en ook een diepe blos.
‘Ik eh.. Rosanne, ik ben geloof ik een beetje heel erg van je onder de indruk! Wat een prachtige..’
Hij kijkt wat schichtig naar alle moois van zijn metgezel en weet niet goed waar en hoe hij beginnen moet. En wat gepast is of niet.
'Kom', zegt ze, ‘maak me nou niet zo verlegen. Dank je wel. Voor je redding en voor je complimenten. Weet je wat? Zullen we nu net doen of we hier nog nooit zijn geweest? Want alles is vanavond toch nieuw? Neem je me mee langs dit onbekende strand? Waar zijn we eigenlijk? En waar gingen we ook alweer heen? En trouwens, wie ben je eigenlijk en hoe heet je?’
‘Eh, goed, g..goed idee.’
De handreiking neemt hij aan. Hij begint de situatie alweer een beetje leuk te vinden. Een heel klein beetje leuk. De tandartsverdoving schijnt ondertussen ook uitgewerkt te raken.
‘We gaan, eh gaan of lopen.. naar La Demi-Lune, geloof ik tenminste. Ik ben John. Enne.. zo heet ik ook. En nu je het zegt: ik ben hier dus voor het eerst. Jij ook? Ze zeiden me dat we daar vis kunnen eten. Heb jij zin om mee te gaan? En lust je eigenlijk wel vis? Ze hebben me ook gewezen hoe we daar kunnen komen. Via het strand ging prima. Dan kom je vanzelf bij La Demi-Lune, schijnt het. Eh, dat zeiden ze.’
‘Vis eten, met uitzicht op zee en bij halfvolle maan?’ zegt ze dromerig, ‘Jongen, jongen hoe verzin je dit allemaal? Bestaat die plek wel echt? En gaan wij daar nu heen? Jij en ik? Samen?’
Ineens voelt hij zijn vermaledijde onhandigheid wijken alsof het getij wisselt. Hij weet zich plotseling de koning. Ze heeft hem op zijn gemak gesteld. Ze is wel erg verpletterend in haar schoonheid. Maar het is diezelfde leuke en geestige Rosanne van vanmiddag, ontdekt hij tot zijn vreugde. Tijd dus om snel de stijl van hun spel te wisselen.
‘Ik zal je een groot geheim verklappen.’ zegt hij, ‘De plek bestaat inderdaad. Ik neem je er heen. Het is echt. En wij zijn ook echt! Rosanne, wat ontzettend fijn dat je gekomen bent. Kom mee! En onze weg erheen gaat inderdaad over het strand. Weet je wat? Wie als eerste beneden is!’
En ze rennen ineens samen de trappen af en het strand op, als twee blije kinderen. Hij in zijn mooie broek en hemd. Zijn Italiaanse schoenen zijn meteen vol zand. Haar lakschoentjes dansen en wiebelen in zijn linkerhand. Zij rent op blote voeten in haar korenbloemblauwe jurk die om haar benen danst, met haar pareo als een wapperende sjaal om haar hals en haar tasje, opspringend als een hondje tegen haar zij. Hopen dat mijn kapsel houdt, denkt ze nog. Maar Hyacint heeft de handen van een ingenieur gehad. Het zit als gebeiteld.
Onder het rennen bedenkt zij nog dat mannen beter niet mogen weten hoe ontzettend charmant en ontroerend ze zijn als ze struikelen of onhandig worden als gevolg van schoonheid.
En ze herinnert zich ineens wat ze vanochtend op de fiets al bedacht toen ze dagdroomde. Dat hóe knap een jongen ook is en hóe mooi hij er ook uitziet, je hem dat niet zomaar kunt zeggen. Nou ja, ze had John anders wel daarnet ridder genoemd. Dat kwam uit haar tenen. Dat is dus ook schoonheid maar die zit vooral van binnen. Aha, dus zo werkt het!
Net als ze allebei buiten adem raken van het hollen zijn ze al aangekomen bij Demi-Lune. Ze waren over het natte zand vlakbij het water gegaan. Rosanne’s schoentjes waren onderweg maar één keer opnieuw in het zand beland, toen ze allebei even over een zandkasteel sprongen dat kinderen overdag gebouwd hadden. Ze hebben ze uit de droge zandslotgracht gevist, Het Schoenenpaar van de Springende Reuzin, en zijn het laatste stuk omhoog geploegd door het droog stuivende zand. Hij helpt haar de steile trappen op die naar het restaurant leidden. Natuurlijk kan ze het helemaal zonder hulp. Maar je laten helpen heeft echt iets.
Het restaurant staat op de zeeduin. Aan de zeezijde ligt het buitenterras met de verweerde plankenvloer, de banken, de stoelen en de tafels en de glazen windschermen.
‘Eerst naar de zonsondergang kijken vanaf het buitenterras?’ stelt hij voor, ‘Of wil je al meteen naar binnen?’
‘Wat een fijn terras! Goed idee, John, graag! Eerst hier naast elkaar op een bank. Of liever tegenover elkaar? En mag ik jou dan op een drankje trakteren?’
‘Nee, geen sprake van!’ wimpelt hij lachend af, ‘Ik trakteer jou! Je hebt genoeg ellende gehad op het water vandaag. We gaan hier ons plekje innemen en bestellen wat lekker is! En ik wil graag tegenover je zitten.’
‘Oh, mij met de zee als achtergrond? Maar ik wil de zee zelf ook zien! Valt dat te regelen?’
‘Okay, dan doen we de zee aan de kant, ik bedoel onszelf natuurlijk. En het tafeltje tussen ons in. Maar dan wel een klein tafeltje graag’
‘Ja hoor, John, wees gerust! We kiezen een heel klein tafeltje.’ zegt ze lachend.



