IN DE NACHT droomt Anthony.
Hij speelt schaak met Jorge. Dat doen ze vaak. Jorge is een goede schaker. Anthony moet alles op alles zetten om van hem te winnen. Soms lukt dat.
Maar nu is hij aan de verliezende hand. Eén voor één verdwijnen de stukken om hem heen waarop hij voor zijn bescherming vertrouwde.
Ineens merkt Anthony dat hij zelf in het schaakspel is beland en niet langer vanaf zijn stoel op het bord met stukken kijkt. Hij is de zwarte koning geworden die het spel dreigt te verliezen. Hij voelt diens onmacht. Zijn legers en helpers zijn pijlsnel, wendbaar en talrijk, maar hijzelf mag zich slechts stapje voor stapje moeizaam bewegen. Meestal doet hij er beter aan stil te blijven staan. Wordt hij direct aangevallen kan het spel zomaar ineens uit zijn.
Zijn snelle wendbare legers…. verdwenen in de handen van de tegenstander. Hij is in een eindspel beland. Is dit het einde? Hij voelt zich verstarren en merkt dat hij op het einde wacht. Was het spel maar voorbij.
En dan komt de wending.
De koning die zijn eigen ondergang ziet naderen krijgt een bijna onmogelijke gedachte. Breaking the rules. Als je nou toch ten onder gaat..Maar ja, wat dan? Hij heeft geen plan. Hij is koning, niet de schaakmeester. Anderen maken de plannen, hij niet. Hij is alleen het middelpunt van het spel.
En de koning..gaat aan de wandel.
Hij verlaat de beschermde plek die hem allang geen bescherming meer biedt en loopt, voetje voor voetje, de wijde wereld in. Tot zijn verrassing komen de regels die hem zo beknotten en inperken daarbij te hulp. Niet alleen hij gaat stapje voor stapje, maar alles om hem heen ook. Het machtige leger van de tegenstander mag ook telkens maar één zet doen. En dan is het weer aan hemzelf om zijn volgende pas te zetten. En wat hij doet is zó onverwachts en druist zózeer in tegen elk koninklijk schaakprotocol dat de andere kant begint te aarzelen en twijfelen en hem daarmee zijn gang laat gaan.
Hij was vertrokken met geen ander doel dan voor het laatst over het bord te wandelen. Maar nu is hij al op het midden van het speelveld aangekomen en ziet de overkant. Daar staat de ander, de vijand-koning, stralend wit en dreigend. En uitstekend beschermd door zijn wachters.
Daar moet ik heen! Het druist in tegen elk gezond verstand. Iedere stap die hij doet roept een nieuwe tegenzet op. Er kan van alles gebeuren. Niet twijfelen! Binnen de mogelijkheden doen wat je nog kunt. Een laatste wandeling over het bord maken, zolang het goed gaat.
Hij ziet ineens vlakbij zich een klein soldaatje. Die is moe. uitgehongerd en zwak. Er gaat weinig dreiging uit van dit armzalig figuurtje. Ook deze kan maar één stapje tegelijk doen. En het soldaatje is ook nog eens extra gebonden omdat het zijn stapje altijd naar voren moet doen.
Je gaat een wisse dood tegemoet, denkt de koning, maar hij weet: ik zelf ook.
Hij krijgt medelijden met het ventje.
‘Vriendje,’ zegt de koning, ‘wat doe jij hier?’
‘Oh majesteit, wat een eer! Bent u aan de wandel?’
‘Ja.’ De koning moet ineens glimlachen, ‘Eh..ik wandel maar wat.’
‘Ik niet.’ zegt het soldaatje, ‘ik ben onderweg!’
‘Waarheen ben je onderweg?’
‘Naar de overkant!’ zegt het mannetje trots, ‘Daar moet ik heen. Dat is mijn missie. En als ik daar ben aangekomen wacht op mij de koningin.’
De koning wordt verdrietig. Zijn koningin was enige tijd geleden door de vijandelijke legers afgevoerd. Zou ze nog in leven zijn? Waarschijnlijk niet.
‘De koningin is gevangen,’ antwoordt de koning bits, ‘Voor het geval je dat nog niet wist. Er is helemaal niemand om je daar op te wachten. Ja: de vijand. En die maakt je af.’
‘Majesteit,’ zegt het soldaatje, ‘ik weet dit soort dingen niet. Maar er is me altijd verteld: ga naar de overkant en je vindt de koningin. Misschien vindt u haar daar ook wel weer!’
De koning denkt na. Dat kán niet, denkt hij, maar ja, ik ben zelf nog nooit aan de overkant geweest. Dus eigenlijk weet ik het niet. En ik heb niets meer te verliezen.
‘Dus je bent onderweg naar de koningin!’ bromt hij.
‘Ja, sire.’
‘Dan ga ik met je mee.’
‘Wat een eer, sire!’
En zo strompelen ze beiden, de koning en het nietige soldaatje samen, voetje voor voetje door de uitgestrekte schaakvelden. Ze komen steeds dichter bij de overkant. Ze ontdekken hoe ze elkaar kunnen beschermen en dekking geven. Ze nemen tot hun beider verrassing zelfs een paar tegenstanders gevangen en die moeten dan van het schaakbord af.
‘Het gaat goed, hè, sire?’ zegt het mannetje en kijkt van opzij de grote vorst aan, ‘We zijn al heel ver! Wie had dat nou gedacht?’
‘Het gaat inderdaad goed. Tot dusverre dan.’ moet de koning zuinig toegeven.
‘Ik voel me trots dat ik naast u mag zijn.’ roept het mannetje opgewekt, ‘Ik had al veel over u gehoord. Maar ik wist niet dat u zo'n knappe strateeg zou zijn!’
Ik ben helemaal geen knappe strateeg, denkt de koning, ik heb niet eens een plan. Maar hij is koning genoeg om te weten dat hij dat niet tegen het mannetje mag zeggen.
Een paar keer gaat het bijna helemaal mis, want de tegenstander was weliswaar verbouwereerd door wat er gebeurde, maar ook heel slim. Soms waren zowel het mannetje als de koning in de verleiding dan maar alleen verder te gaan. Maar ze weerstonden die drang en bleven samen voortstrompelen.
En plotseling zijn ze er.
‘Nog één stap,’ zegt het mannetje vastberaden, ‘Sire, ik heb geleerd dat ik het ben, die die stap moet doen. Anders zou ik u natuurlijk laten voorgaan. Maar de regels zijn duidelijk op dit punt. Blijft u alstublieft bij mij in de buurt. Dan zal de koningin komen en u beschermen!’
Hij doet de stap voorwaarts.
Plotseling staat de koning oog in oog met zijn verloren gewaande koningin, die naar hem wenkt. Ze is van glanzend ebbenhout, net als hijzelf en lacht opgelucht naar hem.
‘Oh, daar ben je! Gelukkig! Kom, we zijn bijna veilig! Mijn man en koning: bijna gewonnen!’
‘Liefste gemalin! Eh…. maar hoe ben je hier gekomen? En waar is het dappere mannetje van daarnet?’
‘Mannetje? O, die! Eh..die is hier ook ergens, maar…je kunt hem niet meer zien. Ik vertel het je later nog wel. Nu moet jij een laatste stap doen. Alleen is op dit moment de beurt aan de vijand en die probeert het nog. Pas op, vooral van die kant! Het gevaar is nog niet geweken.’
De koning kijkt om zich heen. Hij ziet hoe zich groot en dreigend een heel leger verzameld heeft, dat wit schittert in de zon. De speren en lansen spiegelen en weerkaatsen het licht. De vijandelijke paarden briesen en zijn vlak om hen heen. Een grote stormram staat al klaar om hen te vermorzelen,
Bijna. Maar nog nét niet. Met een nijdige ruk wordt de slagorde van het leger nog aangepast. De volgende klap zal de dodelijke zijn.
‘Majesteit en liefste! Onze kans. Nu! Hierheen.’
De koningin wijst op een stuk van de vijand dat in de buurt van haar staat.
‘Neem het gevangen. Nu!’
Hij gehoorzaamt en neemt het gevangen. Hij gaat zelf op de plaats staan. En staat ineens bijna oog-in-oog met de witte koning.
IJlings, snel als de winden jagen de officieren van de witte legers naderbij. Ze zien ineens het dodelijke gevaar. Ze wegen af. Ze willen allemaal naar hun witte soeverein. Om hem te beschermen. Allemaal tegelijk. Maar ze mogen maar één zet doen. De generaals zijn koortsachtig in de staftent aan het overleggen. Wie gaat erheen? Elk offer is geoorloofd. Alles mag ingezet omwille van het spel. Alleen: er blijkt geen zinnige zet mogelijk. Geen aanval, en er is ook nergens ruimte. Niemand kan bescherming bieden.
‘Moeten we echt een zet doen?’ vraagt de loper.
‘We hebben geen keus. Het moet!’ tandenknarst de opperbevelhebber vanuit de toren, ‘Maar elke zet is even zinloos. Bah. We worden geveld door die ene, onnozele pion.’
‘Welke pion bedoelt u, commandant?’
‘Laat maar,’ gromt de veldheer. En hij geeft wrevelig de opdracht tot die ene nutteloze zet. Allemaal vanwege die ellendige pion.
De zwarte koningin kijkt tevreden toe
‘Niemand kan je iets doen!’ roept ze blij, ‘En kijk eens, nu kom ik naast jou. En zie je het?’
Hij kijkt verbijsterd om zich heen, met langzaam opkomend besef.
Ineens staat de witte koning schaakmat. Alle bescherming die de witte vorst om zich heen had opgebouwd had er uiteindelijk toe geleid dat hij geen kant meer op kon, en hij, de zwarte koning had hem samen met zijn koningin geveld. Één stapje van haar, net als hijzelf daarnet. De twee koningen stonden al vlak bij elkaar, de zwarte en de witte. Zijn koningin plaatste zich tussen hen in, en de witte koning was verslagen. En hij..de zwarte koning? Hij heeft zijn koningin beschermd! Ongelofelijk. Alleen maar door er te zijn.
Ze hebben gewonnen en het spel is uit. Maar er ontbrak iemand.
‘Waar is dat mannetje gebleven?’ vroeg de koning. ‘Hij bracht ons bij elkaar. Wie had dat nou gedacht? Dat onnozele figuurtje. Waar is hij toch?’
Toen keek de koningin hem aan, met een onbeschrijflijke glimlach. Daarin de vreugde, ontroering, opluchting, maar ook triomf. En ineens de glinstering van humor. Hij herkende iets in haar blik. Hij zág iets. Hij zag. Maar was dat niet.. was zij dan..?
Anthony werd wakker. De zon was zojuist opgegaan.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:
Nachtsurfers
Charon
Het placebo-effect en het sterken van de geest



