Vengas en Lytara hadden helemaal de smaak te pakken gekregen van de flamenco uitvoering. Ze waren in verhitte discussie geraakt waar het ’m nou toch in zat.
Dat betoverende, nee, dat in de ban slaande van de muziek. Ze liepen op straat erover te filosoferen en discussiëren. Vengas zei dat, als hij flink zou oefenen op zijn luit, hij het genre misschien wel nog fluweliger en smekender kon krijgen dan op de gitaar.
Lytara sprak hem tegen. Ze zei dat het dan geen flamenco meer zou zijn. Misschien zou het een nieuw genre kunnen worden. Je zou het El Vengo kunnen noemen, meende ze, of misschien zou het de vengenco gaan heten, vernoemd naar die beroemde oprichter van het genre, lang lang geleden in die 21e eeuw, met wie zij het bijzondere voorrecht had, deze avond en nacht te mogen delen. Met de luit, de handen en het gemoed van Vengas zou het iets moois worden maar zeker geen flamenco.
Vengas wilde haar bewijzen dat het wél kon. Maar dat lukte niet zo goed. Want zijn luit lag driehonderd kilometer verderop in een klein stadje over de grens. En hij wist niet zo één-twee-drie waar hij er nu eentje zou kunnen lenen.
Lytara droomde ondertussen van nieuwe klankworkshops met grote flamenco artiesten. Vengas keek haar daarbij zó smekend aan, dat ze lachte en zei dat ze misschien, heel misschien ooit wel eens een workshop Vengenco zou overwegen, maar dat dat wel een groot risico zou zijn. Hij zou dan wel eerst heel goed moeten oefenen van te voren, of het ook echt wat was. Ze zou heel streng en objectief zijn. En zouden het eerst in een kleine, veilige kring gaan uitproberen. Lytara probeerde hierbij ook echt streng naar haar vriendje te kijken, maar miste om te beginnen brillenglazen met dikke randen en bovendien schoot ze in de lach.
Verder waren ze het op hun karakteristieke manier erover eens dat ze, nu ze toch in Sevilla waren, er ook echt Sevilla bij nacht van wilden maken.
Dat resulteerde in een zwerftocht, waartegen hun vroegere verkenningstochten door de antieke havenwijken van Boston verbleekten. Ze surften van flamencotablao tot tablao, in de oude stad en in de buurt van de rivier langs beide oevers. Ondertussen ontmoetten ze mensen en maakten vrienden, die hen weer meenamen naar andere plekken, weg van toeristische schoonheid, de ruwere buitenwijken in. Daar waren in soms vervallen locaties grote feesten aan de gang, met heel andere muziek. Op deze party’s ontmoetten ze dan weer andere mensen die hun East Coast Amerikaans-Engels mooi vonden en ze Spaans leerden en ze in hun pickups meenamen de heuvels in naar de mooiste plek met de mooiste sterren en de mooiste zonsopgang. Ze kregen versgebakken brood uit ovens die gloeiden toen de sterren nog zichtbaar waren. En juist toen ze vies en bezweet in de rivier wilden gaan zwemmen nam iemand ze mee naar een huis met een zwembad en negen badkamers.
De zon was opgegaan en ze hadden maar heel even geslapen. Ze lagen nu in sneeuwwitte, geleende badjassen aan de rand van een zwembad, kregen koffie en vers brood met honing en olijfolie van alweer nieuw opgedane vrienden en wisselden uitzinnig adressen uit, zowel live als online.
‘Ik ben helemaal uitgerust!’ zei Vengas dus tevreden.
Lytara moest ontzettend om hem lachen. Met zijn warrige bos krullen, zijn stoppelbaard, de olijfolie- en honingvlekken op de geleende badjas, en wat verderop hun eigen kleren, die in de opkomende zon aan de takken van bomen aan het drogen waren, nadat ze gisteren allebei zomaar achterover in het water waren gevallen. Niet in dit zwembad. Het was ergens anders geweest. Waar was het ook alweer geweest? Iets met muziek, toch, Tara?
Niemand die wist hoe dát nou toch had kunnen gebeuren.
In het licht van dit alles was hun allergrootste prestatie: dat ze nog vóór de klok van zeven ‘s ochtends op het afgesproken punt en tijdstip in de stad aanwezig waren. Klaar om afgehaald te worden door de grote limousine die hen naar het vliegveld zou brengen.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:
Charon
Het placebo-effect en het sterken van de geest
Elke tijd zijn eigen bibliofiel



