HOEWEL ZE VERMOEID zijn van de lange reis over de Atlantische Oceaan en de tocht naar de bergen zijn ze nieuwsgierig naar de burcht. Bovendien vindt tegen middernacht een eerste evenement plaats waarmee de spelen alvast worden ingeluid. In het programma dat op hun kamer ligt hebben ze gelezen dat er eerst een paar voorbereidingsdagen zijn waarin het festival geleidelijk wordt opgebouwd en dat het maandagavond in volle omvang van start gaat. Tot die tijd wordt er aan het programma gebouwd door de deelnemers.
Dadelijk is er een welkom in de vorm van een performance en de begroeting. Ze zijn erg benieuwd.
John en Sheila lopen arm in arm door het nachtelijke stadje. Ze verwonderen er zich over dat het zo rustig is. Waar zijn alle mensen die op de spelen afkomen? Zijn ze voor een groot deel nog niet gearriveerd? Of is er ergens anders al iets gaande dat ze gemist hebben? Het programma zegt daar niets over.
Voor de zekerheid hebben ze buiten een plattegrondje bij zich. Maar ze merken al snel dat dat overbodig is. Overal staan op straat richtingbordjes met opschriften in Portugees, Spaans, Engels, Russisch, Chinees en Arabisch. Ze hebben de keuze om langs twee verschillende wegen naar de burcht toe te lopen. De ene vertrekt via de langzaam stijgende hoofdstraat en de andere is steiler en korter en gaat door steegjes en over trappen.
Ze kiezen de hoofdstraat. Ze denken dat die hun meer oriëntatie geeft waar ze zijn. Ze vinden het ook fijn om stevig door te kunnen lopen na al dat zitten vandaag. Het liefst lopen ze recht op de burcht af.
Zo hoog in de bergen is het is koel rond middernacht. Ze hebben allebei een trui aan. Na enige tijd komen ze bij een bocht en een kruising die ze schuin omhoog leidt in bijna tegengestelde richting als waar ze vandaan zijn gekomen. Dus toch geen rechte wegen hier. De weg geeft meer en meer uitzicht op het stadje. De meeste huizen zijn witgepleisterd en zien er uit alsof ze pas geleden allemaal een beurt met de witkwast hebben gehad. De straten zijn hobbelig. Telkens van richting wisselend zigzaggen ze verder naar boven. Ze passeren een barokken kerkje met een grote kerktoren. In de buurt daarvan staan grote huizen met boogvensters waarachter lichten branden en lange tafels gedekt staan. Misschien zijn hier de restaurants met eetzalen voor het festival.
Inmiddels zijn ze allang niet meer alleen op straat. Geleidelijk zijn uit allerlei straatjes en weggetjes meer en meer mensen gekomen. Ze wisselen een paar woorden met wandelaars die inderdaad voor het festival gekomen zijn. Verder zijn Sheila en John door hun lange reis en het late tijdstip nog niet erg op contact maken ingesteld. Eigenlijk kun je elkaar in het nachtelijk donker ook nauwelijks zien zien. Er is inmiddels nauwelijks nog straatverlichting. De straat begint ondertussen af te vlakken De keien blijven hobbelig en worden groter en ruwer. Ze lopen het stadje uit. De weg gaat nog een poosje buiten langs de stadsmuren, klimt verder en dan liggen de muren ineens achter ze. De weg maakt zijn volgende bocht. Daar zien ze voor het eerst als een donker silhouet tegen de nachtelijke sterrenhemel de burcht opdoemen. De maan is nog altijd onder de horizon.
En dan worden ze een levendige, flakkerende verlichting gewaar die langzaam beweegt en bestaat uit kleine oranje-gele deinende puntjes. In de verte bij de muren van de burcht zien ze de lichtjes zacht opvlammen en de burcht in bewegen. Bij de volgende wijde bocht in de weg wisselt het uitzicht weer. Ze blijven ze verrast staan.
‘O, moet je kijken!’ zegt Sheila en knijpt John zachtjes in de arm.
Voor hen staat een rij mensen te wachten. Langzaam lopen ze in golfjes over de weg en staan dan weer een poosje stil. Op enige afstand voor hen is een soort wachtpost, waar helpers ieder van een fakkel voorziet en voor ze aansteekt. Ze beseffen ineens dat ze aan de onderkant van een langzaam klimmende optocht staan, waarbij in het donker de mensen lopen, stilstaan, zachtjes praten of naar boven wijzen. Voorbij de wachtpost verandert de donkere optocht in een levende cortège van fakkellichtjes. Als een bezielde, deinende lichtketting gaan de wandelaars het laatste stuk van de weg omhoog op de burcht af.
Wanneer ze zelf aan de beurt zijn krijgen ze ook fakkels en worden vriendelijk welkom geheten. Ze worden gevraagd of ze vannacht na afloop hun fakkels hier weer in willen leveren voor het volgende nachtevenement dat hier morgen zal zijn.
Ze lopen verwonderd verder in het schijnsel van hun fakkels. Ineens zijn ze zelf schakels geworden van deze ketting van licht, onderweg naar die voor hen nog onbekende plek van de burcht. Ze voelen zich plechtig gestemd. Ineens in een lang vuurspoor lopen en dit tegelijk zelf zijn.
Na een paar honderd meter komen ze bij de ingang van de burcht. Die blijkt veel groter dan ze hadden gedacht. Het is een mengeling van tot de verbeelding sprekende ruïnes en intacte gebouwen. Ze gaan door een poort en over lange ruwe stenen trappen en houten bruggen. De weg leidt langs binnenhoven en door tuinen langs de kasteelwallen. Later wordt hen dit allemaal vertrouwd. Ze zien het die eerste nacht maar heel vluchtig.
De optocht waarvan ze deel uitmaken kronkelt en vloeit ondertussen verder als een zelfsturend en alwetend groepsdier langs de muren van het kasteel. Ze klimmen verder langs de gebouwen tot ze een hoogte bereiken van waaruit ze alweer op de burcht neerkijken. Ze komen op een wijde vlakte. Ze moeten vlak bij de top zijn van de berg waarop de burcht is gebouwd. De vlakte is hier en daar door lage muren begrensd. De berg is de hoogste in de wijde omtrek en overdag zul je hier in alle richtingen ver om je heen kunnen kijken. Ze gaan nog de laatste meters omhoog. Ze hadden verwacht dat de top open en kaal zou zijn, maar tot hun verrassing komen ze aan bij de ingang van een door een hoge rozenhaag omheinde kasteeltuin. Zij gaan verwonderd, nog altijd als lichtschakel in de optocht, door twee metersbrede smeedijzeren poorten in de haag naar binnen.
Nu slaakt John een kreet van verrassing. De omheinde kasteeltuin biedt met gemak plaats aan honderden mensen. Er zijn al veel bezoekers. Ze hebben allemaal fakkels. Ieder die binnenkomt wordt door helpers in een wijde grote kring geleid zodat zich daar een steeds grotere gloeiende ring vormt tegen de achtergrond van de nachtelijke hemel. Door de vuurgloed heen zijn de helder fonkelende sterren zichtbaar.
Het is ontzettend imposant. Er wordt hier en daar nog wel wat gepraat en gelachen, maar het tafereel is zó indrukwekkend dat het praten steeds zachter en zachter wordt naarmate meer mensen aankomen en met hun fakkels de lichtkring versterken. Tenslotte lijkt het einde van de zich naar boven bewegende fakkeltocht aangekomen en is de grote cirkel compleet. Het is ondertussen stil geworden. Enkele minuten lang is er alleen nog het geluid van de nachtwind en het ijle, bijna zoemende knisteren van de honderden brandende fakkels.
Het festival is begonnen.
Vanuit de verte nadert zachtjes muziek. Één enkele viool maakt zich nauwelijks hoorbaar los uit de geluidscoulisse van de nachtwind, lijkt daar een moment mee samen te spelen en treedt dan als op een podium naar voren met geïmproviseerde klanken. Bij de ingang van de tuin verschijnt een violist, spelend op zijn instrument. Hij heeft een aantal andere muzikanten om zich heen, maar alleen zijn viool klinkt in de wijde nacht. De speler draagt een wit overhemd met zeer wijde mouwen, een zwart gilet, een zwarte pantalon en een hoedje. Hij speelt ontzettend virtuoos maar tegelijk losjes, alsof het hem geen enkele moeite kost
‘Hij lijkt wel op de vioolspeler op schilderijen van Marc Chagall!’ fluistert Sheila zachtjes tegen John.
Een trommelaar loopt achter hem aan. Na enige tijd zet die in. Eerst roert de trom met een enkele doffe slag, dan nog één, en dan in allengs levendiger wordend ritme. De muziek wordt direct aardser en volkser. Een andere speler zet in op een piccolofluit die hij bespeelt met snel bewegende en doordringende hoge klanken.
Om de drie muzikanten heen lopen fakkeldragers die ze bijlichten. De fluitist neemt de leiding over en verandert en ritmiseert de muziek verder en verder, waardoor die steeds meer tot een dans wordt. En van trappen aan de overzijde van de tuin, in de richting van de andere zijde van de burcht komt door een wijdgeopende andere poort de vierde muzikant, een accordeonist. Die begint meteen vanaf zijn plek te spelen en haakt in op de muziek die nog levendiger samenspel wordt en nog steeds geïmproviseerd aandoet en waarin de klanken tot een beweeglijke vrolijke dans ineenvloeien.
De muzikanten gaan met z’n vieren midden in de grote vuurkring staan, met de ruggen naar elkaar toe en nodigen de mensen nu uit, op hun muziek te gaan klappen.
De fakkeldragers zetten hun fakkels weg in standaarden. Ze vormen een eigen kring en beginnen om de muzikanten heen een volksdans te dansen. Na ongeveer tweemaal rond te hebben gedanst draaien ze zich om en maken naar iedereen een uitnodigend gebaar
John en Sheila zien dat overal smeedijzeren korven staan en dat je daar de fakkels in kunt plaatsen. De fakkelaars maken met hun gebaren duidelijk dat je mee in de kring kunt komen, nadat je eerst je fakkel veilig weg hebt gezet. De kring van dansende mensen groeit.
De dans is heel simpel. Ze bestaat uit een paar passen de ene kant op, en een paar passen de andere kant op. Dan drie passen naar binnen en weer drie naar buiten, en dan één keer om jezelf draaien. Bij het wisselen van richtingen klap je iedere keer in de handen. De muzikanten geven de momenten duidelijk aan. Maar bij een zo groot aantal mensen gaat er natuurlijk van alles mis. Er komt toenemend vrolijkheid en gegiechel, vooral bij deelnemers die de verkeerde kant uitlopen.
Na een paar rondjes en veel gelach en gejoel beduiden de helpers met gebaren dat de dans ten einde gaat. Ze nodigen telkens groepjes mensen uit de kring te verlaten, weer hun fakkels op te pakken en in de grote kring te gaan staan. De lichtcirkel groeit weer.
Tenslotte zijn alleen de helpers overgebleven. Ook zij verlaten paarsgewijs de kring. Één enkel danspaar blijft over, terwijl de muziek verder vereenvoudigt en terug verandert in solospel van de violist, dat tegelijkertijd almaar wilder en vrijer wordt.
De dansende man en vrouw blijken volleerde balletdansers. Ze verzinnen toenemend duizelingwekkende choreografieën en dansen op het geïmproviseerde vioolspel. Het wordt haast een wedstrijd in hun bewegende vindingrijkheid en de muzikale virtuositeit waarbij de viool vibrerend sneller en hoger speelt tot de klanken bijna onmogelijk ijl en snel zijn geworden en het paar in wervelende bewegingen om elkaar heen, uit elkaar, naar het midden toe en naar de periferie uitwaaierend in steeds gewaagdere passen en gesten danst en hun gestaltes daarbij bijna oplossen tot alleen nog beweging en de grond onder hun voeten bijzaak geworden lijkt.
En plotseling verstilt alles.
Zowel de klanken als de dansbewegingen. Nog één ijl moment lang hoogspanning. Één onmogelijk hoog zingende viooltoon. De dansers verenigd tot een labiel, rank bouwsel van gestolde bewegingskunst. En ineens is alleen de nachtwind nog te horen.
De violist laat zijn instrument zakken. Hij doet zijn hoed af en reikt naar de dansers. De mannelijke danser neemt viool en strijkstok aan. Hij houdt die voor zijn lichaam als een kleinood. De vrouw zet de hoed van de violist op. Bij het aannemen bevriezen ze plotseling in hun bewegingen zodat ze ineens op de levende standbeelden van straatartiesten lijken.
De violist speldt nu een microfoontje op en begint te spreken. Het geluid van zijn stem is door de versterking door de hele kasteeltuin te verstaan.
‘Ladies and gentlemen’ begint hij in perfect Engels.
Ineens herkennen John en Sheila hem. Het is de man die hen eerder die avond bij de stadspoort geholpen had en die Anthony heet. Hij is de vioolspeler van daarnet en de spreker van nu.
‘Welcome aboard! Dit is het onneembare kasteel op de grens van landen. Dit is tegelijk de plek waar iedereen welkom is, waar die ook vandaan komt! Dit kasteel laat zich niet met geweld veroveren. Waarom niet? Omdat het helemaal open staat! Dat is het grote geheim. Ik ben Anthony en dit is het festival van spelen. Dit wordt de grote speelplek voor jullie allemaal de komende dagen. Wat zijn we jullie dankbaar! Jullie die hier naartoe gekomen zijn om met ons dit avontuur aan te gaan. We doen het nu alweer voor de derde keer en we zijn weer ontzettend benieuwd. Wij hebben hier de plekken voor jullie geregeld. Er is catering. Iedereen heeft naar ik hoop een goede slaapplek en anders kan daarin nog voorzien worden. We hebben security en brandweer en artsen en eerste hulp voor als dat nodig is. We hebben hier werkelijk alles wat we maar konden bedenken geregeld wat je vooraf kunt regelen. En ik ben nu al die mensen al dankbaar voor het enorme werk wat ze verzet hebben en nog zullen gaan doen. Maar het belangrijkste? Dat hebben wij juist niet geregeld! En dat wéten jullie.
Het belangrijkste zijn jullie zélf! De inhoud en het programma van deze spelen: dat zijn jullie zelf. Wij kunnen dat niet regelen. En we willen dat ook niet. Jullie zijn jullie en wij hebben jullie ook niet verzonnen. En ook niet wat jullie allemaal aan moois en creatiefs meebrengen. De komende dagen wordt hier dus het programma van jullie festival opgebouwd en believe me: we zijn echt heel erg benieuwd!
We zijn hier op een bijzondere en mooie plek waar je veel over kunt nalezen dus hoef ik daarover niets te vertellen. Maar wel dat we op deze spelen altijd bijeen zijn gedurende die bijzondere tijd in het jaar van de zomerzonnewende waar de dagen het langst en de nachten het kortst zijn.
Daarom zullen we de komende dagen deze zomermomenten van hemel en aarde telkens vieren, zoals jullie nu net het uur van middernacht met jullie fakkels hebben opgeluisterd.
Het volgende moment zal hier zijn rond zonsopgang. Daar hebben we ook weer wat moois voor bedacht. En weet je wat? Die momenten vormen dan ook zo ongeveer het enige wat wij vanuit de organisatie inhoudelijk op touw hebben gezet. Voor de rest is het allemaal aan jullie zelf.
Geniet ervan! Geniet van deze dagen. Als we je ergens mee kunnen helpen, vraag ons, en we zullen ons best doen. We maken het nu met het programma niet laat omdat veel mensen vandaag hun reisdag hebben gehad en moe zullen zijn. Ik wens jullie een goede eerste nacht. En ons allemaal hele inspirerende en gelukkige spelen! Geweldig dat jullie er zijn! Thank you!’
Hij nam het applaus, dat in de buitenlucht als het ruisen van regen klonk, in ontvangst. Hij liet zich viool, strijkstok en hoed aanreiken door de beide dansers die uit hun verstarde poses ontwaakten en begon weer zachtjes te spelen. Hij liep de tuin uit richting de uitgang naar het kasteel en nodigde iedereen uit om hem te volgen. De fakkels gingen mee. De langzame lichtjesoptocht begon weer te bewegen, maar nu in omgekeerde richting, naar beneden. De klanken van zijn viool verwaaiden in de wind maar waren af en toe nog even te horen.
Bij de wachtpost aangekomen gaven John en Sheila samen met de anderen hun fakkels terug. Stil en verwonderd liepen ze terug door de straten van het stadje terug naar hun kamer en daar aangekomen verkeerden ze nog een poosje in betovering. Totdat ze die braken.
‘Hoe vond je het?’ vroegen ze allebei precies op hetzelfde moment aan elkaar en moesten over hun altijd aanwezige synergie lachen. ‘Geweldig’ zei hij tegen haar en zij tegen hem. Ze begonnen zich uit te kleden.
‘Kom je bij me?’ vroeg Sheila, ‘Als ik mijn ogen dichtdoe zie ik de fakkels nog voor me. En hoe ze in jouw verwonderde ogen spiegelden. Kom, John. Maar ik waarschuw je. Ik heb verschrikkelijk slaap.’
‘Ik heb van thuis een windlichtje meegesmokkeld in mijn koffer,’ zei John, ‘Die zal ik op tafel zetten en voor je aansteken. Dan zie je ook een lichtje als je je ogen tussendoor even open doet.’
Ze lachte naar hem.
‘En dan zie ik jou!’ zei ze. ‘Je bent mijn eigen smokkelaar. Je bent met je geheime, lieve spullen door de douane heen geglipt en nu woon je in mijn bed!’



