John liep met grote passen van zijn lange gebruinde benen het strand af. Door de straatjes van het dorp naar de plek die voor hem zijn tweede thuis was. Het botenhuis.
Het lag net buiten het dorp tegen de duinenrij aan. Voor een botenhuis ogenschijnlijk niet erg handig. Want de zee was op meer dan een halve kilometer afstand. Maar voor een stalling eigenlijk een goede plek, want hier lagen boten altijd veilig.
Op het strand verrezen ze ieder jaar als de lente kwam: de strandhuisjes werden in elkaar gezet werden en in de herfst weer afgebroken en opgeslagen. In het seizoen lag het tussen de huisjes in vol met boten. Maar het gebeurde regelmatig dat bij slecht weer en springtij het water kwam. Elk jaar sneuvelden wel een paar van de huisjes en raakten bootjes op drift die nooit meer teruggevonden werden. Op de lange duur voldeed het botenhuis hoog in de duinen beter. De weg erheen kringelde van de strandboulevard om het dorp heen. Daar waren vaak auto’s onderweg met trailers en daarop allerlei soorten vaartuigen.
Op een uitgestrekt terrein stond een reusachtige met golfplaten bedekte loods. Die was opslag en werkplaats. Ernaast stonden twee grote identieke en blokkendoosachtige huizen als verloren in een steppe. Dit wonderlijke conglomeraat bij elkaar was Het Botenhuis, tenminste iedereen noemde het zo. Behalve de boten lagen er visnetten en stonden rijen scooters geparkeerd die aan toeristen verhuurd werden en in de loods hun eigen onderhoud- en herstelafdeling hadden. Er was een pompinstallatie met eigen diesel, benzine en tweetakt, waardoor het garage-achtige van het geheel versterkt werd. In hoge stellingen in de loods zelf lagen de onderdelen hoog opgestapeld in rekken en stellingen: oud ijzer en soms complete antieke motorfietsen en de bootonderdelen, complete scheepsmotoren, dieselcanisters, reservebanden voor auto- en motor wielen en als die helemaal uitgediend waren kregen ze een tweede leven als stootkussens voor boten. Er waren geen schepen. Het ging om kleine vaartuigen. John kende alle hoekjes en gaatjes van het hele terrein.
De plek was het eigendom van twee broers die in de zestiger jaren uit Zuid-Italië waren gekomen. Ze hadden hun kennis van het boten- en scooterwezen meegebracht. Maar in het zuiden was er niets mee te verdienen geweest. Hier wel. Want dit dorp was een badplaats met bloeiend zomertoerisme en mensen hadden wat te besteden.
Behalve hun enorme voorraad rollende en dobberende voer- en vaartuigen brachten ze hun zuidelijk temperament mee. En toen de zaken begonnen te floreren kwamen ook hun families over. Vanaf dat moment evolueerde het botenhuis tot een mengeling van een verhuurkantoor, makelaardij in vaartuigen, zakelijk en financieel adviesbureau voor Italianen in Nederland, garage, werf en winterstalling. en daarnaast dankzij de uitstraling van hun echtgenotes een soort eeuwige maar onofficiële trattoria.
Want elke dag bleven hier mensen wel mee eten. In de zomer ging dat op z'n Italiaans, aan lange tafels buiten. Als concessie aan het, in Zuid Italiaanse ogen, toch barre Hollandse klimaat werden die van overdekkingen voorzien en glazen wanden samengesteld uit afgedankte exemplaren van de dure strandterrassen vlak aan zee.
Het gemeentebestuur was gelukkig pragmatisch ingesteld. De twee families genereerden heel veel inkomsten die ook het dorp ten goede kwamen. En omdat hun kleurrijke terrein zich op een onopvallende plaats aan de rand van het dorp bevond deed men niet al te moeilijk over bouw- en andere vergunningen en werden deze zaken tegemoetkomend, en soms een oogje dichtknijpend, afgehandeld.
Het botenhuis. Het eigenlijke thuis van John. Vlak naast het terrein stond het huisje van zijn oom. Rosanne had terecht vermoed dat John bij zijn oom inwoonde. Het was eigenlijk ook niet meer dan dat. Zijn oom was een in zichzelf gekeerde man die zijn neefje uit een soort plichtsgevoel bij zich in huis had genomen en hem verder niet veel had kunnen bieden. Hij was ongetrouwd gebleven en had zijn leven niet goed op orde. Hij had achter elkaar verschillende partners. Maar de vrouwen waren bij hem geen blijvertjes.
Daarentegen was de wereld van de buren de plek, waar iedereen iedereen tegen kwam. Ondanks de schijnbare chaos straalde het de geborgenheid van een stabiel, warm nest uit. Het kind was daar instinctief op afgekomen en had er zijn basis had verworven door klusjes te doen, een beetje zakgeld daarvoor krijgen, heel vaak bij ze blijven eten en ondertussen van ze leren.
John wist met elf jaar al feilloos een auto, een scooter en boot te besturen. Hij kon ze ook min of meer uit elkaar halen en weer in elkaar zetten. Hij was er kind aan huis.
De broers heetten Enzo en Maurizio. Hun achternaam bleef eeuwig voor John verborgen omdat die nooit ergens vermeld of gebruikt werd. Op het smeedijzeren uithangbord dat bij de ingang hing te bungelen in de wind prijkten alleen hun voornamen:
Enzo & Maurizio. Boten en scooters. Verhuur, in- en verkoop. Reparatie en adviezen.
Hun vrouwen hadden volgens het kind wél een voor- en een achternaam. Ze werden allebei met Mama aangesproken. John was zelf wees en woonde bij zijn ongetrouwde oom. In zijn huis heette niemand mama. Hij dacht als jong kind dus dat dát de voornamen van de vrouwen waren en dat die toevallig hetzelfde waren. Het klonk ook heel anders dan het Nederlandse “mam” of “moeder” of “mamma”. Allebei dus dezelfde Italiaanse voornaam Mama. Met hun achternamen hielden je beide Mama’s uit elkaar. Je had Mama Gina. Die hoorde bij Enzo, wist hij. En je had Mama Anna. Die hoorde bij Maurizio.
Een kwestie van scherpzinnige kinderlogica dus dat Gina en Anna de achternamen van deze vrouwen waren. En verder redenerend zouden de echtgenoten dus voluit signor Enzo Gina en signor Maurizio Anna heten. De mannen zelf moesten hierom heel erg lachen en zeiden dat ze dit prachtig vonden. Dat hij een leuke jongen was en dat het ergens ook wel een beetje klopte.
Pas als jonge man begreep hij dat het anders zat. Maar toen wilde hij hun familienaam allang niet meer weten. Die was voor hem niet meer interessant.
Kort nadat de beide Mama’s met hun kinderen waren overgekomen en zich in het botenhuis hadden gevestigd, arriveerde per trein een streng ogende Italiaanse dame op leeftijd en in het zwart gekleed, en die Nonna scheen te heten. John was al zo opgenomen in zijn adoptiefamilie dat hij mee op het perron van het kleine stationnetje stond en dit gedenkwaardige moment mee mocht maken. Veel later begreep hij dat zij de moeder van Enzo en Maurizio was, dat ze kort daarvoor weduwe was geworden en daarom bij hen kwam inwonen. Later leerde hij ook dat nonna gewoon Italiaans was voor oma.
De streng uitziende nonna bleek een hart van goud te hebben en dol op kinderen te zijn en dus ook op hem. Ze was taalbegaafd en leerde op haar hoge leeftijd vlugger Nederlands dan ieder ander lid van haar familie. Ze las ook hem met haar aanvankelijk nog Italiaanse accent als kind verhalen voor waarbij hij haar soms met de uitspraak mocht helpen van woorden die nog niet kende.
Een thuisplek, met al haar facetten en mensen, om van alle kinderen uit de twee families nog maar te zwijgen, had eigenlijk wel een gloedvolle naam verdiend, een echte, mooie, eigen naam. Het bedrijf van de broers ook. Maar het was er door alle drukte van het bestaan nooit van gekomen. En dus bleef het voor iedereen Het Botenhuis. De andere botenhuizen in het dorp moesten het daarmee leven. Die droegen wél eigen namen als De gouden makreel of Op het zand. Vroeg je echter naar het botenhuis werd je altijd hierheen gestuurd. Het kon niet missen. Het bleek dus een enorm zakelijk voordeel dat als vanzelf was ontstaan.
De broers hadden in dat soort dingen een gelukkige hand.
John liep het terrein op en werd meteen begroet.
‘Salute, Gianni! Waar kom jij nou vandaan?’
‘Salute, Maurizio. Van het strand! Ik was gaan vissen met het bootje van mijn oom.’
Zijn oom was natuurlijk klant bij ze. Hij genoot vanwege zijn status van buurman een speciaal tarief. Maar dat gold voor bijna iedereen van de vaste klanten. De gebroeders waren onuitputtelijk in het hanteren van speciale redenen om speciale tarieven uit te delen waardoor iedereen uit het dorp altijd ongeveer hetzelfde betaalde.
‘En heb je wat gevangen, John?’
‘Ja, Maurizio. Ik heb wel wat gevangen. Vijf makrelen.’
‘O, maar dat is niet zoveel, jongen! En verder niks vandaag?’
‘Nou, Maurizio, toch wel. Eh… best wel eigenlijk.’
‘O, o, o! Ik zie al aan je gezicht dat er een grote verrassing komt.! Die vijf makrelen zijn nog maar het begin! Ik ben heel benieuwd!’
Maurizio keek met grote koolzwarte pretogen naar zijn aangenomen jongen van hiernaast. John nam even een innerlijke aanloop.
‘Zio Maurizio. Oom Maurizio. Ik heb inderdaad wat anders gevangen. Het is een heel verhaal. Maar ik heb ook een probleem. Als mijn oom erachter komt wordt hij heel boos op me!’
‘Denk je dat? Daarom, jongen, vertel jouw probleem beter eerst aan Maurizio! Dan lossen we het vast wel weer op. Jouw oom moet beter niet teveel problemen erbij krijgen, want hij heeft er al genoeg van zichzelf. Nou, vertel op! Wat is er gebeurd? En wat heb je nog meer gevangen?’
‘Oom, zal ik eerst vertellen wat er gebeurd is? Het net is in de schroef vast komen te zitten en de motor wilde niet meer. Het net is helemaal stuk. De motor doet het wel weer gewoon. Ik heb het net er ook uit kunnen trekken en moest onder water. Het zat helemaal om de schroef heen.’
‘Gianni, maar dat vind ik nou zó knap van je! Je bent nog maar een jongen, maar je kan al zoveel. Later kun jij alles. En dan gaan je kinderen komen. Dan mòet je ook wel alles kunnen, want met kinderen..’
Hij maakte zijn zin niet af en keek even in de verte.
‘We lossen het wel op.’ zei hij, ‘Maar ik wil natuurlijk weten wat je nog meer gevangen hebt, naast die vijf makreeltjes Wat was het’
‘Zio Maurizio, daardoor ging het net nog meer stuk. Maar dat maakte toch al niet meer uit. Het hing als een sliert achter mijn boot. En toen bleef er iets in hangen. En toen moest ik heel snel erheen zwemmen en toen…’
‘Is het een spannend verhaal?’
‘Ja, eigenlijk wel. Voor mij wel. Enne.. Ja, oom. Het is spannend. En ook erg leuk!’
Maurizio aarzelde geen moment.
‘Enzo!’ brulde hij uit alle macht, ‘Vieni qui! Kom hier! Subito! Meteen!’
Van onder een boot die op tonnen stond kwam de bruin van roest bestoven gestalte van Enzo overeind en op hen af. Enzo en John wilden elkaar omhelzen, want dat deden ze vaak. Maar ze bedachten zich net op tijd. Teveel roest,roet, olie en verfsporen. Maurizio praatte zijn oudere broer met een paar woorden in. Over het probleem van John had deze dezelfde opvatting.
‘O, maar natuurlijk lossen we dat even op. Zeg, Gianni, kun jij straks helpen zoeken waar ik die grote lasbril toch heb gelaten? Er kwam een klant. Toen heb ik die ergens neergelegd. Maar ik weet niet meer waar. Nu kan ik niet verder met die onderkant. Maar eerst jouw verhaal, hoor! En eet je straks weer een hapje met ons mee?’
‘Natuurlijk. Graag, zio Enzo.’
‘Nou, Vertel op. Cosa è successo? Wat is er gebeurd? Wat heb je nog meer gevangen? Een haai? Een potvis?’
‘Nee, ik zwom naar het kapotte uiteinde van het net omdat er een voet was geraakt.’
‘Wat? Zomaar een voet? Maar jongen, dat is verschrikkelijk! Het is meestal niet mijn gewoonte, maar moeten we in dit geval misschien toch naar de polizia?’
‘Wacht toch even, Enzo! Het was geen losse voet! Het was de voet van een meisje. En het meisje zat er gewoon aan vast!’
‘Aha! Una donna! Una ragazza! Gianni! Waarom zei je dat niet meteen? Je hebt dus een meisje gevangen!
‘Ooms, het was een zeemeermin! Ik heb een zeemeermin gevangen. Ze zei het zelf!’
Enzo en Maurizio keken elkaar aan en gaven elkaar een knipoog.
‘Hmm, een zeemeermin,’ herhaalde Enzo bedachtzaam met zijn wat hese stem, ‘Eh, Gianni, dit vraagt even om verduidelijking. Wat zei ze dan precies? En zei ze dat ónder water of bóven water?’
‘In het water oom. Niet er onder en niet erboven. Wacht eens, ik weet het weer. Ze zei, om precies te zijn: “dan ben ik waarschijnlijk een zeemeermin!”
Enzo floot zachtjes.
‘Die meisjes uit Olanda toch. Maar Gianni, ze wist het zelf dus niet zeker?’
John moest om zijn oom lachen.
‘Nee, ze was er niet zeker van.’ gaf hij toe.
‘Maar van andere dingen wel!’ Maurizio keek dromerig, ‘En deze meermin heb jij dus zomaar gevangen?’
‘Nee, het was een ongeluk. De boot was stuurloos en dreef veel te dicht bij het strand. Zij zwom en was daarbij een beetje ver van de kust geraakt. Zo is het gebeurd. Maar het was ook wel gevaarlijk hoor. Het had echt mis kunnen gaan. Ze had kunnen verdrinken!’
Een blik van verstandhouding tussen de broers.
‘Nee, Gianni, het was geen ongeluk.’ zei Enzo, ‘Trouwens: zeemeerminnen kunnen helemaal niet verdrinken. Want die leven onder water. Jij kunt dat wel. Dat is ook een beetje gebeurd met je, denk ik. Je bent nog steeds dronken. Van haar! Ik zie het duidelijk. Je hebt helemaal schitterende ogen, en je oren worden rood als je over haar vertelt. Dus volgens mij ben jij toch door deze zeemeermin meegesleurd jongen! Dat doen ze namelijk. Dat is algemeen bekend. Enfin, het moest er ooit eens van komen.’
‘Maar wacht even.’ zei Maurizio,’ Er is iets wat ik niet helemaal snap. Je zei toch dat ze met haar voet was blijven haken?’
‘Ja, oom, in het net!’
‘Maar dan is het dus tóch geen zeemeermin!’ stelde de Italiaan wetenschappelijk vast, ‘Want die hebben, zoals iedereen weet, een staart. En géén benen. En dus heeft de vrouw niet helemaal de waarheid gesproken. De vraag is natuurlijk: waarom niet?’
John speelde het spel mee en genoot ontzettend van zijn ooms.
‘Tja, nu je dat zo zegt, oom Maurizio, denk ik dat je misschien wel gelijk hebt. Dan zou dat betekenen dat zij, oh sorry, ik bedoel: de vrouw dan wel net deed alsof ze een zeemeermin was maar in werkelijkheid..’
‘ ..misschien een gewoon meisje was?’ vulde Maurizio behulpzaam aan.
‘Niet gewoon!’ John flapte het er ineens heel fel uit, ‘Ze is beslist geen gewoon meisje!’
‘Och, caro bambino,’ zei Enzo, nu tot op het bot vertederd, ‘Geen gewoon meisje. Oh, wat is dit mooi! En zij, Gianni? Is zij mooi?
‘Heel mooi, oom!’
‘Ken je dit lied, mijn jongen! Is het zoals in het lied? Ik zal het even zingen. Zeg mij daarna of het zo is als in het lied!’
En hij begon met zijn hese bas te zingen, wel nogal vals maar met ontzettend veel gevoel.
Tu sei per me la più bella del mondo
e un amore profondo mi lega a te
primavera divina per il mio cuore .
Splende il tuo sorriso sul dolce tuo bel viso
e gli occhi tuoi sinceri mi parlano d’amor ...
Tu sei per me la più bella del mondo
e un amore profondo mi lega a te
tutto ... tu sei per me!
Enzo werd er zelf ontroerd van.
‘Je bent voor mij de mooiste van de wereld,’ vertaalde hij behulpzaam, ‘enne,nou ja.. enzovoorts. Zo’n lied kan alleen in het Italiaans. In elke andere taal klinkt het banaal. Maar als dit meisje dus tegen jou zegt dat ze een zeemeermin is, nee, dat ze denkt dat ze een zeemeermin is… hmm, dan is dat niet niks! Dan moet je ervoor gaan jongen! Hoor je dat? En ze is dus ook mooi?’
‘Ze is beeldschoon!’
‘Tja, maar dat zijn zeemeerminnen.’ was het zakelijke commentaar van Maurizio, ‘Dat is algemeen bekend. Weet je wel zeker dat ze benen had?
‘Ja oom, ik heb ze gezien.’
‘En?’
‘Nou, prachtig’.
‘Gelukkig. En geen schubben overal?’
‘Nee.’
‘Dat is een groot geluk. En ga je nu met haar uit eten? En ga je met haar uit dansen?’
‘Ik heb haar uit eten gevraagd! En zij mij uit dansen. Ze zei ook dat ze heel goed armpje drukken kan.’
Diep verwonderde blikken tussen de broers.
‘Le ragazze Olandese, de Hollandse meisjes,’ ze schudden verwonderd hun hoofden, ‘een jongen uit dansen vragen? Armpje drukken…’
‘Misschien,’ opperde Enzo, ‘is ze tóch een zeemeermin en doet ze alleen maar alsof ze een meisje is? En weet ze daarom niet goed hoe het hoort?’
‘Zeg eens Enzo,’ zei Maurizio, ‘je moet niet zo vreselijk ouderwets doen. Tegenwoordig gaat dat zo. Wen er maar aan. Onze Gianni ziet er echt gelukkig uit. En hij neemt haar mee uit eten. Hoe laat, jongen?’
‘Om acht uur. Bij La Demi-Lune.’
‘La Demi-Lune? Een prijzige tent, maar een heel goede keus. Volgens mij heb je het heel erg te pakken.’
‘Is dat te zien, oom?’
‘Ja, het straalt van je af. En weet je al wat je aandoet?’
‘Geen idee! Ik heb nog wel ergens een schone broek en ik heb ook een blauw T shirt.’
De mannen rolden in grenzeloos afgrijzen met hun ogen.
‘Oh santa madre nel cielo! Gli Olandesi sono tutti barbari! O heilige moeder in de hemel. De Hollanders zijn allemaal barbaren! Kind, heb je dan geen andere kleren, ik bedoel: échte? Snap je het dan niet?’
‘Oom, ik heb er niet zoveel. En blauw staat me wel geloof ik.’
‘Meekomen jij! Je gaat direct in bad. We knippen een paar rafels uit je haren. Mama Ana kan dat heel goed. En dan kijken we eerst of we hier wat voor je hebben hangen. Als dat niet zo is halen we wat! En nog iets, Gianni. Morgen heb je vrij. Je mag haar wel meenemen om bij ons te komen eten. Graag zelfs. Want we zijn natuurlijk ontzettend nieuwsgierig. Maar je komt niet werken. De boot die geschuurd moet worden kan wachten. Dit niet. En niet beknibbelen he? Het wordt vast heel duur. Maar je gaat niet elke dag uit eten met een zeemeermin Olandese. Hoe heet zij trouwens?’
‘Ze heet Rosanne.’
‘Rosana! Giustizia celeste! Hemelse gerechtigheid!’
‘Oom Maurizio, betekent die naam dat?’
‘Die naam betekent alles, jongen. Oh, ik begrijp nu je vraag pas. Nee natuurlijk niet. Het betekent veel meer. Eh.. laat maar. Prachtig, een prachtige naam. Rosana. Hoe laat zei je?’
‘Acht uur.’
‘Dan moeten we meteen aan de slag! Niet meer naar die lasbril zoeken. En maak je niet druk over geld. We hebben boten genoeg die een beurt nodig hebben. O, en nog iets! Gebruik je aftershave?’
‘Ja, soms.’
‘Gianni, vanavond niet, hê? Zij doet natuurlijk haar parfum op. Dat doet ze niet alleen voor haarzelf, maar ook voor jou. Van haar parfum word je duizelig als jullie samen zijn. Vooral bij het dansen, maar ook al aan tafel.’
‘Duizelig. En, zio Maurizio, is dat goed?’
‘Ja, dat is goed. Molto bene. En dat ga jij niet verpesten door dan zelf een beetje naar je aftershave te lopen ruiken. Zeep kan. Maar dat is dan ook het uiterste. Capice?’
Ze trokken John ondertussen met zich mee het huis in. Het hek werd dichtgedaan met het bordje gesloten erop. De broers wisten waar het op aankwam in het leven.
John werd deskundig bemoederd door zijn beide aangenomen tantes die het verhaal aanhoorden en niet zoveel zeiden als hun mannen maar samen in rap Italiaans giechelden en hem zeiden dat hij een geweldige jongen was en straks een fijne man zou worden. Hij werd de badkamer in gestuurd en kreeg een overdreven stapel witte handdoeken mee. Toen hij eruit kwam met rood hoofd en natte haren lagen er kleren voor hem klaar die hem niet goed bleken te passen maar zijn eigen kleren waren al in de altijd draaiende wasmachines van de familie verdwenen. Hij kreeg een enorme badjas van Enzo aan. Ondertussen was de maaltijd gereed. Iedereen kwam aan tafel: de monteurs, de boekhouder, de broers, de helft van de kinderen want de andere helft was nog op school of uit logeren. Hij werd geplaagd en gelukgewenst, en veel te hard gepord en op zijn schouders geslagen. Enzo trok hem weer van tafel en zei dat hij niet zoveel mocht eten, want straks zou hij met de ragazza Olandese in het restaurant zitten en dan moet je wel een beetje trek hebben. Als je tenminste een hap door je keel kon krijgen. John kreeg zijn kleren weer terug die schoon en droog waren. Ze liepen het dorp in, naar dezelfde winkel waar zonder dat ze dat wisten Rosanne die ochtend was geweest en haar pareo vandaan had. Enzo zei tegen de man van de winkel dat het om iets heel speciaals ging en dat het echt goed moest zijn ‘maar niet stijfjes, geen jasje ook, of eigenlijk ook wel, dan kan hij dat om haar schouders hangen als het koud wordt, maar niet zelf dragen hê jongen, alleen zo losjes en achteloos over de schouder, en er moet een vlotte broek komen maar eentje die echt goed zit en ook een echt zijden overhemd, donkerblauw, signor, dat heeft u toch wel? Zeg niet dat u dat niet heeft, hoe kunt u dan een winkel hebben hier? O gelukkig, u heeft ze wel, en hij kan het goed hebben, hè signor, u en ik niet maar we hebben het ook niet meer zo nodig, de schoonheid is nu bij uw dochter, prachtig signor, en een slim meisje is ze ook. Nou Gianni, laat je maar bekijken. O, prachtig ben je. En heb je wel schoenen waarop je dansen kan? O hemel, je moet iedereen ook alles uitleggen hier in dit barbaarse Noorden. Schoenen dus, nee, Italiaanse natuurlijk, signor, maar geen nieuwe want ze moeten al soepel zijn. Die jongen moet niet aan zijn eigen voeten hoeven denken maar alleen aan die van haar, u begrijpt me toch wel? Nee, ik ben een soort van oom. Hij helpt mij vaak. Maar dat wist u toch al? Waarom vraagt u dan? Nou, en nu helpen wij hem. En stuurt u ons maar de rekening. Of weet u wat? We verrekenen het met de stalling van uw boot, dat is eh… wel zo handig. En dan scheuren we onze rekeningen doormidden. Kom Gianni, we gaan. Nee, je gaat die kleren nu niet aantrekken, ben je belatafeld? Mama Gina wil ze vast nog strijken.’
Ook dat werd gedaan en hij werd opgedoft tot iedereen eindelijk tevreden was. Ineens was het zomaar half acht, en tijd om te gaan. Zijn eigen oom had hij niet gezien. Hij had nog even gekeken. Niemand thuis.
In het gouden namiddaglicht liep hij daar in zijn mooie broek, zijn blauwe zijden overhemd en op Italiaanse schoenen richting de zee. Hij keek niet om. Maar hij wist dat hij nagekeken werd door zijn aangenomen Italiaanse familie. Hij was te jong om hun vertedering echt te begrijpen maar voelde die wel, als een warm bad en als een zachte lentewind om hem heen.



