‘SOL ATLÂNTICO, RIBEIRO?’
’Si, sir Anthony. Aan het Praia de Paço de Arcos.’
‘Ah, daar!’
‘Senhor Carvalho heeft het geregeld.’
Anthony had altijd een fractie van een seconde nodig om deze achternaam, die hij zelf nooit gebruikte, te herleiden tot die van zijn vriend. Zijn steun en toeverlaat Jorge.
‘Dat zal dan wel weer een prachtig onderkomen zijn. Ik ken de naam van het hotel niet.’
‘Ik heb er wel eens van gehoord, sir Anthony. Van de familie van mijn vrouw. Het schijnt inderdaad een goed adres te zijn. We zijn er dadelijk.’
‘Obrigado, senhor Ribeiro.’
‘Niets te danken.’ Ribeiro wierp door het achteruitkijkspiegeltje weer een van zijn vaderlijke blikken, ditmaal op zijn opdrachtgever. Hij wist in grote lijnen dat daarnet in het ziekenhuis iets belangrijks gebeurd was, zonder dat hij zich daarvan een duidelijke voorstelling kon maken. Maar het was genoeg om hem bezorgd te maken. Hij zag in het spiegeltje dat de jonge man vermoeid was. Vervolgens gaf hij weer zijn onverdeelde aandacht aan het stadsverkeer.
Ze reden langs het Parque Florestal de Monsanto in zuidelijke richting, tot ze bij het estuarium van de Taag kwamen en afbogen in westelijke richting. Ze reden over de N6 langs de oever, die van brede rivier met iedere kilometer westwaarts veranderde en meer en meer tot voorloper van de oceaan werd. Op dit late tijdstip begonnen het water en de hemel al in elkaar over te lopen in grijsblauwe, lichtblauwe violette met oranjerode zwakker en zwakker wordende vegen van het zwerk en de reflecties op het water in de laagstaande avondzon.
De limousine reed vlot. Na een korte rit parkeerden ze bij Hotel Sol Atlântico. Op dit tijdstip deed het gebouw zijn naam, Atlantische zon, eer aan. Zon en oceaan waren elkaar op een handbreedte dicht genaderd. Venus lichtte in haar eigen stralende glans als avondster aan de westelijke hemel.
Het hotel stond vlakbij het strand. Ze liepen naar de receptie en ontvingen de sleutels van hun kamers. Anthony en Francesca hadden een ruime, lichte suite waarvan de balkondeuren toegang gaven tot een klein terrasje met een uitzicht over de Atlântico, vissersboten, zandstrand en huizen aan een wijkende, tegenoverliggende kustlijn, die nog net rivier heette. Hier gaf het estuarium van de rivier de Taag haar water aan de zoute golven van de oceaan en hield op te bestaan.
Andrés had zijn kamer één verdieping hoger. Senhor Ribeiro had hen tijdens de rit verzekerd dat ook hij goede accommodatie had. Hij had in het midden gelaten waar en hoe die was, waarschijnlijk vanuit een beroepseer van de discrete chauffeur. Anthony en Francesca kenden het spel der sociale verhoudingen. Het was nu eenmaal zo. Ze speelden respectvol mee door de chauffeur geen vragen te stellen.
Zij en Andrés hadden nauwelijks tijd nodig om hun kamers met het beetje bagage dat ze bij zich hadden in gebruik te nemen en waren ongeveer tegelijkertijd alle drie weer beneden. Senhor Ribeiro was vertrokken naar zijn sportevenement. Bij binnenkomst was hij nog meegelopen met de koffer van Francesca achter zich aan. Hij had gezegd dat ze zich verder om hem niet druk hoefden te maken. Als ze weer vervoer nodig hadden? Even bellen. En verder nog een prettige avond, senhora, senhores.
Het interieur van het hotel herhaalde de intense kleuren van de avonddeemstering waarin ze waren binnengekomen. De muren waren korenbloemblauw, donkerblauw en lavendel. De betegelde vloeren hadden een traditioneel motief van zeegroene patronen op gebroken wit. De lounge had naast de blauwtinten van de wanden warme kleuren in de stoffering. De gordijnen waren zachtgeel en oranjegeel, de fauteuils helderrood, oranje, en geel, als de gloed van zonsondergang. Rulle hoogpolige kleden in zandkleur versterkten het strandachtige. Rond een aantal haardvuren waren verschillende zithoeken met groepen gasten die daardoor in deze grote ruimte toch hun intimiteit en privacy hadden. Er was muziek, onopvallend, maar net genoeg om gesprekken van de andere groepen gasten af te dempen.
Alle drie waren ze erg aan ontspanning toe. De behandeling van daarnet mocht dan onspectaculair geweest zijn, maar er was toch heel veel gebeurd vandaag. De beide mannen hingen onderuitgezakt in grote fauteuils, terwijl Francesca een plaid had bemachtigd en zich met opgetrokken benen zich in een sofa had genesteld. Ze gaven toe aan hun vermoeidheid.
De bediening kwam vroeg of ze iets wilden gebruiken. En of alles naar wens was. Ze knikten loom.
‘Zal ik u even een bica brengen, als opkikkertje? En meteen de kaart voor u meebrengen?’
Ze dronken de koffie uit de kleine kopjes, bestelden meteen een tweede ronde en bestudeerden de kaart. Deze vormde een mengeling tussen Portugese gerechten en internationale keuken die deed vermoeden dat hier vaak Britten kwamen. Je kon als je dat wilde zelfs bier krijgen dat op zijn Engels op kamertemperatuur geserveerd werd. Naast de Portugese koffievarianten werd er English Tea en zelfs een complete Britse High Tea geserveerd. Qua tijden wel volgens de eetgewoonten van het Iberisch schiereiland, dat wil zeggen, pas vanaf ongeveer een uur of acht ‘s avonds beschikbaar en dan tot middernacht.
Ze gingen voor Britse verwennerij en kozen alle drie High Tea. De kelner overlegde op gedempte toon met hen.
‘Wij serveren meestal in het bekende bruin geglazuurde aardewerk omdat onze buitenlandse gasten dat leuk vinden. Maar we kunnen voor u ook opdienen in ons oude hotelporselein dat nog van de oprichting dateert. Eerlijk gezegd kijken we onze gasten er altijd een beetje op aan en overleggen dan met ze.’
‘Wat leuk!’ zei Francesca, ‘en dank voor het compliment, dat we dus door jullie ballotage heen zijn.’
Andres giechelde. De kelner gelukkig ook.
‘Graag uit antiek porselein dus!’ zei Francesca, ‘En we zijn nu benieuwd. Wanneer is dit hotel dan opgericht?’
‘De eigenaren van nu zijn derde generatie. Die familie kreeg het hotel omstreeks 1950 in bezit. Maar daarvoor was het ook al hotel. Het begon rond 1920. Daarvoor was het een tweede huis van een koopman uit het centrum, die het rond 1890 had laten bouwen. Twintig kilometer afstand was toen beslist een reden om een heel huis aan het strand te kopen als je in de stad woonde en het geld daarvoor had. De laatste renovatie is van drie jaar geleden. Vindt u het mooi?’
‘Ik vind het prachtig,’ zei Francesca, en de mannen knikten bevestigend. ‘Het is stijlvol, warm en uitnodigend. En volgens mij bent u zelf trots op dit hotel.’
’Heel trots,’ zei de man, ‘het is ook een beetje een familietraditie. Mijn oom is hier kelner geweest. En mijn vader was hier kok.’
’Liep u als kind hier al rond?’ vroeg Anthony.
’Soms.’ zei de man, ‘In de keuken vooral. En als jong broekje natuurlijk al gekelnerd.’
‘Die houtkachels geven ook heel veel sfeer,’ zei Andrés.
’En warmte,’ zei de kelner, ‘De avonden zijn hier vanwege de nabije oceaan verbazend fris. Ook in de zomer vinden de gasten het vuur aangenaam.’
Francesca knikte enthousiast.
‘Net wat je ook op het strand zou doen! Na een lange warme dag als het eindelijk donker is en koel wordt; lekker een vuurtje stoken!’
‘Zo is het, senhora. En wie geen vuur wil, gaat naar buiten naar ons grote terras en daar is het dan ook mooi. Wilt u morgen het ontbijt daar gebruiken?’
‘Ja, dat denk ik wel.’
’Dan reserveer ik alvast een tafel daar. Zodat u een plekje heeft.’
Hij ging weg om de High Tea te bestellen.
Ze zaten allemaal in mijmeringen verzonken en spraken niet veel met elkaar. Andrès ging naar buiten om met Paola te bellen en kwam snel weer terug.
‘Jullie moeten veel groeten van haar hebben. Het gaat prima daar. Ze maakt zich alweer klaar om te gaan optreden. Ze heeft haar mobiel standby, want ze heeft tegelijkertijd natuurlijk dienst. Ze zei me nog dat ze een dergelijke stamcelingreep wel eens bij een patiënt heeft meegemaakt. Ik moest je dat zeggen, Anthony. Het lijkt qua ingreep helemaal niks. Maar dat is schijn. Je moet je er maar helemaal aan overgeven, zei ze. Waaraan precies kon ze ook niet zeggen. Ik zei dat we allemaal moe waren. Ze zei dat dat geen wonder was. Verplicht rondhangen, doctor’s orders, zei ze nog. En het gold ook voor mij, zei ze.’
Andrès grinnikte daarbij.
‘Weten jullie wel dat we geen vierentwintig uur geleden in Sevilla waren?’ mijmerde Anthony.
‘Het lijkt veel langer geleden!’ zei Francesca.
‘Heel lang geleden,’ zuchtte Andrès en merkte ineens dat hij Paola miste, ‘Zeg, daar komt geloof ik onze High Tea aan. Moet je kijken, wat een optocht!’
Inderdaad naderden er een aantal serveerwagens met daarop uitgestald een indrukwekkende, very British upper-class ogende High Tea, met alle varianten van hartig tot zoet, compleet met Engelse in driehoekjes gesneden sandwiches, scones, clotted cream, maar ook met een aantal Portugese petiscos, het equivalent van de Spaanse tapas. Naast eindeloze potten thee werd als knieval aan Zuid Europa geelwitte, droge Estoril port in kleine hoge glaasjes geserveerd wat ze allemaal onbeschrijflijk chic vonden. Er werd bij hun loungeplek in de buurt een tafel met drie eetstoelen opgesteld. De tafel werd gedekt met een wit gehaakt kleed. Er werd elegant serviesgoed op neergezet waarvan de kleuren verliepen van wit naar zeegroen en turquoise-achtige tinten. Er vond een overgang plaats van de loungefauteuils naar de tafel, waarop alle Brits-Portugese verwennerij geëtaleerd stond. Er kwam uitleg in het Portugees waarbij woorden als scones en clotted cream onvertaald werden gelaten. Anthony draaide een bordje om en vond het merkteken van het servies, grapte tegen de bediening dat dat volgens Britse etiquette natuurlijk volstrekt not done was. Maar hij had gezien dat het servies van vermaarde Portugese manufactuur afkomstig was, zei hij en voegde eraan toe dat hij wist dat het Britse koningshuis ook van deze fabriek serviezen had laten komen. Dus goed even gekeken te hebben, besloot hij “en dus zeer vereerd, senhores.”
‘Een royal high tea dus,’ zei Francesca even later tegen haar man.
‘Indeed, Your Highness,’ antwoordde deze, ‘Let’s dive in!’
De vele verschillende gerechtjes maakten dat alles geproefd en van commentaar voorzien moest worden. Daardoor verhief zich hun tafelgesprek geruime tijd niet boven dat van small talk en receptideeën uit. De culinaire creaties kregen de volle aandacht.
‘Deze week is werkelijk héél slecht voor de pasvorm,’ verzuchtte Francesca, ‘maar ik kan er wel van genieten. Tonio, je hebt al een poosje clotted cream langs je rechtermondhoek. Staat schattig hoor.’
’En jij op je neus’ riposteerde haar man, terwijl hij zijn servet gebruikte.
’Hij plaagt je maar,’ zei Andres, ‘ Je bent clean and beautiful as ever. Zeg Anthony, blijf alsjeblieft patiënt bij me! Zo kom ik nog eens op bijzondere plekken. Het hotel in Sevilla was al indrukwekkend. Deze plek ook. Wat zijn die twee steden Sevilla en Lisboa trouwens verschillend!
‘Ik heb nooit in Lissabon gewoond.’ zei Anthony bedachtzaam, ‘Ik ben hier vaak geweest, en nog vaker doorheen gekomen, onderweg op mijn reizen. Om naar Engeland te vliegen en naar Brazilië, naar mijn moeder. Terwijl Denise zelf hier een aantal voor haar belangrijke jaren heeft gewoond. Daardoor is voor mij Lissabon in zekere zin de stad van mijn moeder. Ze ging hier als meisje heen. Ze kwam er als jonge vrouw vandaan. Ze is gevormd door wat ze hier gedaan en geleerd heeft. En nu we hier zijn zou ik graag willen dat ze hier bij was. Ik moet vanavond ook aan mijn vader denken, uit Engeland komend. Mijn moeder voelde zich hier in deze stad aan de oceaan thuis. Maar uiteindelijk ontmoette ze hem in ons stadje in de bergen. Ik denk dus aan hun verhaal. Het verhaal van hun liefde, waar ik uit ben voortgekomen.’*
‘Schatje van me,’ zei Francesca, ‘Wat hoor ik daar nou? Ben jij dit wel zelf? Of zijn dit misschien al die stamcelletjes in jouw lijf die nu terugdenken aan die tijd? Voor hen is dat immers allemaal kort geleden!’
Ze legde ondertussen teder haar hand op zijn linkerarm. Het raakte hem wat ze zei
’Sì, amore mio.’ sprak hij zachtjes,’Wie weet? Voor hen is ook mijn papa er dan nog. Die loopt trots rond te bazuinen dat zijn zoontje net geboren is.’
‘Voor mij is hij ook gewoon ergens’, zei ze ernstig, ‘Ik vind Rory een prachtige naam voor een engel. Want zo lijkt hij vaak. Zo jammer dat ik hem nooit in levenden lijve heb ontmoet. Een warme, dynamische, daadkrachtige en tedere engel. Die de papa is, of was, van mijn lieve man en op zijn manier heel vaderlijk was. Daarom zitten we hier. Dank je wel, sterke papa van Tonio. En dankjewel, lieve mama van Tonio.’
‘Laten we op hen allebei drinken.’ stelde hij voor, ‘Op mijn moeder en op mijn vader.’
Hij nam het slanke kleine flesje waaruit de witte port afkomstig was en schonk in. Ze gingen staan en dronken op Rory, op Denise, op de stamcellen, op henzelf, op Paola, op Andrés, en op een voorspoedige afloop.
‘Hiermee zijn we dan meteen ook aan jouw taks voor vanavond, Anthony.’ zei Andrés, ‘Ik ben weer even arts. Deze twee kleine glaasjes zijn prima, maar ik wil verder toch voorzichtig zijn.’
‘Prima, Andrés, dank je wel. Zeg waarde médico, hoe gaan we het straks doen?’
‘Ik neem straks weer je bloeddruk en temperatuur op en zal je pols voelen. Dat laatste vertelt me altijd het meest. Ik weet zelf niet precies hoe dat werkt. Ik ben daar sensitief. Je schijnt het nog verder te kunnen scholen maar daar ben ik tot dusverre niet aan toegekomen. Er bestaan tegenwoordig zelfs heel subtiele instrumenten voor. Toch gebruik ik het liefst mijn eigen vingers.
Ik wil dan dat jij, Francesca, hem om drie uur vannacht wakker maakt en checkt of alles in orde is. Je mag mij ook wakker maken, hoor! Dan doe ik het. Maar ik wil jullie niet onnodig storen. Ik slaap op kamer 26, jullie op 12, Dat weet ik. Bel me gewoon via mijn mobiel.’
‘Maak jij hem alsjeblieft wakker,’ zei Francesca, ‘je hebt kans dat ik er dan gewoon doorheen slaap.’
‘Goed, dan zet ik mijn wekker. Hoe kom ik dan binnen?’
‘We regelen een extra sleutel. En ik zal onwille van jouw tere ziel een zedig nachthemd aantrekken. Tonio regelt zijn eigen outfit, of het gebrek daaraan.’
‘Brace for impact, Andrés’ grijnsde deze.
Daarna verviel het gesprek weer tot koetjes en kalfjes. Ze waren ondertussen weer in de lounge fauteuils beland. De theekopjes stonden op kleine bijzettafeltjes binnen handbereik. Er werden nog flinterdunne pains d’amandes bij geserveerd. Het vuur was hoger opgestookt. Tot hun verwondering bleek de hitte ervan inderdaad weldadig in de frisse avond, alsof de zeewind anders tot in het huis blazen zou, bouwkundig onzinnig, maar gevoelsmatig juist. Later liepen ze naar buiten. Ze maakten een klein wandelingetje vanaf het hotelterras dat bijna naadloos overging in het strand en het water dat heel dichtbij was.
Er stond een frisse bries. De lichten van de stad weerspiegelden schommelend in het stromende water en de lichte branding. De sterren waren omfloerst door opstijgende nevel. De intensieve kleuren van de schemering waren weg. Het leek nu alsof ze zich in een zwart-witte lithografie bevonden, met alleen nog licht en donker in vormen en silhouetten, die van henzelf, van omgekeerde vissersbootjes en hun touwen in het zand en van enkele deinende schepen onderweg naar hun bestemming. De maan stond in het eerste kwartier en begon net op te komen boven de stad, zwak en nog bleekjes. Ze keken er zwijgend naar.
De stamcellen vertelden ondertussen alsmaar hun eigen verhaal. Dat gebeurde ongemerkt en in stilte.
‘Er was eens..! Ja, hoe was het ook alweer?’ zeiden ze tegen elkaar.
Want zo praten stamcellen. Daarop is geen verbaal antwoord mogelijk. Net als voor alle pasgeborenen is hun wereld vooral die van de slaap.
Ook Anthony, Francesca en Andrés voelden de slaapwereld aan hen trekken. Ze gingen naar hun kamers en sliepen in.
In de nacht droomt Anthony, vlak voordat hij om drie uur door Andrés wakker gemaakt zal worden.
Hij is aan zee. Hij is kind.
Uit het water komt zijn vader gelopen.
‘Zal ik je dragen?’ vraagt Rory, ‘En zal ik je natspatten?’
Het kindje kraait al van voorpret en plezier. Zijn vader spat hem nat. Hij doet het voorzichtig. Hij nodigt zijn zoontje uit hetzelfde te doen. -
‘Nu jij, Anthony!’
Met zijn handjes slaat het jongetje uit alle macht kletsend op het water, steeds harder en harder.
Het water wijkt en daalt. Er wordt een diepe donkere afgrond zichtbaar. Het kind schrikt en begint te huilen. Rory pakt hem en draagt hem in zijn sterke armen omhoog uit de donkere draaikolk tot ze weer in de bovenwereld op de golven zijn, bij de zon, de blauwe hemel en de wolken. Ze gaan samen door het water. Hij zit op de schouders van zijn vader. Of Rory loopt of zwemt weet hij niet. Opeens zijn ze bij een witte kleine boot. Rory klimt de metalen ladder op. Hij draagt het kind nog steeds op de schouders.
Aan boord is zijn moeder die naar hen lacht.
‘Daar zijn jullie! Ik wist wel dat het goed zou komen.’ zei ze, ‘Kom, ik heb pannenkoeken voor jullie gebakken!’
Ze zitten in de kleine kombuis en eten pannenkoeken. Maar het zijn tegelijk knapperige, gebakken vissen.
Als ze klaar zijn met eten merkt hij dat hij alleen met zijn moeder aan tafel zit.
‘Waar is papa?’ vraagt hij.
Denise kijkt hem met een ernstige blik aan en streelt hem over zijn haar.
‘Papa is altijd bij je,’ zegt Denise, ‘altijd. En hij houdt van je. Kom, kindje het is tijd om te gaan slapen.’
‘Temperatuur goed, bloeddruk goed,’ mompelt Andrés die over zijn patiënt gebogen staat. Hij voelt de pols, luistert en mijmert.
‘Hm, interessant.’ zegt hij, half in zichzelf en half tot zijn patiënt die op de grens van slapen en waken is. ‘Zo te voelen gebeurt er wat. Dat is goed nieuws. Heel goed nieuws volgens mij. Zeg eens, Anthony? Kun je me horen?’
‘Huh, wat? O, ben jij het Andrés! Is alles goed? Is het al drie uur? Moet ik iets doen?’
‘Je mag weer verder slapen.’ zegt Andrés, ‘Voorschrift van de dokter.’
Anthony dommelt alweer in op de baren van de slaap. Maar door het plotselinge wekken is die droom van daarnet aan land gekomen. Hij herinnert zich die voorgoed.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:
VRIJDAG 23 JUNI


