Verliefd zijn zou betekenen dat het weer nog mooier is, de hemel nog blauwer en de zon nog meer van goud. Het groen onder de bomen met hun lentebladeren is nog frisser. De dauwdruppels zijn zo dat je ze oplikt met je tong. De witte en roze bloemen die langs het pad bloeien doe je in je haar. En ook als het zou regenen en waaien en je zou rillen, omdat je het koud hebt, zou dat intenser zijn. En alles ruikt dan ook sterker. De geuren van de lente en de regen. Maar ook alles wat stinkt. Verliefd zijn scherpt dus je zintuigen aan. Je zou wazig kunnen worden. Maar eigenlijk wordt je dus heel wakker voor alles. Dus ook voor wat pijnlijk en gruwelijk is. De realiteit wordt niet veranderd, die wordt sterker. Dit betekent dus dat echt verliefd zijn inhoudt dat je ook meer pijn zult lijden. Dus moet je daartoe bereid zijn.
Je vriendje kust je en houdt je vast om je middel en streelt je. Hij wil natuurlijk meer. Zo zijn jongens nu eenmaal. Je remt hem af omdat je de bomen en de bloemen en de hemel niet wil missen. Je wilt het met hem daarbij en daarin. Dat is nou juist zo fijn. Dat is het grote geheim. Maar je weet wel dat jongens dat meestal niet begrijpen. Ze kijken niet meer om zich heen als ze bij je zijn en hebben alleen nog maar oog voor jou. Daarom moet je ze dus afremmen.
‘Straks, lover,’ zeg je hem dus, ‘straks ben ik van jou. Maar nu toch ook al? Waarom begrijp jij dat niet?’
Hij lacht naar me. Ik vind hem mooi. Hij zegt tegen me dat hij het wel begrijpt maar ik weet dat dat niet waar is. Hij begrijpt er helemaal niets van. Ik besluit dat het tijd is voor spelen, anders wordt hij nog verdrietig of ongeduldig. Of, erger nog, denkt hij dat ik hem niet wil en hem afwijs. Of dat ik bang ben. Terwijl hier zijn met hem pure vreugde is. Eentje die me helemaal vervult. Ik wil het allemaal tegelijk. Hij, ik, de hele wereld. Alles tegelijk.
‘Pak me dan vast.’ roep ik lachend, ‘Als je me tenminste vangen kunt!’
Het spel is begonnen. Ik ga er als een speer vandoor.
Omdat ik bijna elke dag dit stuk fiets kan ik heel hard. Hij moet alles op alles zetten om me bij te houden en in te halen. Dit gaat geen makkelijke overwinning worden voor hem. Maar tenslotte lukt het hem toch. Hij haalt me in en trapt als een bezetene nog verder voor mij uit. Ineens gooit hij zijn fiets in de bosjes, en rent nog verder voor me uit tot ik hem fietsend inhaal en naast hem ben. Ik zie het plezier in zijn ogen en ik vergeet even dat we in een wedstrijd zijn. Dan grijpt de kans. Hij grijpt plotseling mij met fiets en al. En wanneer hij en ik in zijn greep tot stilstand zijn gekomen, tilt hij mij voorzichtig van mijn fiets af. Met één vrije hand zet hij die nog tegen een lantaarnpaal. Kijk eens aan, een zorgzame jongen die ergens aanvoelt dat mijn fiets veel voor me betekent. Dat had ik niet van hem gedacht. We zijn naast elkaar aan het lopen en mijn hand is in de zijne. Hij blijft staan en heeft mij in zijn greep en dus sta ik ook. Met zijn andere arm trekt hij mij naar zich toe. Maar nu wordt hij ineens langzaam, voorzichtig en haast verlegen. Hij wordt misschien ooit nog eens lady killer, maar nu nog niet. Ik zie zijn ogen heel dicht bij die van mij. Ik ruik hem. Hij heeft gezweet van het harde fietsen. Ik ruik ook zeep en nog iets anders wat ik niet kan benoemen maar wat bij hem hoort. Een verwarrende mix is tussen lekker en vies, vies-lekker, het heeft body, de geur van gebouwen, bijgebouwen, maar ook scheerzeep en om grappen lachen. Hij zelf is stil. Heel voorzichtig kust hij mij op mijn mond, heel licht. Hij kan veel harder, dat weet ik wel. Hoe hij het nu bij me doet is als de tere vleugelslag van een vogel. Of misschien van een engel, wie weet?
Hij is nog onervaren. Hij heeft waarschijnlijk geen idee hoe juist zijn vederlichte tederheid mij treft als een mokerslag. Dat ik hem in zijn bijna ongrijpbare aanraking helemaal door en door proef en erdoor ga zinderen. Ik voel hoe ik oplos en ontzettend naar hem begin te verlangen.
Maar dit mag hij niet weten. Want ik had daarnet toch “Straks, lover!” tegen hem gezegd? Gelukkig weet hij nog niet zoveel van meisjes. Hij merkt dus niet echt hoe ik naar hem verlang. Hoewel hij het toch zou kunnen weten? Ziet hij dan niet hoe ik naar hem kijk en me niet stil kan houden in zijn armen, en hoe ik draai en beweeg? Ik moet daarbij ook een beetje om mezelf lachen. Hij denkt dan ineens dat het een glimlach is die voor hem is bestemd. Terwijl het dat helemaal niet is. Het is lachen om mezelf.
Dit is dus het oude spel. denk ik ondertussen, Ik ben vrouw aan het worden. Dit spel ligt van oudsher voor me klaar. En op de een of andere onverklaarbare manier ken ik de regels van het spel.
Hij mag beslist niet weten wat ik allemaal weet! En ook niet weten dat ik condooms bij me heb.
En bovendien: we weten allebei niet hoe de middag en de avond gaan verlopen. Er kan nog van alles gebeuren.
‘Wat ben je mooi!’ zegt hij, terwijl hij heel dicht bij me is.
Dat vind ik lief van hem maar ik weet ook: dat zeggen jongens altijd als ze zbij je zijn maar hij of jij nog niet kunt of wilt zeggen op dat moment: ik hou van je, wat klinkklare onzin is. Of: ik wil met je naar bed. Maar ikzelf had toch tegen hem gezegd, daarnet nog: “Straks, lover”? Heb ik hem niet eigenlijk een soort belofte gedaan? Maar ik hoef me daar gelukkig niet aan te houden. En waarom moet het eigenlijk zo nodig in een bed zijn? Is het niet veel leuker en mooier in de duinen?
Als ik het niet ga doen.. Dan zal dat niet zijn omdat ik hem niet lief of mooi of leuk of alle drie tegelijk vind. Maar omdat er dan een andere jongen komt. Eentje die ik helemaal niet kan verzinnen of me inbeelden. Ik zal juist daarom met die andere jongen meegaan als die komt. En dan dus niet met mijn leuke, lieve, mooie jongen. Of toch wel? Maar als die andere jongen mij mee wil nemen, wil ik niet dat de jongens met elkaar gaan vechten. O nee, alsjeblieft niet! Maar dat zullen ze dan natuurlijk zelf wel uitmaken wat ze gaan doen.
Ik aarzel nog of ik iets terug kan zeggen tegen de leuke mooie jongen. “Ik vind jou ook mooi” terugzeggen? Gaat niet. Het zou fijn zijn, want het is ook waar. Maar nee, het gaat niet, dat gaat helemaal niet. Dat zegt dat vreemde weten in mij weer tegen me. Dat komt veel te hard bij hem aan. Alle spel is dan weg. Het moet ook op de een of andere manier ook verdiend worden. Mijn mama kan dat wel eens tegen mijn papa zeggen. Heel soms. Maar daar zijn al hun jaren samen voor nodig geweest denk ik. Nee, dat gaat dus blijkbaar niet zomaar. Wat gek! Dat is dan wel heel anders dan bij een meisje. Daar zeg je dat gewoon. En dat terwijl ik hem zò prachtig vind. Zo’n prachtige leuke jongen!
Ik moet ervan zuchten en vind het leven maar lastig. Maar het is ook goed en wijs geregeld dat dat zo is. Ik begrijp heus wel dat je dat niet zomaar zegt. Die jongen toch. Hij moest eens weten! Maar hij weet het niet. Gelukkig maar. En dat maakt hem trouwens nog extra leuk.
Misschien komt die andere jongen niet. Dan hebben we het samen fijn. Maar ik ga daar niet over. Dat weet ik heel duidelijk:
Je gaat er niet over.
Zo zou het zijn als je verliefd bent.



