ERGENS OP EEN ander continent staat een burcht op de grens tussen twee landen.
De landen lijken op elkaar, maar ook weer niet. Het ene land is harder en het andere is zachter. Het harde land heeft in het verleden een paar maal geprobeerd om de burcht in handen te krijgen van het zachte land. Maar dat is ze nooit gelukt. Op één of andere onbegrijpelijke manier heeft het zachte land de burcht behouden.
In het zachte land zijn de mensen erg vriendelijk. De wijn is er stroperig en zoet. De vissen op de markt komen uit de nabijgelegen oceaan en zijn vers. De taal van het land lijkt op die van het harde land, maar haar klanken en zinsmelodieën zijn zachter en ongrijpbaarder. Misschien doet die oceaan dat wel. Zelfs de valuta van het land is nogal zacht. In het verleden heeft dat voor heel veel problemen gezorgd. Zacht zijn ook de ezels met hun melancholieke ogen met lange wimpers. Vroeger trokken ze geduldig en lijdzaam de karren voort over de landwegen en ploegden op de velden, totdat er auto's en tractoren kwamen. De dieren doen het nog steeds, maar worden links en rechts ingehaald. En dus trekken en ploegen ze minder en minder.
In het harde land draafden in die verleden tijd veel paarden. Ze hebben daar een grootse en trotse geschiedenis. Ze hebben een eigen auto-industrie en ook iets met stieren. Het zachte land heeft meer met ossen. En in het binnenland liggen haar dorpen en steden bevallig gevlijd in valleien langs stromen en rivieren.
Het harde en zachte land zijn als broer en zus uit één gezin. Daarom lijken ze zo op elkaar. Natuurlijk heeft het harde land ook zachtheid en het zachte land ook hardheid. Allebei hebben ze dictaturen gekend, en onderdrukking en geweld. Dat is nu eenmaal overal en dus ook bij hen. Maar ze benadrukken liever elkaars verschillen dan hun overeenkomsten en vinden daarbij van alles van elkaar.
De burcht staat hoog op een berg en kijkt uit op de twee landen. Het fort bestaat uit steen van de bergen zelf. Dat is uitgehakt en opnieuw samengevoegd. Ook de straten van het kleine stadje waarboven de burcht uittorent zijn met deze stenen geplaveid. De meeste huizen zijn er van gebouwd. De berg, de burcht en het stadje vormen met elkaar één hoog tot in de hemel opgeheven aardrijk. Zó hoog, dat je op bewolkte dagen neerkijkt op een wolkendek. Daaronder ligt dan het zachte land helemaal verscholen. Het harde land is op zulke dagen sowieso onzichtbaar omdat het verder weg ligt.
Ooit werd de burcht bevolkt door krijgsmannen en geleid door heersers. Het stadje was er om de burcht te dienen. En de burcht diende de heersers. Die beweerden zelf vaak dat ze ook iets dienden maar dat deden ze niet. Ze dienden niet maar heersten.
De heersers zijn inmiddels vertrokken. Nu wonen er alleen nog maar de dienaren. Die dienen nog steeds.
De tijden zijn veranderd. Er zijn heel andere, nieuwe mensen gekomen: mensen van deze tijd. Ze komen telkens van ver weg, strijken neer als vogels en verdwijnen weer. De dienaren bedienen nu deze mensen terwijl de burcht er gewoon nog is maar wel in verval is geraakt. De burcht is van steen en bekommert zich daar totaal niet om, en is het ook onverschillig of er nu geheerst of gediend wordt, en door wie.
Die nieuwe mensen zijn de luchtreizigers.
En de dienaren in de burcht en het stadje: zij dienen de luchtreizigers.



