HET GEBOUW VAN de Biblioteca de la Universidad de Sevilla was geen bijzonder gebouw.
Het was niet mooi. Ook niet heel lelijk. Het was zoals heel veel universiteitsbibliotheken zijn, over de hele wereld. Hoewel ze dat van tevoren wel hadden vermoed, waren ze door het gesprek en de historische beelden die daarbij opdoemden toch onwillekeurig ingesteld geweest op een indrukwekkende omgeving, met gewelven, kaarsenkronen, donker gewreven hout, tapijten en mahoniehouten metershoge boekenkasten met vitrinedeuren plus tafels met schemerlampjes. Niets van dit alles. Nuchter, nuchter, en nog eens nuchter.
Toch gingen ze graag in deze bibliotheek op pad, vertrouwd met dit soort omgevingen die ze allebei vanuit hun studies goed kenden.
De zoektocht naar het Verschil tussen Ziel en Geest leek aanvankelijk op een teleurstelling uit te lopen. De catalogus zocht wereldwijd en gaf treffers die zich op onmogelijk ver gelegen plaatsen bevonden. Die hadden ze net zo goed vanaf hun terrasje kunnen opzoeken. In deze bibliotheek bevond zich fysiek niets van wat zij zochten.
Maar Andrès had zijn speurneus. Hij verliet vastberaden de virtuele omgeving en ging op zoek naar, zoals hij het noemde, de juiste bibliothecaris. Waarbij hij toegaf dat hij geen criterium kon aangeven wat deze tot de juiste zou kunnen maken.
‘Maar ik ben nu toch hier’ zei hij, ‘en ik ga pas weg als ik verder gekomen ben.’
Paola knikte en had naast hem dat vertrouwde gevoel. Politiehond in actie.
Hij schoot mensen aan die er werkten. Hij besteedde niet veel tijd als hij weer terug werd verwezen naar cyberspace. Hij wond zich er ook niet over op. Hij bedankte de señor of señora vriendelijk en zocht gestaag verder. Totdat hij ineens de juiste blik achter de juiste brillenglazen trof. Onmiddellijk ontstond instinctief een intellectueel bondgenootschap.
‘Ah, señor y señora…. maar dat is echt interessant! Echt iets voor ons Andalusië met haar rijke geschiedenis en veelzijdigheid. U bent zelf arts? U ook, mevrouw? U wilt een geschrift lezen over het verschil tussen ziel en geest. En hoe de middeleeuwers al wisten dat placebo’s werken en dat Plato dit ook al wist. Hoe zei u ook alweer? Versterking van de geest? Hmm. En u wilt die geschriften met eigen ogen zien? Oh, en zelfs in handen houden? Hmm, ik begrijp dat goed. Maar dat wordt ingewikkeld. Weet u wat? Kom allebei mee. We gaan naar mijn kantoortje. Niet dat ik daar heb staan wat u zoekt. Dat zou me wat wezen! Zoiets van: gewone wijn voor gewone klanten, maar achterin het speciale spul. Oh, had ik dat maar! Ik wil echter rustig over uw vraag mijmeren. En graag met u beiden erbij. Ik heb trouwens wel Torres Brandy staan. Als u wilt schenk ik u een glaasje. Een heel klein glaasje. Want we moeten absoluut helder blijven. De brandy is wel erg lekker! En uw vraag alleen al vraagt erom, gevierd te worden.’
Het kantoortje was klein, onooglijk, stoffig en rommelig, met een lelijke koude verlichting. Niettemin hing er de sfeer van verleden, cultuur, geestelijke rijkdom. Wat neem je eigenlijk waar, als je sfeer ervaart? dacht Paola, Wat maakt dit onooglijke kantoortje tot een bijzondere ruimte?
Ze besloot het te vragen.
‘Señora, ik lees hier de meest interessante boeken,’ antwoordde de meneer met de brillenglazen, ‘Ik doe dat als mijn dienst erop zit en het nog licht is, zoals nu in de zomer. Het is hier ook lekker koel. Wellicht doen de boeken het. Sfeer, zegt u? Ah, maar dit woord vertelt het zelf, weet u? Het heeft te maken met rond. Met wat om iets heen zit. Dus is het niet het kamertje zelf, hoezeer ik er ook op gesteld ben, maar wat daarin gelezen wordt. Wat leuk dat u ernaar vraagt! Ik had er eigenlijk nog nooit zo over nagedacht maar nu we het erover hebben: het zullen dus de werelden van alle boeken zijn, die hier in de loop der tijd zijn gelezen. Si, gracias! Dat zal het zijn.’
Hij ging zitten en nodigde ze uit hetzelfde te doen. Daarvoor moesten ze stapeltjes boeken opzij schuiven die op de stoelzittingen waren neergelegd.
‘Neem ons niet kwalijk!’ zei Andrès, ‘Verstoren wij de boel niet? Mogen we uw boeken wel verleggen?’
‘Leg maar ergens neer. Als u het stapeltje zelf maar intact laat.’
De brandy kwam vanachter een stapel boeken tevoorschijn. Uit een kabinetje kwamen kleine glaasjes. Drie bodempjes werden ingeschonken. De zoete geur van wijn die door het vuur en de tijd is gegaan verspreidde zich.
‘Mire’, legde hij vervolgens uit, ‘Ik heb ondertussen kunnen nadenken. In Andalusië zijn wij erg trots op onze geschiedenis. Daarom is het onwaarschijnlijk dat vertalingen uit de 12e eeuw van deze Ioannes Sevillianus, of hoe hij ook precies heten mag, ons gebied hebben verlaten. Bedenk dat we ons ruim voor de tijd van de boekdrukkunst bevinden. Zoiets als een oplage bestaat niet. Het zijn handschriften. Daarvan bestaan misschien wat manuele kopieën maar die zijn dan ook schaars en kostbaar. Buiten Andalusië bevinden zich de digitale kopieën van die handschriften. Die zijn dus per definitie overal. Die worden vervolgens her en der op papier gedrukt en staan dan bij wijze van spreken in Sint Petersburg of Karachi. Dus lezen kun je de inhouden zonder meer, als je even doorzoekt. Maar….’
Weer de glinstering van achter de brillenglazen.
‘.. originelen uit die tijd aanraken en vasthouden? Dat is even wat anders! En u begrijpt waarschijnlijk: zoiets staat niet in de universiteitsbibliotheek. En ook niet in een openbare bibliotheek. En ook niet in stadsarchieven. Ze zijn nagenoeg onvindbaar. Ja, onvindbaar. Want ze zijn verborgen.
Ware het niet dat in een eerbiedwaardige oude stad altijd ergens de alwetende bibliofiel leeft. In elke tijd mag ik wel zeggen. Weet u trouwens hoe oud Sevilla is?’
‘Heel oud,’ zei Andrès, ‘maar hóe oud weet ik niet.’
‘Niemand die het echt weet, señor! Maar zeker drieduizend jaar! En altijd bewoond geweest. Stel u zich voor. Tenminste duizend of twaalfhonderd generaties. Uw Ioannes Sevillianus kan vanwege al zijn vertaalwerk in zijn tijd heel goed zo’n alwetende bibliofiel zijn geweest.
In onze tijd en op dit moment is die er echter ook. En dat is señor Rosa. Nathanio Rosa. Zo heet hij voluit. Hij wil overigens beslist niet Don Nathanio genoemd worden. En dus is het señor Rosa. Hem gaan wij vragen. Rosa zal het weten. Tenminste dat denk ik.’
‘En hoe komen wij in contact met señor Rosa?’
’Heel eenvoudig. Doordat ik hem bel. Laat mij het woord doen. Hij kent me. Ik werd daarnet, zoals u wel gemerkt zult hebben, enthousiast over wat u mij vertelde. Dat zal zijn werk doen. Dat is voor hem genoeg. Eén vraag nog: Wilt u één van die geschriften of allebei zien?’
‘Eh..ongelooflijk! Wat moet ik zeggen?’
‘Tja, maar had u het daarnet niet over het placebo en de sterking van de geest? En dat het geloof genezing bewerkstelligt? Zo was het toch? Dus vertrouwt u er nu ook maar op: dat wat u vraagt boven water zal komen!’
Andrès knikte, heel langzaam. Ergens begreep hij niet wat de bibliothecaris zei, maar ergens wel. De niet-rationele boodschap drong vaag door. Wat u vraagt..
‘En wat als Rosa het niet weet?’
‘Als Rosa het niet weet, dan is het er niet!’ was het zonnige antwoord, ‘Maar eerst gaan we vragen. Allebei de boeken dus, señor y señora. En hoe lang blijven jullie in Sevilla?’
‘Tot morgenochtend vroeg.’
‘Dan hoop ik voor jullie dat het geen erg dikke boeken zullen zijn. En dat jullie Latijn goed genoeg is.’
‘Ja, dat hopen wij ook.’
‘Dan bel ik hem. Kunnen jullie misschien buiten wachten? Anders kan ik niet vrijuit spreken. Ik weet nog niet precies hoe ik jullie ga neerzetten in mijn verhaal. Als je de gang doorloopt is links een ruimte met tijdschriften. Allemaal onze eeuw natuurlijk. Tot straks!’
Ze liepen allebei de gang in, geheel verbouwereerd.
‘Andrès,’ zei Paola, ‘wat denk je?’
‘Niets,’ zei hij, ‘omdat ik daarvoor té verwonderd ben!’
Paola lachte.
‘Mi amor, ze zeggen dat de beste voorwaarde voor goed denkwerk de verwondering is.’
‘Paola ehm……’
‘Schatje, je hoeft niets te zeggen. Kijk, magazines, en kranten. Ze hebben National Geographic en Cosmopolitan, en ook House and Garden. Ook de Novaja Gazeta trouwens.’
Ze zaten op plastic stoeltje onder tl-balken en bladerden afwezig in magazines. Alsof ze in de wachtkamer van de tandarts zaten.
Het duurde niet lang. De meneer met de brillenglazen verscheen weer.
‘Geregeld.’ zei hij, ‘Rosa weet waar ze zijn. Hij heeft ze over een uur. Jullie blijven dus in Sevilla vannacht.’
‘Ja,’ zei Paola, ‘maar we weten nog niet waar.’
‘O, dat treft! Wat handig dat jullie nog geen onderkomen geregeld hebben.Dan hoeven jullie niets om te boeken. Ik weet het inmiddels wél. Jullie gaan overnachten waar de boeken zullen zijn. Jullie kunnen waarschijnlijk in die tijd ook niet weg. Maar wees gerust. Je zult kunnen slapen en je bent dan op een mooie locatie. Verder verklap ik niets. Hier is het adres!’
Hij gaf een papiertje in de hand waar hij iets op gekrabbeld had.
‘Is dit het adres van señor Rosa?’ vroeg Andrès.
‘Nee, natuurlijk niet! Niet zijn adres. Ook niet jullie overnachtingsadres. Het is een ander adres. Daar zullen jullie hem ontmoeten. En doe hem de groeten van me.’
‘Dank u wel. Uit de grond van mijn hart. En uw naam?’
‘Angelmo. Dr. Angelmo.’
Andrès moest onwillekeurig glimlachen. Dr. Angelmo ook.
‘Si, señor ik weet het.’ zei hij, ‘Ik ben me ervan bewust. Ik ben echter geen engel, maar een gewone meneer. Ik heet gewoon zo. We leven in een katholiek land. We dragen hier de meest weidse namen. Maar dat kennen jullie toch, als Latijns-Amerikanen? Mooi Spaans spreken jullie trouwens, Allebei. Ook u, señora. Uw Braziliaans schemert er maar lichtjes doorheen. Was jullie al opgevallen dat onze Andalusische tongval wat meer in de buurt van Latijns-Amerikaans Spaans komt? Mijn studenten vinden mij trouwens helemaal geen angelmo! Eerder een diablo, als ik ze weer eens beboet voor te laat inleveren of wegmaken van onze boeken. Nou, adiós dan.’
‘Dank u voor alles!’
‘De nada.’
Even later stonden ze buiten.
Het adres op het papiertje was een beetje moeilijk te lezen. Na enig gepuzzel hadden ze het ontcijferd. Palacio de Altamira, Calle Santa María la Blanca.
‘In Sevilla, zei Paola, ‘Even kijken waar we heen moeten.’
Ze zocht het op.
‘Oh, we gaan terug. Het centrum in. Kijk, Andrès, daar. Groot gebouw.’
‘Een heel paleis!’ zei Andrès, ‘Wat denk je? Zou meneer Rosa ons daar staan op te wachten of moeten we aanbellen? Zou zo’n paleis eigenlijk wel een deurbel hebben?’
‘Only one way to find out. Kom mee, mi amor. Je kunt niet alles van te voren weten.’
Op het briefje geen naam, telefoonnummer of andere contactinformatie. Alleen het adres.
‘Maar wel in het handschrift van Dr. Angelmo.’ merkte Paola op, ‘Misschien is dat belangrijk voor degene die we zullen ontmoeten. Jouw paleisdeurbel, Andrès.’
Ze wenkten buiten een taxi en gaven het adres op.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:
EINDE DEEL TWEE



