STATIG, MET EEN flinke vleug nostalgie. Zo kwam het plein op John over, en het gebouw waar ze op afliepen. Denise passeerde vastberaden het grote straatterras. Ze was duidelijk geen moment van plan, daar plaats te nemen. Ze liepen door in smeedwerk gevatte glazen deuren naar binnen.
‘Belle epoque’, zei Denise. Ze wees met een handgebaar om zich heen. ‘Het eeuwfeest van dit etablissement is alweer een poosje geleden. John, het doet me veel om hier weer eens te zijn. Een reden temeer waarom ik je dankbaar ben dat je gekomen bent. De McIntyre limousine zou me nu al op verre afstand van de stad hebben. Hadden mijn kinderen je al verteld dat ik hier gestudeerd heb?’
’Ja, Denise, dat hebben Anthony en Francesca gedaan.’
’Oh, ik had je dat zelf ook verteld daarnet. Een beetje jet lag vermoedelijk. Kom, we gaan zitten. Langs die enorme toog. Enfin, dat is ook nogal voor de hand liggend hier. Achterin zit je erg weggestopt.’
Ze draaide op de hakken van haar pumps een hele slag in de rondte. Haar gezicht straalde en ze knikte tevredcn. ‘Kijk, kijk.. wat fijn! Alles nog zo herkenbaar. Nog glanzender en kleurrijker dan ik in herinnering had. Het is echt lang geleden voor me! Ongeveer vijfentwintig jaar, schat ik, de laatste keer was samen met Anthony als achtjarig jongetje.’
Wat bijzonder! dacht John ondertussen, ik ben omgeven door vrouwen met intense herinneringen aan plekken van hier, en van vijfentwintig jaar geleden. Sheila heeft die immers ook!
Ze namen plaats aan één van de tafeltjes langs de lange wand. De plek ademde geschiedenis: een oud-gestylde en zeer goed onderhouden inrichting met sprankelende, kristallen luchters, lambrisering, smeedijzeren hekwerken, glimmend gelakt houtwerk, een grote zwart-witte plavuizenvloer, de nijvere af en aan lopende bediening formeel gekleed, het tijdloze geluid van de espressomachines, energiek bediende belletjes, geroep vanuit de keuken, gasten die papieren dagbladen aan stokken lazen, chique dames die romans lazen, jonge mannen die de deur in de gaten hielden en waarschijnlijk op afspraakjes wachtten.
Denise zat tegenover hem. Ze had hem de plek gegeven met het meeste uitzicht. Zelf zat ze met haar gezicht naar de wand, waardoor John haar vanaf zijn plek door alle bedrijvigheid van het grand café omraamd zag, een Portugese dame met getekende schoonheid, gevat in een fin-de-siècle schilderijlijst of een tableau vivant.
Als ze al vermoeid was van de korte nacht over de oceaan en het onvermijdelijke slaapgebrek was het haar niet aan te zien. In plaats daarvan stond haar gezicht levendig. Haar ogen registreerden via de grote spiegel achter John elke beweging, ieder in en uit gaan van gasten, en de kelners en serveersters met hun dienbladen. Ze zag hoe John haar zat op te nemen.
‘Jij weet al behoorlijk veel over mij, mister! Tot en met een bevalling. Toe maar, zeg! Maar dat hoort nu eenmaal bij zo’n situatie. Aanstaande moeders hebben meestal absurd weinig privacy, en over die tijd ging het. Alle info die je kreeg was relevant. Erg relevant zelfs, en daarom heb ik er vrede mee. Terwijl jij voor mij een absolute mister mysterious bleef. Maar dat hoorde misschien ook bij de situatie, dat was jouw rol denk ik. Just popping out of nowhere and playing your key part.!’
‘Denise, ik verzeker je, het was niet mijn bedoeling..., echt nooit..’
‘I know that! Jij was helemaal niets van plan. John, het is goed. Ik vind het fijn dat we hier nu tegenover elkaar zitten, zonder al onze archetypen en mysteries en eindelijk eens gewoon kunnen kennismaken. Ik heb je naar deze plek gesleept die ik heel goed ken. Hier verdiende ik dus bij als studente. Ik liep zelf af en aan te draven met glazen en serviezen, eten en drinken, gaf bestellingen door, en droeg mijn heuptas vol munten en biljetten en bonnetjes, alles nog cash en in de tijd van de oude escudo.’
‘Is dat het, wat ik nu aan je zie?’ vroeg hij, terwijl hij haar verschijning opnam, hoe ze hier zat op een plek die ze zo goed kende, ‘Je zou moe moeten zijn van die lange vlucht, die je net achter je hebt. Maar hier tegenover me zie ik… tja, wat eigenlijk? Zie ik iets van die jonge studente? Is die een beetje tevoorschijn gekomen?’
‘Correct. And very, very charming again, mister John! Ik ben ijdele vrouw genoeg om daar gevoelig voor te zijn. Ik vind af en toe “mister” tegen je zeggen ook wel passen, omdat je die rol moest innemen. Mysterious. Maar nu we hier samen zitten zie ik ineens dat je dat voor mij eigenlijk niet bent. Ik was benieuwd naar je. Maar ik vind jou geen man van geheimen. Eigenlijk ervaar ik jou als behoorlijk ontwapenend.’
‘Denise, ook van jou correct! Ik ben echt maar een heel gewoon mannetje. Alles wat mysterie is, ben ik nu juist niet. Ik kom het alleen maar vaak tegen.’
’I really like you’ zei ze ineens, mijmerend, ‘maar dat wist je al. Didn’t you?’
’Wat een geweldige plek hier,’ zei John en maskeerde daarmee vlug een heel scala van emoties. Hij merkte het bij zichzelf en corrigeerde.
’Yes I did. And likewise.’ bekende hij.
Wow, zo simpel! dacht hij verrast, toen de vrouw tegenover hem als antwoord een glimlach schonk, zoals alleen een vrouw die kan geven.
Ze bestelden allebei koffie.
‘Perfeito! Precies wat ik nodig heb, na die korte nacht, zei Denise, die behaaglijk uit een grote beker meia de leite slurpte. ‘Jij was ook vroeg op, denk ik.’
’Om zes uur zat ik in de auto.’ zei John, ‘Ik wist niet precies hoe lang ik erover zou doen. Het bleek ruim gerekend. Denise, dus we bevinden ons op een plek uit jouw intensieve studietijd, en uit je meisjesjaren.’
‘Ja, Anthony heeft wel heel veel verteld over me.’
‘Is dat erg? Hij is trots op zijn moeder!’
’John, hier liet ik de meisjesjaren achter me. Op de universiteit en in mijn studies was ik misschien nog een beetje een meisje. Hier werd ik jonge vrouw. Behalve in de liefde dan. Daar bleef ik miraculeus heel lang meisje. Ik vond mezelf af en toe vreemd op dat punt, want mijn leeftijdsgenoten waren daarin anders. En toen ontmoette ik Rory. Dat was trouwens helemaal niet hier. Oh, dat hebben mijn kinders je dus ook verteld, zie ik.. Nou ja, dat is dan maar zo. Je weet ongeveer alles!
Maar deze stad en de plekken in deze stad hebben mij gevormd. Gelukkig maar. Want ik werd zo jong weduwe en daarna had ik al mijn vorming hard nodig. Allemaal made in Lissabon. Geheimzinnig, hè? Dat één plek je zo vormt. En dan kom je terug na lange tijd en dan is er natuurlijk in die stad veel veranderd, maar toch is de plek er gewoon weer. En de atmosfeer ook. Ik haal hier adem en voel het bij me naar binnen sijpelen. Ook waar we nu zitten, eigenlijk is het hier hetzelfde als toen ik er werkte.’
John voelde ondertussen de drang sterker worden om zijn mister mysterious uitstraling, en het daartoe verdoemd te zijn, zo snel mogelijk weg te nemen. Hij was blij ineens een ingang te vinden iets over hemzelf te vertellen. Dat wil zeggen, via Paola. Maar ook hemzelf. Stad en atmosfeer. Aha, katalysator.
‘Mijn dochter..’ begon hij.
Op de een of andere manier ontroerde het hem diep, in deze setting met Denise over haar te spreken.
‘Ik heb een dochter, weet je? Zij is half Braziliaans. Je zult haar snel ontmoeten. Ze is op het festival één van de artsen. Ze was ook mee in Sevilla. Mijn dochter noemde het effect dat een plaats op je kan hebben een katalysator. Het kan je door en door transformeren. En daardoor word je precies wie je bent.’
‘Dat zegt jouw dochter? Wow. Hoe heet ze trouwens?’
’Paola. Mijn dochter is een geestelijke reus. Ze was toen bijna nog kind. Ze zat op de high school. Het kwam uit de chemieles. Ze kwam thuis en was er diep door gefascineerd. We hadden er toen in onze keuken een uitvoerig gesprek over. Paola woonde in die jaren bij mij. Ze was exact, echt glashelder! En tegelijk filosofisch en spiritueel en geestig. Ook religieus, op een heel bijzondere, onbedorven manier. Een beetje zoals ik mij voorstel hoe de machten die door religieuze mensen vereerd worden, zelf naar ons, naar de mensen kijken. Helder, vlijmscherp, respectvol, liefdevol en razend intelligent. Warm, welwillend…’
’Oh, wat boeiend, John! Hoe oud was ze toen?’
‘Die heerlijke leeftijd dat het filosoferen ontluikt als je daar tenminste een beetje aanleg voor hebt. Zestien.’
‘Mooie karakterisering van je. Ik kan dat laatste beamen. Ik deed dat toen ook. Maar ik had geen vader met wie ik zo kon discussiëren. Kun je me er wat meer over vertellen, John? Jij en jouw puberdochter, in jouw keuken?’
Hij vertelde haar erover. Hij merkte hoe intensief Denise luisterde, haar gezicht op haar beide handen steunend, haar ellebogen op het tafeltje geparkeerd tussen de koffiebekers. Hoe ze op de inhoud inging, vragen stelde en levendig inhaakte. Alsof niet Paola en hij samen in die keuken in gesprek waren, lang geleden, maar het gesprek opnieuw plaatsvindt. Alleen zijn er nu drie gespreksdeelnemers in plaats van twee.
John kan helemaal niet weten hoe Denise persoonlijk geraakt wordt door zijn verhaal over dat keukengesprek van toen. Ze wordt zich ineens van iets bewust dat ze ergens wel wist maar had weggestopt. Ze was er aan gewend geraakt dat zij degene was die de ontwikkelde persoonlijkheid bezat. Dat algemene ontwikkeling en denkscholing van haar uitgingen en dat zij daarin het werk te verzetten had. Maar ze was daarin eenzaam gebleven.
Het dichtst in de buurt van wat ze miste was haar eigen zoon, met zijn vlugge verstand, zijn nieuwsgierigheid naar de dingen van de wereld en zijn neiging net als Rory over alle horizonten heen te gaan. Maar je zoon is je kind. Je zorgt voor hem en je voedt hem op. Anthony was intellectueler dan zijn vader, die in zekere zin een anti-intellectueel bij uitstek was. Niet dat Rory enig negatief oordeel over intellect had. Verre van dat. Hij zag bewonderend op naar de capaciteiten van zijn vrouw. Zonder een spoor van jaloezie, met liefde en bewondering, zo had hij naar haar, Denise gekeken.
En nu voelt Denise ineens, hoe zij met een geestelijke evenknie aan het tafeltje zit, en hoe sterk ze daarnaar verlangt. Ze had al aan de telefoon een indruk gekregen van de intuïtie van deze Noordamerikaanse man en dat had haar nieuwsgierig gemaakt. Nu in levenden lijve blijkt ziin ontwikkeldheid, en zijn vermogen vragen te stellen. Hij heeft over zijn dochter verteld. Maar die dochter is in gesprek met haar vader geweest. Met een vader die naar haar luisterde. En als resultaat een gesprek dat echt ergens over ging. Dat kan deze man dus. Ze merkt het aan alles.
Denise is op een leeftijd aangekomen waar je geen doekjes meer om de dingen hoeft te winden. En dus gaat ze het hem zeggen. Ze weet nog niet precies hoe. Ze ondergaat eerst nog het tafereel dat hij voortovert. Ze is bij de katalysatoren, hun verlossende werking, hun dood, de triomf van de geest, de offers, de Egyptische en de Christelijke Ze ziet ze weerspiegeld in de mind van een zestienjarig meisje van toen. Ze ervaart de weerklank in de ontvankelijke ziel van deze zachtaardige maar door zijn eruditie zo door en door gebeitelde man die tegenover haar zit. De mysteriën van toen buitelen opnieuw als lammeren in de lente over deze cafétafel in Lissabon heen, met aan weerszijden ervan twee schapenherders: haar eigen geest en de zijne.
Ze zegt wat dit met haar doet. Maar ze zegt het heel simpel en direct.
Dat als hij haar dit vertelt, ze zich niet langer eenzaam voelt.
Hij hoort haar. Hij neemt de tijd. Hij accepteert wat ze allebei allang wisten: dat ze impact op elkaar zouden hebben. Dat is inderdaad aan het gebeuren.
Hij knikt.
‘Dank je.’ antwoordt hij. Zonder een spoor van verlegenheid. Dat wil zeggen: bijna zonder. Een restje is er nog. Dat restje komt tevoorschijn.
‘Ik heb de indruk dat jij mij op jouw beurt een compliment maakt, senhora. Ik moet dit compliment echter verder geven. Eigenlijk moet je bij mijn dochter zijn. Die is veel sterker dan ik.’
Maar Denise is óók sterk.
‘Hoho! Hoe heb ik het nu, mister John? Doe jij dat zo? Gauw verder geven en zelf lekker in de schaduw blijven staan? Gewoon zoeken tot je een grote boom vindt en daar vlug achter gaan staan om zelf niet zichtbaar te hoeven zijn?’
John kijkt haar verbluft aan. Hij is een poosje stil. Denise ook. Haar stilte is warm en geconcentreerd. Het equivalent van geestelijke-evenknie-ervaren druppelt bij hem binnen. Alleen heeft hij niet de exacte woorden daarvoor.
Zij wel, maar spreekt die niet uit.
’Ja,’ geeft hij na enige tijd aarzelend toe, ‘ik..ik moest dit even voor mezelf nagaan. Maar ik vrees dat je gelijk hebt. Het is een soort gène van me.’
‘Ik bedoel dit echt liefdevol, hoor John! Hoop ik tenminste.’
‘Oh, maar dat voel ik wel, Denise!’
‘Mag ik dan nog één stapje verder gaan? Zoals ik met jou in aanraking ben gekomen, hè? Ze hadden het over je. Mijn kinderen bedoel ik. Jij was dat intuïtieve mirakel, of orakel. Die zelf maar half door had wat hij uitkraamde maar ondertussen! Klopt dat wel, John? Of is dit misschien een pose van je?’
John begint te lachen.
’Orakel zijn? Hmm, ergens heb je wel gelijk ! Een pose.., eh.. waarom breng je dit nu ter sprake?
Ze vouwt haar handen weer onder haar kin en leunt opnieuw met de ellebogen op het tafeltje en denkt hierover na.
‘Tja,’ zegt ze dan, ‘eerlijk gezegd weet ik dat niet precies. Maar het houdt me bezig. Is het niet vreselijk vermoeiend om altijd maar de slapende genius uit te hangen?’
‘Oh Denise..’ stamelt hij, en kijkt in haar levendige ogen. Geen spoor van enig cynisme. Warme belangstelling.
Ze kijkt hem recht in de ogen.
’Jij vertelde toch over jouw wakkere dochter? Jij luistert naar haar en bewondert haar. Dat laatste zal vast wel terecht zijn. Maar jouw pose van verwonderd luisteren en ondertussen de slaapkop uithangen? Daar geloof ik niets van. Dat is een fabeltje. Ik zit hier niet tegenover een slaapkop, maar tegenover een wakker mens!’
‘Senhora, en waar maak jij dat uit op?’
‘Uit jouw verhaal over de katalysator natuurlijk! Daar spreekt een door en door wakker iemand.’
‘Ik zei je toch dat dat van mijn dochter kwam!’
Denise trekt een expressieve, fijngetekende wenkbrauw op.
‘John,’ zegt ze, ‘Please. Quit the crap. I am bloody serious. And you know that. Bloedserieus. Want dat komt toch vooral uit deze teenager omdat jij er toen was en naar haar luisterde? Dat is toch precies jouw vermogen? Datzelfde heb jij bij mijn kinderen gedaan! En daarvoor moet je toch zélf ontwikkeld zijn? En wakker. Anders zouden ook wij hier dit gesprek helemaal niet kunnen voeren. Katalysatoren zijn wakker, dearie. Ook al kijk je me nu erg glazig aan.’
Haar blik blijft op hem rusten maar wordt stilaan zachter.
Touché, bingo, raak. Hij voelt het. Hij krijgt er tranen van in zijn ogen. Hij voelt de evenknie, het door iemand gezien worden, Hij veegt met zijn linkerhand langs zijn ogen.
Denise kijkt vertederd naar de man tegenover haar.
’Ik wil jou geen pijn doen,’ zegt ze zacht, ‘integendeel. Ik hoop niet dat..’
‘Het is waar.’ onderbreekt hij haar, ‘Het is inderdaad mijn pose. Tja, maar waarom doe ik dat? Misschien uit een soort beschermingsdrang?’
’Wat wil jij dan beschermen, John?’
‘The mind?’ stamelt hij verward, ‘Hoe de geest werkt? Maar het maakt me zo onhandig.’
‘De geest heeft geen enkele bescherming nodig,’ zegt ze kalm, ‘maar wie het uitspreekt? Die misschien? Die bescherming geldt jouzelf. Ik val jou niet af, John Carpenter, en ik val je zeker niet aan! Je mag niet denken dat ik jouw pose veroordeel. Ik begrijp haar nog niet helemaal. Maar ik erken haar wel. Het is een manier met zijn voors en tegens. Het zal wel ergens om zijn. Maar ik wil dat jij weet dat ik daar doorheen kijk. En als ik dat doe, dan zie ik niet alleen een enorme hoop geest, maar vooral jou. En dat maakt me heel erg blij. Dan voel ik mij namelijk minder alleen! Dat wil ik even gezegd hebben.’
Hij laat haar bekentenis op zich inwerken. Hij besluit hier zo weinig mogelijk op terug te zeggen. Niks stukmaken. Niks verdraaien. Aannemen.
Hij beseft niet hoe hij zonder woorden haar aanneemt. Bijna onmerkbaar zijn trage knikken, zijn blik die behoedzaam over haar gestalte glijdt, als een kostbaarheid. Hij zucht tenslotte en zegt op goed geluk maar iets luchtigs.
‘Als ik niet al mijn helderheid nodig zou hebben, al was het alleen maar om jou straks veilig cross-country naar je kinderen te rijden, zou ik nu voor ons port bestellen. En dan met glazen klinken. Op van alles. Alleen omwille van de verkeersveiligheid doe ik dat nu niet.’
Zijn opmerking doet de spanning tussen hen wat breken.
‘Later dan? Great plan, mister. Wacht maar af!’ Denise lacht opgelucht, ‘Ik ben namelijk dol op port. Ook op glazen heffen. En op van alles klinken. We gaan dat vast nog wel doen. Maar inderdaad beter niet nu. En zeker niet na zo’n afschuwelijk kort nachtje!’
Ze kijken elkaar een tijdje woordeloos aan. De geluiden om hen heen vullen hun stilte op met alle couleur locale van de plek. Hij houdt ineens ontzettend van Café A Brasileira.
‘Ik vond het spannend vanochtend, jou afhalen.’ zegt hij tenslotte.
’Ik ook. Om jou te ontmoeten, mister. Ik vermoedde al dat wij impact op elkaar zouden hebben. But I can handle it. Denk ik tenminste.’
In plaats van een teug port neemt ze een slok uit haar al lege koffiebeker.
‘Er is nog iets’ bekent hij, ‘ik doe nog een schot voor de boeg. Iets anders dat ons volgens mij verbindt. Nu we toch zo in gesprek zijn geraakt.’
Weer haar gezicht steunend op die handen, onderarmen en ellebogen. Hij ziet nu pas haar sierlijke gouden armband met granaatjes, of robijnen.
‘En wat is dat dan wel, dear mister?’
‘Vertrouwen in de ontwikkeling van de mens.’
Ze gaat achterover zitten. Ze rookt al decennia niet meer maar mist ineens het gebaar van een sigaret tussen twee vingers en een rookwolk uitblazen.
‘Oh, really? Now you’re talking!’ zegt ze.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:



