‘WEET JE PAOLA, ik moet je iets opbiechten.’
‘Jij mij iets opbiechten? Nou, ik ben benieuwd!’
Iets opbiechten, dacht Paola, en Andrès nog wel! Wat zou het zijn?
Andrès schoof ondertussen ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel. Ze waren samen het oude centrum in gelopen en daar neergestreken om een kopje koffie te drinken.
‘Paola, zie je, ik ben echt, eh.. sorry hoor, ik ben eerlijk waar zo hélemaal niet in een romantische bui vanavond! Nou, dat was het! Dat wou ik je opbiechten!’
Paola moest vreselijk lachen maar was ook opgelucht.
‘Zozo! Dat was het? Nou, dat is me een biecht, zeg. Toe maar even! Gelukkig heb je het nu uitgesproken. Jouw schunnige en onfatsoenlijke geheim! Mijn liefste Andrès, zal ik je eens wat zeggen? Hou je vast. Of hou liever mij vast, daar heb ik echt niets op tegen. Daar komt-ie dan! Ik ook niet! We hebben samen al zo'n prachtig plekje gevonden in het kleine stadje van het festival. En we hebben samen al een heel bijenvolk van de ondergang gered en hebben er een oude vriendin met een tuin bij gekregen. En elkaar daar vanochtend nog innig bemind!’
Andrès zuchtte van opluchting. Het leidde, erg onlogisch, tot niet-geplande liefkozende intimiteit in de openbare ruimte. Alleen viel het niet op, omdat iedereen dat daar deed. Pas later kon Andrès weer spreken, of zuchten:
‘Paola, wat hebben we het toch fijn samen!’
‘Maar je bent niet romantisch vanavond?’
‘Nee. Totaal niet.’
‘Tss, tss. En ik heb jou nog wel ten huwelijk gevraagd! Zo pas nog, als ik me goed herinner...’
’Misschien is dat het ook. Dat is zó ongelooflijk en onvoorstelbaar romantisch dat….. ik weet het niet. Maar,’ hij ging moedig rechtop zitten, ‘..maar vandaag is er wat anders en ben ik vooral aan het werk.’
Paola zette naar beste vermogen een zakelijk gezicht op en knikte. Met een plagerige, heel snelle flakkering van haar oogleden, bij wijze van spelbederving.
‘Dus dan laten we de romantiek de romantiek.’ concludeerde ze ‘Maar met gerust hart. Dankzij jouw biecht. We zijn hier weliswaar ondergedompeld in de romantiek van alle mensen hier op de midzomeravond van Sevilla, maar wij hoeven daar niks mee. Want Wij zijn aan het Werk en Wij zijn de Artsen. Zelfs als wij elkaar knuffelen en zelfs nogal erotisch zoenen, is dat professioneel en voor de wetenschap! Begrijp ik je zo goed, lieverd?’
‘Ja, dat klinkt meteen wel erg gezwollen en overdreven hoe je dat nu zegt, maar toch is het wel zo. Afgezien van dat laatste. Dat met dat knuffelen.’
‘Andrès, ik hou van mijn werk.’ zei Paola, ‘En jij ook. Dat vind ik niet gezwollen of overdreven. Bovendien hou ik van je. We zijn hier in Sevilla en zullen er ook wel blijven vanavond. Andrès, wat zijn de plannen?’
‘Geen romantische plannen dus. Wel wetenschappelijke plannen.’
‘Jouw kennende wordt dat interessant. Hoewel het één het ander niet per se hoeft uit te sluiten trouwens. We gaan vast en zeker rondneuzen in een bibliotheek? Zeg: als we ons nou eens verstoppen rond het sluitingsuur? Dan wordt het naast wetenschappelijk misschien ook nog romantisch! Of erotisch. Je ziet: ik geef nooit op.’
‘Je kent me goed, Paola! Het heeft inderdaad met bibliotheken te maken. Als ik het goed heb, zijn die tot negen uur vanavond open. Gevolgd door dat sluitingsuur van jou.’
‘Vertel.’
‘Het komt erop neer dat in het midden van de 12e eeuw een John van Sevilla aan het werk was met het vertalen van allerlei interessante Arabische geschriften in het Latijn.’
‘In het Latijn. Oh, maar dát is handig!’ zei Paola met een stoute twinkeling in haar ogen.
‘Jaja. Maar jij en ik als artsen weten hoe handig dat was. Want daardoor waren die teksten toegankelijk voor de hele Middeleeuwse geleerde wereld.’
Paola knikte.
‘…. waartoe wij gezien al onze Latijnse vakbegrippen nog steeds schijnen te behoren. Dus eigenlijk zijn wij middeleeuws.’
‘Ssst, je bent echt flauw!’
‘Dat weet ik, Andrès. Sorry daarvoor. Het is gewoon een spannende dag geweest . Okay. Terug naar jouw John. Niet mijn papa John, maar eh.. John-non-papa. Zeg, ligt het misschien aan mij? Maar ik vind John best Engels klinken!’
‘Ja, de naam John is natuurlijk Engels. Maar dat heeft met de zoekmachines van internet te maken. Hij heette Johannes Toletanus, nadat hij als jood zich tot het Christendom converteerde, wat in de tijd van de Reconquista van allerlei redenen kon hebben. Die hoefden niet altijd van religieuze aard te zijn. Het kon met persoonlijke veiligheid te maken hebben. En je werk willen afmaken zonder zelf afgemaakt te worden. Verder schijnt hij nog Juan Aven Dauid geheten te hebben, dat klinkt dan wel een beetje joods en hij heette ook nog eens Johannes Hispaniensis atque Limiensis.
‘Heette hij niet daarnet John van Sevilla?’
‘Eh, ja. Zo heette hij ook.’
Paola begon te proesten.
‘Ik ben zó blij dat ik in die tijd niet bij het bevolkingsregister werkte!’
‘Het was toen inderdaad allemaal erg onofficieel en best flink gedoe met die namen.’ knikte Andres, ‘Ik neem ondertussen aan dat als je Johannes/Juan kende en hem op straat tegenkwam je hem wel zou herkennen. Dus niet dat hij er ook nog eens heel anders uitzag. als hij weer eens anders heette. Maar al zijn namen zijn eigenlijk helemaal niet belangrijk. Hij was geletterd en stond in verbinding met de drie grote religieuze stromingen van die tijd. Dus met jodendom, christendom en islam. Hij was hier in Andalusië aan het werk, waar deze culturen ook echt samenkwamen. Politiek was dat samenkomen helaas nogal gewelddadig, maar voor de geleerden was het anders en veel serener. Hoe dan ook hij, eh…..’
‘John non papa.’
‘Ja, die John dus, vertaalde teksten uit het Arabisch. En wel van een interessante meneer uit de negende eeuw die in Syrië woonde, in een gebied wat tegenwoordig Libanon is. Maar ook dat is voor het verhaal niet belangrijk. Hij heet Qusta Ibn Luca en leefde van 820 tot 912. Dus een heel lang leven en ook in een interessante tijd. Ook dat bespaar ik je verder: waarom die tijd zo interessant was. Waar het om gaat is dat Qusta Ibn Luca, naast nog een heleboel andere dingen, arts was en dat hij schreef over een aantal zaken waarvan ik vermoed dat die jou erg zullen interesseren.’
‘Nu maak je me echt nieuwsgierig.’ zei zijn geliefde, ‘En ik weet dat jij je als een bloedhond vastbijt in kwesties wanneer je iets wilt uitzoeken.’
‘Ja, dat is wel zo geloof ik. Nou, de kwesties zijn deze…..’
Ineens merkte Paola dat ze, feestmaal van daarstraks of niet, honger had. Ze wist dat je dit soort behoeften bij Andrés maar beter vlug ter sprake moest brengen. Anders liepen ze straks duizelig en leeg in een bibliotheek rond te draaien terwijl ze nu op het terras van een eettentje zaten.
‘Ik onderbreek je, liefste van me. Dat heeft te maken met een regelmatig terugkerende biologische kwestie. Iets waarvan ik honderd procent zeker ben dat ook onze John van Sevilla en een paar honderd jaar eerder zelfs deze Qusta, eh…. Qusta…. eh..’
‘Ibn Luca..’
‘Nou, die dus. Ook Luca dagelijks mee te maken had. En ik nu ook, al snap ik dat eigenlijk niet.’
‘Lief, moet je plassen?’
‘Dat ook. Maar we hadden die enorme maaltijd van vanmiddag. En toch..’
‘Oh, je hebt honger!’ concludeerde Andrès, ‘Zeg dat dan meteen!’
‘Nou, trek, in elk geval.’
‘Ik ook, Paola! Raar…..’
‘….maar waar. Ik heb daarom stiekem op de kaart zitten kijken toen ik dacht dat jij dat niet zag.’
‘Mmmm, je onderschat me. Ik zag dat wél. Nou, zeg maar. Wat gaan we eten?’
‘Calamares, inktvisringetjes, en gepofte aardappel, en nog iets waarvan ik niet weet wat het is.’
‘Fijn! Laat komen!’
Even later zaten ze met volle monden terwijl het wiebelige tafeltje voor hen tot het uiterste volgeladen was met een grote schaal calamares, stukken brood, een bovenmaatse, gepofte aardappel en een hele batterij van verschillende sausjes. De koffie had plaats gemaakt voor witte wijn.
‘Off duty!’ zuchtte Andrès tevreden, terwijl hij genietend aan zijn koude wijn nipte, ‘Lekker zeg! Tja, zal ik wel verder gaan?’
Maar Paola was al hooked, zei ze. Natuurlijk wilde ze nu alles weten. Andres ging dus verder:
‘Qusta Ibn Luca had een boek geschreven waarvan de Latijnse titel, met dank aan de middeleeuwse John, luidde: De differentia animae et spiritus liber.’
‘Wacht,’ zei Paola, ‘ik heb tenslotte niet voor niets medicijnen gestudeerd. En we zijn allebei ook Latijns-Amerikaans. Ik denk dat ik de titel begrijp. “Over het verschil tussen de ziel en de vrije geest.”
‘Bijna goed!’ zei Andrès, ‘Het Latijn heeft soms een woordvolgorde die voor ons vreemd is. Liber betekent ook boek. De titel luidt gewoon: boek over het verschil tussen ziel en geest.’
‘Wow, man! Maar dat lijkt me echt interessant.’
‘Ja, mij ook. Daar ben ik dus benieuwd naar. Ik weet dat in de negentiende eeuw ene madame Blavatsky..’
‘Huh? Madame wie?’
’Blavatsky. Zoek maar eens na. Interessante geest. Zij schreef over hetzelfde. Maar wel duizend jaar later. Het onderscheid tussen ziel en geest was in de tussentijd behoorlijk verwaterd geraakt of zelfs regelrecht ontkend. En onze negende-eeuwse Arabischtalige wijze vriend, die ook arts is, maakte dat onderscheid wèl, en heel beslist. Dat wil ik dus lezen. Maar nou komt het pas! Al grasduinend kwam ik nog wat anders tegen. Een klein artikeltje. Ik weet niet precies hoe je zoiets op z'n negende-eeuws uitdrukt en al helemaal niet in het Arabisch. En dat geschriftje is ook vertaald.’
‘Door onze John-Non-Papa?’
'Ja. Door hem. Deze naam moet maar beter onder ons blijven, lieverd. De goede man heeft tenslotte al zoveel namen. Het werkje is medisch. Het gaat over fysieke behandelmethoden of aanwendingen. Daarbij passeren een heel aantal zeer wonderlijke zaken de revue zoals zalven en suspensies die op bepaalde plaatsen op het lichaam gedragen moeten worden om een beoogde genezende werking te krijgen. En dat is dan abstract uitgedrukt. Concreet kan het gaan om bijvoorbeeld:“het oog van een wilde geit, met de wortels van majoraan, bevochtigd met de urine van de rode stier, mits door deze uitgeplast in de avond.” Zo. Dat is het medicijn. Enig idee, waar dat goed voor is, dokter Paola?
‘Jakkes, wat vies! Mag ik een gokje wagen? Mmm.. Is het misschien om de libido te stimuleren?’
‘Ja!’ zei Andrès verrast, ‘Ja, dat is het precies! Hoe kom je daar zo op?’
‘Nou, de stier deed het 'm, denk ik?’
‘Wow, geweldig! Ik zou zeggen, Paola: leef je uit. Ga zelf ook dit soort recepten maken! Nu terug naar dokter Qusta, Daarover schrijft hij dus. Maar niet zoals je misschien verwacht. Hij schrijft het niet voor en raadt het ook niet aan. Hij is wetenschappelijk. Wat denk je dat hij zich afvraagt?’
‘Of dit abstruse, gore mengsel werkt?’
‘O, maar het werkt! Dat zegt hij. En dus hij vraagt zich iets anders af.’
‘Hóe het werkt?’
‘Precies. Dat vraagt hij zich af. En hij komt met een antwoord dat je vertrouwd in de oren zal klinken. Hij zegt waarom het werkt. In taal van onze tijd: Forget about de stier en diens pis. Allemaal folklore. Het werkt. Door het, door het.. Nou zeg het maar!’
‘Huh? Nee toch? Echt? In de negende eeuw? Door het placebo effect?’
‘Door het placebo effect.’
‘En hoe wordt dat genoemd?’
‘Heel interessant. Dat is namelijk wat hij onderzoekt. Waarom de placebo - die hij niet “placebo” noemt, omdat het woord nog niet bestaat- werkt. Hij beroept zich daarbij op niemand minder dan Plato. Dus woesj.. daarmee reizen we meteen zo’n twaalfhonderd jaar verder terug. En daar zijn we in gesprek met Plato. Die stelt dat het enkele geloof in de effectiviteit van een remedie kan helpen in de genezing van een kwaal. Hij geeft daar een verklaring voor die ik eerlijk gezegd schitterend vind. Hij zegt dat de werking berust op het sterken van de geest. Plato erkent dat de middelen, ook als ze helemaal absurd lijken, inderdaad kunnen werken. Hij wijst erop dat we van vele dingen in de natuur de ratio niet echt doorgronden maar alleen weten wat hun uitwerking is. Dan ontstaan vervolgens verklaringen die geen echte verklaringen zijn maar alleen de ervaring weergeven: dat iets meestal of gewoonlijk een uitwerking heeft zonder dat iemand weet waarom.'
‘Maar dat lijkt heel erg op onze gewone geneeskunde!’
‘Ja, inderdaad! Maar het placebo-effect wordt door deze ouden toch veel respectvoller benaderd. Door het te benoemen als het sterken van de geest. En dat is reëel wanneer voor jou de geest iets reëels is. Dan bestaat er dus heling vanuit de geest.’
‘Mmmm,’ mijmerde Paola, ‘ En ook als je daarvoor de ogen van een dooie geit en pies van de stier nodig hebt en… Basilicum? Of was het peterselie…...’
‘Nee! Nooit peterselie nemen! In ‘s hemelsnaam, Paola! Wat bezielt je?’
Andrès keek ondertussen met pretogen naar zijn geliefde.
‘Peterselie zou echt een vreselijke ramp zijn!’ riep hij.
Paola speelde onmiddellijk mee.
‘Oh, sorry, maar ik had even niets anders bij de hand. Het stond in de vensterbank. Ik was misschien te lui. Ik dacht nog: placebo, dus who cares?’
‘Ja, maar het moet toch echt majoraan zijn, hoor! Want zo is nu eenmaal het recept. En wel de wortel nemen, hè? Niet van die laffe gedroogde blaadjes uit zo’n potje van de supermarkt. Aan de overkant van de straat verkopen ze denk ik wel de hele plant.. Peterselie! Tss, tss…’
‘Maar Andrès, even weer serieus. Begrijp ik goed dat Qusta eigenlijk niet zozeer in majoraan gelooft maar wel in de werking?’
‘Het is gelaagder. Ja, en nee. Hij gelooft in het geloof eraan. Maar dat wordt wel door iets getriggerd. En daardoor wordt het dan versterkt. En dus horen de majoraan en dat van de geit en de stier er bij, ook al lijken die misschien absurd. Absurd wil echter niet zeggen dat het niet waar is. En dat vergeten de mensen tegenwoordig vaak. En daardoor worden ze de slaaf van hun rationaliteit. Maar jij en ik weten: genezen is niet rationeel. Het is ook niet dwaas. Het is echte kunst en vereist veel kennis. Maar ook aanvaarden van het onbegrijpelijke. En geloven is vanouds iets in de ziel dat boven het rationele uitstijgend daarmee uitstekend contact kan maken. Geloven is dus zinnig. En niet onzinnig. Quod erat demonstrandum. Met dank aan Plato. Aftiteling, Technicolor, Dolby surround. Voilà de kaskraker.’
Hij lachte hinnikend bij dit laatste.
Paola werd juist diep ernstig.
‘Wow, dat is echt heel interessant!’
‘Ja, en dit laatste weet ik allemaal omdat in de twintigste eeuw twee Amerikaanse medische wetenschappers hierover gepubliceerd hebben. Judith Wilcox en John Riddle. Die namen het placebo-effect zéér, zéér serieus.’
‘Andrès, maar nu wordt het in het concrete geval waar we mee bezig zijn heel erg spannend.’
‘Zeg het.’
‘De stamcellen, hè? De behandeling van Anthony. Denk je dat ze zullen werken? Denk je dat hij ervan geneest?’
‘Ik denk van wel,’ zei Andrès, ‘hoewel ik het niet zeker weet natuurlijk. En als hij ervan geneest is het niet gezegd dat hij dáárvan geneest. De vraag is namelijk altijd waarom ze zouden kunnen werken en waarom ze ook niet zouden kunnen werken. Dat is het mysterie.’
Paola stond op.
‘Ik moet even bewegen.’ zei ze, ‘Ik ben zo terug.’
Ze liep opgewonden schuin naar de overkant van de straat, neusde daar doelloos in een klein winkeltje. Terwijl ze dat deed gingen er van allerlei tegenstrijdige gedachten door haar heen. Ze kwam snel weer terug met grote snelle passen en ging weer zitten, haalde haar lippenstift tevoorschijn, keek in een zakspiegeltje naar haar helderblauwe ogen en haar zwarte wenkbrauwen, schudde haar lokken en was weer terug in hun gesprek.
‘Ik heb nagedacht.’ zei ze, ‘Een paar dingetjes.’
Ze begon op te sommen:
‘Één: Stamceltherapie is op zichzelf sound and safe. Het kan genezing bewerkstelligen en het is tot op zekere hoogte verklaarbaar. Meer dan de ogen van de geit en de stierenpis zou ik zeggen.
Twee. De omstandigheden waarbij deze mogelijkheid naar boven kwam zijn ronduit bizar geweest. Ik bedoel: de cellen waren er al. De hele tijd.
Drie. Wij gaan nu regelen dat ze toegankelijk worden gemaakt, zeg maar: ontdooid. En met de mens Anthony verenigd worden, als ik het even wat gezwollen mag uitdrukken.’
‘Je bedoelt: opwarmen, spuit erin en hop?’ vroeg Andrès tartend.
‘Stil jij! Beetje eerbied voor ons vak!’ giechelde zij.
‘Ja, maar ons klusje voor morgen is: toch de spuit regelen?’ zei hij, ‘En anderen gaan de injectie dan zetten.’
‘Okay, mi amor. Maar ik ga toch verder. Vier. Die vind ik het meest geheimzinnig. Vier is de verwondering. Over dat die cellen er al die tijd waren. En dat ze dat hadden kunnen weten. En toch wist niemand ervan! Alsof ze het collectief waren vergeten, terwijl het zulke intelligente en wakkere mensen zijn!
En dan komt Vijf. Kijk, kijk. Daar komt mijn vader op zijn karakteristieke onnozele manier door hun leven aantollen. En hups.
Door naar Zes. De hele boel komt aan het rollen! Dankzij papa’s tollen en losbollen. En los van de medische kant onstaat een soort collectief placebo effect van de bovenste plank! Tada.
Zeven volgt direct. Ze geloven nu allemaal, wij ook trouwens, dat die injectiespuit of het infuus, o ja, dat moeten we nog even goed uitzoeken hoe we het erin gaan wurmen..’
‘Niet wij, Paola. Zullie. Die van het ziekenhuis.’
‘Oh ja, gelukkig. Maar collectief geloven wij nu allemaal dat dat goedje uit het verleden, van hemzelf afkomstig, hem in de nabije toekomst zijn genezing gaat brengen.’
‘Ja. De heren Plato en Qusta, met dank aan John van Sevilla werpen daar dus dit interessante licht op.’
‘Andres, ik wil het nu glashelder hebben! Wat is dat dan? Volgens jou?’
‘Iets dat vaak over het hoofd wordt gezien. Dat het placebo-effect dus niet alleen werkt als je een placebo geeft maar ook als je een echt medicijn toedient! Zonder me in de discussie te begeven wat een echt medicijn is.’
‘Het is dus het sterken van de geest inclusief vertrouwen in de geest in de materie.’
‘Yes my love! Dat is de ware strengthening of the mind. Zo noemen die Wilcox en Riddle dat. Ik vind dat zo mooi in het Engels. Erg fijn trouwens dat de meneer met zijn achternaam Raadsel heet. Jan Raadsel. Humor toch?
Sterken van de geest dus. Aldus Plato, Qusta, John nummer één Non Papa, Judith, John nummer twee Raadsel, en John nummer drie Very Much Papa.’
Ze schoten allebei in de lach.
‘Maar dat betekent dat het daarvan dus ook afhankelijk is.’ zei Paola toen de ernst er weer was, ‘van de connectie met de geest.’
‘Ja, dat betekent het. Dus speelt geloof een cruciale rol. Mooi vak hebben wij, hè?’
‘Geweldig vak.’
Ze hadden al die tijd geen oog voor hun omgeving gehad en zwegen nu. Daardoor namen ze nu eindelijk iets waar van de plek waar ze zaten. Ze waren maar wat door de straten geslenterd die van brede avenidas veranderd waren in steeds smallere straatjes met steeds oudere gebouwen, waardoor het avondlicht getemperd werd en het op straat later op de dag leek dan het er aan de wijde oevers van de rivier zou hebben uitgezien. Toch was de omgeving niet die van de Middeleeuwen, maar helemaal van hun eigen tijd.
Inclusief de gebouwen met hun historie waren ze één en twintigste eeuwse mensen, op 21e-eeuwse plekken. Maar als het ware er overheen getekend, of ingekleurd door hun gesprek was er ook het oude Andalusië. Ze zaten op een soort pleintje waar vier straten samenkwamen. Het was een viersprong, en aan het knooppunt was hun kleine bar.
Paola vroeg:
‘Andrès, even praktisch. Wat gaan we nu doen vanavond?’
‘Ik wil kijken of ik het geschrift over het onderscheid tussen ziel en geest kan inzien. Het heeft ook te maken met mijn passie om een oud en eerbiedwaardig boek eventjes te mogen vasthouden. Door een vitrine ernaar kijken zou ik ook al mooi vinden. Maar de inhoud zien en mogen bladeren is nog beter. En dan maar hopen dat ons Latijns-Amerikaanse Spaans en Portugees plus ons medisch Latijn daarbij helpt. Ik denk trouwens niet dat het een dik boek zal zijn. En ik vermoed dus dat het hier in Sevilla is. Daarom de actie.’
‘Waar wil je gaan zoeken?’
‘In de universiteitsbibliotheek beginnen natuurlijk! Die is nog open tot negen uur vanavond.’
‘Laten we erheen gaan! Hoe komen we er?’
‘Ongeveer een kwartier gerekend vanaf de kathedraal. Eerst naar de rivier lopen. 300 meter. Daar lijn 3 nemen. Rijdt elke twaalf minuten.’
‘En waar is die kathedraal?’
Andrès wees recht voor zich uit. Boven de rij gebouwen van de Calle d'Argote de Molina zag je een stukje van de Giralda toren.
‘Daar.’
‘Oh. Weet jij alles?’
‘Nee, maar ik keek er de hele tijd op uit. Jij niet. Je zat aan de andere kant van het tafeltje.’
‘Oh, daarom.’
‘Ja, daarom.’
Paola dacht even na.
‘Is die kathedraal open?’
‘We kunnen erheen lopen. Hoezo?’
‘Even erin. Het schijnt de grootste gotische kathedraal ter wereld te zijn. En de Giralda toren….’
‘…. ik weet. Die was de minaret van een Moorse moskee die op die plaats stond.’
‘Eerbetoon aan…. ach ik weet het niet. Hebben we tijd?’
‘Volgens mij wel. Tenzij je de hele kathedraal wilt bezichtigen.’
‘Nee, ik wil eigenlijk alleen in en uit lopen.’
Maar toen ze erheen gelopen waren waren ze danig onder de indruk. Van de grootte, van de ruimte, van het besef dat deze reusachtige kathedraal gebouwd was op een plek waar een ander sacraal gebouw gestaan had en dat in de tijd van John van Sevilla de moskee hier stond. De kathedraal was toen nog toekomst.
De beide artsen waren niet wat je noemt praktizerende gelovigen. Maar ze waren wel allebei op een vanzelfsprekende manier religieus, waardoor kerken en tempels voor hen altijd de bijbehorende sacrale lading bezaten. En als ze die soms niet aantroffen in deze tot architectuur getransformeerde binnenruimtes van de ziel en de godsrijken, dan misten ze die ook echt.
Er was een mis bezig toen ze binnen liepen. Ze gingen hand in hand naar voren. Ze knielden net zo vanzelfsprekend neer als ze dat innerlijk voor hun patiënten deden, voor heling, voor wetenschap, voor het geheimzinnige en voor alle wegen van het hart. Toen ze de heilige communie hadden ontvangen liepen ze zoals afgesproken weer naar buiten. Ze waren immers met hun klusje bezig. Ze hadden daardoor niet meer dan een vaag beeld in hun zielen kunnen opnemen van de schitterende architectuur. Maar het beeld was verbonden met de mystieke ervaring van het heilige, gevat in het mysterie van een eetbaar symbool.
Allebei hadden ze ongeveer dezelfde gedachten, die door hun gesprek daarvoor erg voor de hand lagen.
De heiligheid, het helende van het middel als sterking van de geest. De rol van geloof. Het begrip placebo, bevrijd van de dwaling dat het niet om iets echts zou gaan.
Nu was daar de communie als teken aan toegevoegd. Alsof in de taak die zij uit te voeren hadden, de sterking van de geest hen op nog andere manier toestroomde dan in hun vertrouwde maar toch steeds mysterieuzer wordende medische wereld. Het heilige te delen en ervaren dat het dan voedsel wordt.
Ze waren niet getrouwd, maar al geruime tijd zozeer man en vrouw, dat ze over dit wezenlijke niet met elkaar hoefden te spreken om het toch te delen. Het samen naar binnen lopen en ontvangen deed het. In tegenstelling tot de alledaagse dingen. Daar had ook dit stel allang ondervonden dat je daarover telkens weer met elkaar moest uitwisselen, wilde je iets van de ander kunnen begrijpen.
Het was fijn om na al dat intensieve gepraat te gaan lopen. Ze slenterden door de stad en kwamen weer bij de oever van de rivier. Ze vonden de bushalte.
Vijf minuten later zaten ze in lijn 3. In de bus ging het er op zijn Spaans aan toe, met groepen mensen die energiek en luidkeels met elkaar in gesprek waren.
Midden in het gezellige gekakel zei Paola ineens:
‘Andrès?’
‘Vertel op. Er komt wat. Ik ken die blik van je.’
‘Mijn lief, de stamcellen, het placebo-effect, en die maffe vader van mij. Het heeft allemaal te maken met iets waar ik je wel over verteld heb. Iets dat me als meisje al bezighield. Kun je het raden of moet ik het zeggen?’
‘Zeg het maar. Al denk ik dat ik het al weet.’
‘De katalysator. We hebben net een communie gehad. Maar de katalysator hoort er ook nog bij.’
‘Ja,’ zei Andrès, ‘je hebt mij daarover vaak verteld. Die past inderdaad in het rijtje. De aanwezigheid van iets bewerkstelligt transformatie hoewel dat iets zelf onveranderd blijft.’
‘Ja, dat.’
Ze zuchtte ervan.
‘We moeten de volgende halte eruit.’ zei hij. ‘Maar inderdaad. Ook de katalysator. O, hier is het. We komen bij de Avenida de la Guardia Civil.’
‘Gezellige naam, zeg! Laan van de Nationale Politie.’
‘Ik kan er niks aan doen. Hier is het. Kom mee.’
Ze stapten uit.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:



