AGNES CORTEZ ZIT met de ouderwetse telefoonhoorn van het bureautoestel in haar linkerhand en mijmert voor zich uit. Bij het afscheid nemen heeft ze aan Anthony gevraagd of ze het telefoonnummer van zijn moeder mag hebben. Op haar schrijftafel ligt nu het briefje met het nummer van Denise.
Agnes sluit haar ogen. Even is ze door de tijd teruggereisd. Ze bevindt zich drie en dertig jaar terug, in 1984. Ze is weer de jonge vroedvrouw van toen. Ze is vanuit Spanje naar een klein Portugees stadje gereisd, hoog op een berg.
Ze helpt daar de jonge Denise, die afwisselend haar gezicht kreunend van de pijn verwringt en dan weer stralend haar aankijkt. De hoogzwangere vrouw ligt bezweet op de sofa. Ze hijgt met een rood aangelopen gezicht van de heftige weeën. Als haar lichaam haar pauzes gunt, komt haar olijfkleur weer tevoorschijn en is haar gelaat sereen.
‘Je doet het zo goed, Denise, mi corazón! Ik weet, het is echt heel pijnlijk. Maar je kindje ligt goed. Het zal allemaal lukken.’
‘Ik wil het! Het is ons liefdeskind! Laat het komen!’
Denise kijkt om naar Rory die achter haar staat.
‘Au, je knijpt me!’ zegt deze, ‘Maar doe alsjeblieft, Di! Knijp maar zo hard als je wilt.’
Zijn ogen staan afwisselend bezorgd, als er weer een felle wee krampt. en in de pauzes lachen ze weer naar haar.
‘Sorry, man van me. Ik was het me niet bewust, dat ik….’
De volgende wee neemt alweer bezit van haar. En ze knijpt.
‘Knijp maar,’ zegt Agnes, ‘maar niet te hard! Mannen lijken wel sterk, maar zijn kwetsbare wezens. Rory, hou haar stevig vast! Laat haar voelen dat je er bent en haar draagt. Daar zit jouw kracht. En lief wonder van me, blijf jij vooral ademen! Veel ademen. Je hebt nog een lange weg te gaan! Het zijn de golven van een grote oceaan. Straks ga je door de kolkende branding. Daarachter ligt de haven. Als je daar bent zul je je kind ontmoeten.’
Denise begint te huilen.
‘Oh…. wat, wat mooi hoe u dat zegt! Wat lief!’
‘Je ademt ook meteen beter door, mi corazón. Dat is goed. En jij bent het schip. Ik loods. Toe maar, je bent zo’n prachtig, zo’n sterk schip!
De wee laat haar weer los. Denise ligt met gesloten ogen in de kussens. Beelden komen in haar op.
Ze loopt aan het strand in Lissabon. Vanachter de horizon komt een groot schip aangevaren. Rory is aan boord. Ze ziet hem voor het eerst, maar ze kent hem meteen. Hij heeft grote hutkoffers en scheepskisten bij zich, die worden uitgeladen en op de kade neergezet. Hij omarmt en kust haar alsof hij haar al heel lang kent. Maar ze weet in dit droombeeld heel zeker dat dit hun eerste ontmoeting is. In een flits ziet ze achter één van de reddingsboten een kind dartelen. Een jongetje, dat haar ernstig met grote donkere ogen aankijkt. Ook Rory kijkt haar aan met zijn wijde helderblauwe ogen, en het is alsof ze nu zelf over de oceanen van de wereld gaat. “Mijn man en mijn kind!” denkt ze. Ze maakt zich los van zijn blik en zoekt naar het jongetje. Maar ze vindt het niet. Waar is het kind gebleven?
Agnes schudt aan haar arm. Denise is verward. Hoe lang heeft het droombeeld geduurd? Vaag komt een herinnering aan doorstane pijnlijke weeën, maar het is alsof het droombeeld sterker was.
Daar komt een hele serie weeën. Vlug achter elkaar, heftig en pijnlijk. Er is geen tijd of ruimte meer voor beelden, behalve dan die straffe wind. Het is haar eigen blazen, beseft ze vaag.
‘Het is tijd, Denise! Je hebt het zo goed gedaan! Let op. De haven is in zicht. De volgende wee is het begin van de branding! Toe maar, sterk en mooi scheepje van me. Toe maar, lief moedertje! Kom, we gaan jouw kindje halen! Jij doet het. Mag ik je loods zijn?’
De kolkende zee is beeldloos en gevaarlijk. Er is alleen nog survival instinct. Moeder natuur neemt over. De grote moeder zelf loodst nu de mensenmoeder. De vroedvrouw weet dat ze maar een klein hulpje is. Ze spoelen allemaal aan op het strand. Denise ligt bont en blauw op het harde zand en heeft ineens haar kind op haar buik, in haar armen. Ze kijkt in zijn gezichtje, rood van de inspanning en doorstane branding. Gered. Hun zoontje is geboren.
Ze zijn helemaal in de zon, de warme wind, de uitgestrektheid en in dekens gewikkeld van een vreugde, waarvan ze niet wisten dat die echt bestond. Het is alsof de vliezen in haar buik nog een keer breken. Nu stromen juichende beken, bergrivieren en schuimen watervallen. Het spiegelende oppervlak van diepe meren spant in de ogen van hun kindje, de grote stroom neemt ze mee naar de zee, de zijrivieren zijn hun tranen die bij de levensstroom horen. Het is huilen en lachen en stil zijn en schreeuwen en juichen tegelijk, vermengd met het krijsen van de meeuwen en de pasgeborene die tussen al het schreeuwen door het nieuwe wonder, de lucht, naar binnen zuigt.
De nageboorte komt, als een diep voorwereldlijk mysterie. Een mythisch oerdier van goedheid, wijsheid en liefde. De placenta komt later te rusten bij de olijfboom in de tuin van het huis waar het kind is geboren. Rory, die zo praktisch is ingesteld, is stil van het mysterie en vraagt Agnes bedremmeld om raad. Even wordt de heiligheid onderbroken door de afgesproken ingreep, die meteen moet gebeuren: de navelstreng wordt op het koudijs gelegd en het seintje voor vervoer wordt gegeven. Daar is de vader even in zijn gebruikelijke element.
Na de bevalling van Anthony had Denise haar droombeelden aan Agnes verteld. Het maakte veel indruk op de vroedvrouw. Agnes moest vaak aan de beelden van haar patiënte denken, totdat ze die vergat.
En nu zijn ze er weer en voegen zich bij haar mijmeren over toen.
Denise, Rory. En hun zoon. Nu een volwassen man. En weer de branding..
Agnes pakt de telefoon, toetst het Braziliaanse nummer en wacht tot de verbinding tot stand komt.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:



