DIT IS HAAR moment. Ook als ze het al zó vaak gedaan heeft.
Ze staat op. Ze voelt hoe ze zich ook innerlijk opricht en de tijdloze flamencodanseres wordt. Het wordt onmiddellijk zo stil dat je alleen de insecten nog hoort zoemen.
Ze maakt een reverence naar haar gasten. Ze plaatst daarbij de waaier voor haar boezem. Ze glimlacht even. Het effect is als een briesje dat een strak spiegelend wateroppervlak even doet ontspannen en rimpelen. Ze richt zich weer op uit haar deemoedgeste en is koningin, dei gratiae. Langzaam loopt ze éénmaal om de tafel met de gasten heen alsof ze zich die toeëigent en markeert: jullie zijn mijn publiek.
Dan loopt ze naar het houten podium. De twee mannen zitten daar, elk op een keukenstoel. De gitaar ligt op de zitting van de derde stoel, tussen hen in.
Rocio begint. Solo.
Eerst is er niets anders dan haar eigen voetenwerk dat langzaam begint. Slag voor slag knalt het vanuit de planken vloer die de klankkast is, zoals het houten lichaam van de gitaar klankkast is voor het dunne, fijne snaarwerk. De tablaovloer zelf galmt, slaat en vibreert onder het afgepast maar toenemend geweld van de hakken. Haar voeten hebben af te palen wat rechtens het juiste begin is: eerst moet de maat neergezet worden en onder de slagen van het heiblok de bouwput en de grond ingehamerd. Enige tijd daarna komen pas de extra slagen erbij of worden juist weggelaten. Daarmee doen op het stevig gefundeerde maatwerk de ritmen hun intree.
Ze slaat met dit slagwerk iedereen direct in de ban. Tegelijk is zij bevrijder van de gemoederen. Als een vrouwelijke matador temt haar dominantie al het andere in de ziel. Al het overige dat je van de vroege ochtend tot de late avond kan bezighouden zwijgt. Op dit slagveld is geen plaats meer voor andere gedachten, geen tijd om ergens naar af te dwalen, geen plek meer voor zorgen en geen ruimte voor plannen. Ze neemt allen mee naar een buitenleven, buiten hun eigen tijd, buiten hun eigen kleine zoekende levens, en mee naar de onmogelijke cultuur-overstijgende smeltkroes van de flamencodans met al haar amalgame invloeden, vanuit de oude Iberische cultuur, en de Fenicische, Keltische, Gotische, Byzantijnse, Islamitisch-Moorse, Joods-Sefardische, en de christelijke voorzover die meer het drama van de ziel als een leer behelst, en de niet aan enige vaste plaats of tijd zich willen hechtende Gitaanse. Ze hanteert ze in de golven die ze vangt in haar waaier, die uitslaat en zich weer samenvouwt op haar polsbewegingen als adem en polsslag van menszijn, in bewegingen die één en al ziel lijken, maar gedragen en gevat worden door de uit al die verschillende culturen komende gebeden, gedichten, liederen, geschriften, gebruiken, zeden, rollen, familiebanden, lotgevallen, wetenschappen, tradities en spiritualiteit.
Het voltrekt zich abstract en minimalistisch. Het is teruggebracht en samengebald tot de gebaren van de menselijke gestalte. Het is zó beheerst en zó meesterlijk dat het alle begrippen van bevalligheid en sierlijkheid overstijgt. Het is naast mooi ook fel en wreed. Het wil niet behagen, zelfs niet waar het speelt met de vrouwelijke aantrekkelijkheid die de blik vangt. Die is puur instrumenteel. Wanneer het instrument eenmaal speelt kijk je niet meer naar de schoonheid van hoe het gebouwd is maar onderga je wat ervan uitgaat.
Na enige tijd worden haar klappen en stampij sterker. De ritmen zijn ingewikkelder en ongrijpbaarder geworden, nu de beide mannen erbij zijn gekomen en mee musiceren met hun snelle handen en hun voeten. Ze roepen af en toe door het gezamenlijke percussiegeweld heen.
Rocio antwoordt door haar armen op de golvende ritmen mee te bewegen, met haar sjaal en de waaier die de veranderingen mee begeleiden en uitvergroten, van haar telkens metamorfoserende houding van rug en hoofd. Haar blik is levendig maar tegelijk expressieloos: op niemand in het bijzonder gericht, omdat haar mimiek niet uit haar gezicht, maar uit haar hele gestalte spreekt.
Op nauwelijks merkbaar signaal van de artiesten onderling houden ze plotseling stil.
De stilte is als een bedlaken dat gespannen wordt. En gerekt, opgerekt en verder gerekt..
En dan verheft ineens Joaquin zijn hoge en hese stem.
De nog maar net onstane stilte wordt verscheurd. Het zojuist strak gespannen laken wordt doortrapt met de lange jammerklacht die hem uit zijn tenen komt, en van nog dieper, alsof die van onder het podium opwelt, komend vanuit een donkere, harde aarde, die in haar lichaam de jammerklachten van eeuwen heeft bewaard en ook al het nooit geuite schreeuwen en lijden. Het vindt de weg terug omhoog in de keel van de zanger die zich ervoor opent, in de traditionele quejío van de flamenco waar het hartverscheurende zich losmaakt van alle dempende redelijkheid of proportie of goede wil en vanuit de huiverende krochten van het gemoed huilt, lamenteert, klaagt, beweent, protesteert. Of er nu iemand is die het horen wil of niet, hetzij ergens op aarde, hetzij daaronder, hetzij daarboven. Het is niet om te behagen. Het is rauwe expressie.
Rocio houdt zich in. Ze is tot standbeeld verstard. Ze wacht en wacht. Pas nadat naar haar inschatting de ruimte geheel gevuld is geraakt met het geweld en de pijn van al dit opgeschreeuwd verdriet plaatst zij plotseling de maat opnieuw, met één enkele keiharde karateklap van hiel in haar plateaugehakte schoen. Meteen zet de dans in, waarna Joaquin en Miguel haar met ritme en muziek volgen. De klaagzang wordt allengs melodieuzer. Miguel neemt nu pas de gitaar erbij. Op de aangestampte, opengekraakte, geklapte en gedanste structuren komt het smeltwater uit de bergen naar beneden schuimen en gaat het water van de Guadalquivir weer stromen. Het dalende gouden zonlicht dat inmiddels door de hoge ramen is gaan schijnen wordt mee in de dans opgenomen, De zintuiggeladen wereld van kleuren en geuren die óók Andalusia is, treedt juichend binnen, alsof zij tijdelijk weggebannen was uit een dodenrijk waarin alleen nog rauwe emotie blind en doof plek had.
Rocio danst sneller, soepeler, zachter, bevalliger. Ze vlindert met waaierende bewegingen van haar rokken. Ze heft haar gezicht op in het licht, als ze de plek op de tablao gevonden heeft waar de zon haar beschijnt. Ze heeft geen andere toneelverlichting nodig. De Zuid-Spaanse zon zelf verlicht haar.
En dan ontspant en kalmeert de zang en het klappen. Het voetenwerk van de danseres komt tot stilstand op haar zonneplek. IJler en dunner wordt het meanderende gitaarspel dat eerst het ritme van het slagspel offert, dan de harmonieën en dissonanten laat voor wat ze geweest zijn en alleen nog een snel vervluchtigende melodie tokkelt, alsof in het zonlicht en de warme luchtstroom alleen de voorbijvliegende vogelzwermen er nog toe doen met hun ijle zangen van de grote trek over zeeën en continenten.
Rocio volgt hun vliegbewegingen, met half geheven armen en handen die eerst zelf zijn als de vogels die komen en gaan, totdat ze ze alleen nog nawuift, omdat ze allang niet meer hier zijn.
Tot slot vouwt ze haar armen en handen samen met de waaier voor de borst in een nederig gebaar van dankbaarheid en berusting.
Zo vervliegt de flamenco op de grote trek en is vertrokken.
Het is doodstil.
Niemand waagt het de stilte te verbreken. Die hoort er nog bij.
Tot slot gaan de drie artiesten naar de voorkant van het podium toe. Ze gaan op de vloer zitten, met de benen bungelend over de rand.
Ineens zijn het hele gewone mensen geworden. Rocio lacht, bijna verontschuldigend en een beetje verlegen.
‘Nou eh….. dit was het. Alsjeblieft.’
Ze kijkt rond. Ze ziet gezichten en de tranen erop.
‘Tja, het kan soms best heftig zijn.’ zegt ze met een klein stemmetje, ‘Ik heb dat zelf ook wel als de flamenco onder ons is. Nog steeds eigenlijk. Vonden jullie het..?
John staat op en stamelt vanaf zijn plaats:
‘Dona Rocio, het was.. ik bedoel:het is.. Weet u, ik heb er helemaal geen woorden voor!’
‘¡Ah, señor, muchas gracias! Misschien zijn die er ook niet!’
John slikt duidelijk zichtbaar. Hij probeert nog iets te zeggen, schudt dan zijn hoofd, knikt en begint stug te klappen.
Daarmee brak de spanning. Iedereen klapte. Het werd een staande ovatie. En daarna werden de overige gangen van het diner opgediend. De drie artiesten werden mee aan tafel gevraagd. Ze zeiden dat ze trek hadden. Rocio die nog glom van het zweet trok zich even terug en kwam na tien minuten weer terug, verfrist, met natte losse haren die ze later in een paardenstaart deed en gekleed in een eenvoudig katoenen jurkje. Het werd heel gezellig. Ze bleek vrolijk en geestig te zijn. Al gauw ontstond rond haar een geanimeerd kringetje van vrouwen, waarin Francesca, Sheila, Paola en Lytara met Rocio hun stoelen bijeen geschoven hadden en zich lieten inschenken en bedienen. Regelmatig klonk gierend gelach uit hun hoek, vooral als ze met wisselend succes dingen die gezegd werden voor elkaar probeerden te vertalen als die niet begrepen waren, en hun vertaalpogingen weer tot nieuwe hilariteit leidden.
Ondertussen waren Anthony en Andrès in een andere hoek van de zaal in ernstig gesprek verdiept. Vengas zat weer bij het podium weer in conclaaf met Miguel en met diens gitaar. Ze bespraken belangrijke muzikale en instrument-technische kwesties. John was met Don Arturo en Joaquin over iets in gesprek.
De kelners dansten hun culinaire dans om iedereen heen.
Tegen half zeven zei Rocio ineens:
‘Oh, ik moet snel weg! De jongens ook! Ik moet nog even langs huis. Over anderhalf uur staan we alweer ergens op de planken.’
‘Alweer een optreden?’ vroeg Lytara.
‘Si, Lytar. Het is echt een beetje druk vandaag. De midzomer hè? Jullie kwamen er op het laatste moment tussen. Maar ik vond het heerlijk om met jullie te doen en we hebben nu ook al lekker gegeten. Nou, dag hoor! We weten elkaar te vinden als we willen en anders heb ik jullie hier in mijn hart. Los hombres van jullie ook, hoor. Maar ik heb zó verschrikkelijk gelachen met jullie. ¡Qué bien, quieridas señoras! Heel erg fijn na al mijn serieuze werk!’
Ze flitste nog even een snelle glimlach in het rond. Ze wenkte Miguel en Joaquin die meteen opstonden, gaf een los kushandje naar de heren, los hombres, en maakte uit de verte een kleine reverence naar Don Arturo. De artiesten graaiden hun spullen van het podium en verdwenen in volle vaart door de dubbele deuren.
Dit was voor de anderen ook het teken om op te breken. Iedereen werd bedankt en kort na half zeven stonden ze allemaal buiten, nagewuifd door Don Arturo.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:



