ANTHONY WAS ONDERTUSSEN opgestaan. Hij was een paar passen de tuin in gelopen, had een gieter gepakt en een pot hanggeraniums van water voorzien. Zijn vingers gingen werktuigelijk door de bloemen, haalden uitgebloeide trossen weg en braken hier en daar een vergeeld blad af.
John wachtte af.
De diepere laag broeide, als een langzaam naderend zomers onweer. Het wachten was op de eerste grote regendruppels. Anthony nam de waterkaraf van tafel en liep naar het fonteintje in de hoek bij de muur om die bij te vullen. Toen hij het verse water op tafel zette en weer was gaan zitten waren de regendruppels gekomen. Zijn ogen stonden vol tranen. Hij keek naar John en naar zijn vrouw Francesca en begeleidde zijn woorden, die breekbaar waren, met bijna verontschuldigende handgebaren.
‘Zie je, John, voor mij brengt deze ziekte veel onzekerheid met zich mee. Maar ik vind mijzelf niet zo belangrijk. We zijn uiteindelijk maar passanten in het aardse zijn. Ik kan daar nog wel een beetje mee overweg, geloof ik. Voor de beide vrouwen die ik liefheb is het echter hartverscheurend. En dat geldt vooral voor mijn moeder. Mee eens, Francesca?’
‘Mee eens,’ knikte ze, ‘John, ik weet natuurlijk wat Tonio je gaat vertellen. We hebben het er al vaker over gehad met z’n tweeën. Luister maar. Het lot schept soms vreemde en bittere patronen. Ga maar door, Anthony.’
‘Mijn vader,’ vervolgde deze, ‘haar man dus, haar geliefde Rory, overleed toen ik vijf jaar oud was. Mijn moeder was acht en twintig. Rory was drie en dertig, vijf jaar ouder dan zij. Nu komen er een heleboel getallen langs die op zich abstract lijken maar.. enfin, ik zou zeggen: hear me out. Toen zij mij kregen was Rory zélf acht en twintig. Dat zegt op zich niet zoveel. Maar het verhaal gaat verder.’
Hij pauzeerde even en haalde diep adem.
‘Mijn moeder leeft mee in de onzekerheid. Ze weet dat het qua gezondheid echt mis kan gaan met met me. En als dat gebeurt kan dat vrij snel gaan. John, nu komt het volgende getal. Weet je mijn leeftijd ?’
‘Ja, je hebt die net toch genoemd? O nee, die was van je vader! Eh, wacht eens? Oh!’
John begreep ineens en schrok ervan.
‘Ben jij misschien drie en dertig?’
Anthony knikte.
‘Ja. Nu mijn moeder. Kun jij je voorstellen wat het voor mijn moeder zou betekenen als ik binnenkort zou overlijden? Dan zouden dus de twee mannen waarvan zij vindt dat die het belangrijkste en liefste zijn wat haar in haar leven is overkomen allebei op hun drie en dertigste jaar van haar heengaan. Vergeef me de getallenmystiek. Maar het is idioot me daarvoor te verontschuldigen. Want al weet ik niet goed wat die getallentaal zegt, het is wel een taal. Die is er gewoon. En let op: er komt nog een schakel bij.
Mijn moeder is zes en vijftig. Dat is tweemaal acht en twintig jaar. Dat is niet zomaar een feitje. Je moet nagaan hoe dat concreet voor haar is. Dus: je bent acht en twintig. Je verliest plotseling je man, die drie en dertig is. Dan leef je de volgende acht en twintig jaar verder, zonder je man. Maar je hebt je zoon. En dan dreig je na die acht en twintig jaar ook je zoon te verliezen. En die is op dat moment óók drie en dertig. Nu niet meteen proberen er achter te komen wat dat allemaal betekent. Denise is echter een mens met veel gevoel voor samenhangen. Ik zou misschien willen dat het anders was, maar eigenlijk ook niet. Mijn moeder is wie ze is. Ze is helder, op het mathematische af. En ze zit in deze rot-situatie. Dit is wat er dreigt. Ze maakt zich zorgen, ze zit ver weg, ze is een moeder die bang is om haar volwassen kind. Haar zoon volgt natuurlijk zijn behandelingen. Het is griezelig maar niet heel acuut. Het is meer een diffuse dreiging, de hele tijd op de achtergrond. Heel anders dan indertijd bij haar man. Daar was het donderslag bij heldere hemel. Ineens was hij verdwenen. Bij mij is het iets wat je voelt naderen en niet kunt zien, maar waarvan je weet dat het net zo bedreigend is. En daar lig je in de nachten wakker van. Je brein begint dit soort samenhangen te produceren. Omdat ze kloppen geeft dat heel even een gevoel van grip op de situatie. Vervolgens merk je dat je juist helemaal geen grip hebt. Je voelt je alsof je in een Griekse tragedie bent beland. Dat hebben wij trouwens alledrie. Kortom, mijn ziek-zijn zelf heeft al de nodige impact. Maar de timing ervan heeft vooral voor mijn moeder een enorme impact. Het is alsof zij en haar leven worden verpletterd door een duister noodlot, dat haar geliefden voortijdig wegrukt.’
Dit laatste zinnetje van Anthony was diep bij John geland. Ze zwegen allemaal en tenslotte zei hij aarzelend:
’Ik had daarnet al zo’n gevoel. Net voor je me begon te vertellen over dit… tja, hoe noem je dit? Onafwendbaar lot? Dat vind ik wel erg ver gaan. Ik weet het niet. Je nam daarnet, toen je met de planten bezig was, een soort innerlijke aanloop, denk ik. En ik voelde wat broeien. Iets donkers, een dreiging. Als een naderend onweer. Maar daarin ligt een antwoord. Een onweer kan losbarsten maar ook overwaaien. Je weet niet of de catastrofe komt of niet. Bij onweer ben je overgeleverd aan de natuurkrachten. Je kunt zelf niets doen. Net als in jouw Griekse tragedie. Maar hoe is het bij jullie? Ben je overgeleverd? Kun je niets doen? Kun je wel iets doen? En moet je iets doen? Of moet je aanvaarden? Maar wat moet je aanvaarden, als het nog niet gebeurd is? Wat zijn jullie trouwens allemaal enorm met elkaar verbonden! Wacht even, folks, dit is wel erg veel tegelijk. En ik wil er helemaal bij blijven. So I think I need a short break. Just a sec, just a few steps in your lovely garden.’
John stond op en liep een paar passen door de tuin om te verwerken wat hij allemaal gehoord had. Hij zag van enige afstand het echtpaar stilletjes aan de tafel zitten. Een golf van medelijden, vermengd met bewondering voor ze, ging door hem heen. Verwarrend… en ze lijken gevangen. Met al hun talenten, met al hun zinvol bezig zijn. Wat is er toch aan de hand?
‘Het is heftig!’ zei hij toen hij weer terug bij hun tafel kwam, ‘Het is inderdaad heel erg heftig! ’
Anthony liep naar hem toe en legde even zijn hand op John’ rechterarm.
‘Thank you.’
Een koele of zelfs koude hand, dacht John. En tegelijkertijd verhit. Heet, koud, maar niet warm. Best verwarrend. Oh nee, wat neem ik nu weer waar? Had ik Paola maar bij me. Die kan dit soort waarnemingen duiden.
Maar zijn dochter was er nu eenmaal niet bij. Hij schoof aan en was weer terug in gesprek met ze.
‘Ik ben je heel dankbaar.’ zei Anthony, ‘De meeste mensen wuiven dit soort dingen namelijk weg. Omdat ze er niet in geloven. Of er stiekem bang voor zijn. Of omdat, omdat er nog meer inzit, het heeft lading, iets van.. Sorry, ik kan me niet goed uitdrukken.’
‘Mag ik proberen?’ vroeg John.
‘Graag zelfs.’
‘Ik hoop dat het niet hard klinkt. Ik ga door op wat je zegt. De lading. Misschien betekent het dat er zelfs ordening bestaat in chaos en destructie. Maar dan zijn chaos en destructie schijn en is ordening reëel. Tegelijkertijd zou het betekenen dat de dood een plaats heeft in het geheel en niet alleen maar uitvloeisel van chaos is. Niet een weeffout in het scheppingsplan, maar dat de dood in werkelijkheid ook kosmos is, in de zin zoals jouw Grieken dit begrip ooit gebruikten. Kosmos was bij hen het begrip van de doorgoddelijkte, zinvol geordende wereld. Maar omdat wij bang zijn voor de dood schrikken we terug daar zo naar te kijken.’
Anthony keek hem dankbaar aan maar ook met iets van pijn in zijn blik.
‘Ja.’ zei hij, ‘Dat is treffend verwoord. Ook als het begriipen daarvan het besef van het noodzakelijke einde van je eigen existentie betekent. De oude Grieken waren in dat opzicht dus dapper.’
’Ja, heel dapper.’ beaamde John, ‘Want hoe je het ook draait of keer: het blijft beangstigend. Of het nu zinvol is of niet. Of is misschien wat jij vertelt voor ons extra beangstigend, omdat wij geen oude Grieken zijn, maar 21e-eeuwers? En wij veel meer moeite met dat soort dingen hebben? Omdat wij altijd alles zelf willen bepalen en de illusie koesteren in control te zijn?’
Tot John’s verbazing begon Anthony ineens stralend te glimlachen.
Zoals zijn moeder in zijn verhaal over hoe ze hem kreeg! dacht hij, De bevalling deed ontzettend pijn maar ze straalde! Hij nu ook! Waar komt dat stralen vandaan?
En Anthony verbaasde hem nog meer door direct over zijn moeder te beginnen, alsof hij John’s gedachten gelezen had.
‘John, als Denise hier nu zou zijn, zou ze ondanks al haar zorgen enthousiast worden en zich aan je willen voorstellen. Als ze dat niet al meteen gedaan zou hebben. Dat zou dan ongeveer zo gaan: “Senhor eh….” John, wat is je achternaam eigenlijk?’
‘Mijn achternaam? Carpenter. Ik heet Carpenter. Maar iedereen noemt me altijd bij de voornaam, zodat ik zelf niet zoveel met mijn achternaam heb!’
‘Goed. Mijn moeder zou waarschijnlijk zó beginnen: “Mister Carpenter, mag ik u John noemen? Ik ben Denise Macintão! Ik hoor dat u mijn zoon kent. Hij zegt dat u zijn vriend bent. Hij heeft me verteld dat u denken kunt. Dat u moedig bent en verder kijkt dan uw neus lang is. Ik ben daarom blij dat u er bent. Want ik zit zelf nogal ver weg, ziet u? En ik maak me erg zorgen over mijn zoon.” Dat zou ze zeggen!’
‘Thank you, Anthony. What a kind thing to say. I would love to meet your mother.’
‘Het zou haar dus enorm steunen als iemand, buiten mij en Francesca dit, eh..ik gebruik jouw beeld nu even, dit naderende onweer voelt. Ik vertel haar wel over ons gesprek van vanavond. Maar nu een stap verder. Want er is natuurlijk nóg iemand over wie ik me grote zorgen maak. Ook hier gaat het niet direct over mezelf hoewel het mijn falende gezondheid betreft. Ik weet wel dat ik ontzettend omslachtig praat. Maar dat komt omdat me dat zo raakt.’
Hij keek ondertussen vragend en haast smekend naar Francesca. Ze knikte naar hem, hij weer naar haar en zij nam het woord van hem over:
‘Anthony is bang. En in tweestrijd of hij daar bang voor zou moeten zijn. Het betreft natuurlijk mij. Het heeft alles te maken met dat naderende onweer. Plus die door jou, John, daarnet terecht benoemde en door mij verwenste, verrekte kosmos der dingen. Die ordening mag dan een geschenk van goden heten, die onze wereld zinvol zou moeten maken maar tegelijk vind ik die behoorlijk beangstigend. En ook nogal ongevraagd. En dat vind ik, mild gezegd, onbeleefd. Ik ken mijn klassieken hoor, John. Ik ben niet naïef. Het kan best zijn dat dat allemaal er echt bij hoort op onze ingewikkelde aarde.
Wat ik wél ben is een eenvoudige dokter. Op die aarde. Niet erboven in een of andere leuke realm. En ik zet er wat tegenover.
Worden wij dus telkens geroepen tot een veel hoger bestaan en tot een hogere orde? Maar hebben wij daar wel zin in? En zijn wij daar klaar voor? En hebben wij hier zelf misschien óók nog wat over te zeggen? Of is het: thank you, amen?
Ik heb heus wel het bewustzijnsniveau om de complexheid van lotgevallen tot op zekere hoogte te aanvaarden.
Maar laten we concreet zijn. Anthony is bang dat hij dood zal gaan en mij net zo zal achterlaten in dit huis zoals zijn vader indertijd, die uit dit huis vertrok en door het noodlot nooit meer terugkeerde. Daarbij komt nu iets, wat Anthony nog niet genoemd heeft. Dat doet nog eventjes een piepklein schepje bovenop alle glorieuze getallenmystiek van daarnet. Dat schepje ben ik. En daar wordt het mij teveel. Het is van die irritante mystiek. Niet zoet, maar rauw, zout, bitter, scherp, zuur en wrang. Alle smaken behalve zoet. En verpletterend. Daar zit ik dus. Ik, een klein eenvoudig poppendoktertje, en beginnend mensendoktertje. Ze houdt van haar man. Kun je het raden, John? Kom maar op. Nog één betekenisvol leuk getalletje in dit grootse verband. Je merkt hoe geïrriteerd ik ben door die grote, verrekte Kosmos der Dingen. Want weet je wat ik wilde? Ik wilde het eigenlijk gewoon fijn hebben met de man van wie ik hou en samen op deze aarde zinvolle dingen doen. In plaats van zelf óók zo’n geweldig betekenisvol, maar piepklein, passief radertje te zijn in een oneindig zinvol maar ergens ook desolaat geheel. Het ligt niet aan jou, hoor, John, dat ik me nu zo vreselijk opwind! Met wat je daarnet zei heb je natuurlijk gelijk. Maar kom. Vooruit! Ik denk dat je het nu wel raden kunt. Wat is dit betekenisvolle kleinigheidje? Wat hebben die toffe goden zo lekker bij elkaar geordend? Enjoy the Great Game of The Gods, folks.’
Ze keek John met tartende blik aan.
Deze keek naar het stel, dacht even na en knikte toen.
’Ja, zei hij, als je me het zó presenteert is het me eigenlijk duidelijk. Hoewel ik er een gokje voor moet wagen.’
‘Do it! Say it!’
Hij aarzelde, nam de innerlijke aanloop en zei het.
‘Francesca, je hebt dezelfde leeftijd als Anthony’s moeder toen die haar man verloor. Je bent achtentwintig jaar oud.’
‘Inderdaad! zei ze, ‘Goed geraden. Zo is het.’
‘En dit maakt je boos!’
‘This really pisses me off! Het is volstrekt absurd om je over zoiets op te winden. Want het is gewoon zo. Maar het maakt me boos. Het maakt me zelfs heel erg boos! Het maakt me woedend! Hier zit ik dus, als opvolgster in dit huis achtentwintig jaar oud te zijn. Als potentiële aanstaande weduwe Number Two. Alsof wij allemaal aan puppet strings hangen en niet meer dan wat vrolijk beschilderde marionetten zijn in een divina comedia. En dan maar lekker spelen, jongens! Je weet wel. And I know the trade. Door mijn verrekte marionettentheater!’
Het bleef geruime tijd stil in de tuin. Toen nam Francesca opnieuw het woord.
‘Maar er is een verschil.’ zei ze langzaam, ‘En dat verschil is dit. En dit is mijn antwoord aan die hele verdomde betekenisvolle santenkraam. Ga de boom in met je ordening en destiny! Want, wat denk je?’
‘Het is allemaal nog niet gebeurd!’ zei John.
‘That’s it. See? Ik ben niet alleen poppendoktertje en marionettenspeler. Ik ben écht arts. En als arts is het je plicht in te grijpen in het lot. Dat doe je eigenlijk voortdurend. Dat wil ik nu dus ook doen. En hoewel ik véél te dichtbij zit en zelf onderdeel ben van ons en Anthony’s probleem, en hoewel mij dat extra onmachtig maakt en belast, blijf ik tegelijk de arts die zoekt en aftast. Ik vecht voor het leven. En de vraag voor mij is dus: moet dit alles echt zo zijn? Omdat het zo geordend is? Kom nou, zeg! Waar is de uitgang? Game over. En ik zou dit erover willen zeggen. Als iets zo mateloos irritant geordend lijkt, zoals het er nu uitziet, dan klopt er ergens iets niet. Dat zegt me mijn artseninstinct. Het is zó ondraaglijk vol van betekenis dat het steriel wordt. En precies dat spreekt dus op een irrationele manier de schijnbare onafwendbaarheid tegen. Ik ben wat kryptisch en zal dat uitleggen.
Because, my dear men, let me tell you this! Het leven zelf is niet steriel. Het is creatie. Leven brengt altijd iets nieuws. Ik kan het niet precies benoemen. Maar dit is het wel. En dus heb ik dezelfde vraag die jij ook hebt. De vraag is heel simpel. Niet over hoe ongelooflijk complex het lot in elkaar zit. Destiny, hello good-bye, auf Wiedersehen! In plaats daarvan: hoe kan Anthony genezen?’
John antwoordde direct. Tot zijn eigen verwondering.
‘Maar dat is inderdaad de vraag! En daarvoor ben ik hier. Voor mij is de vraag niet of Anthony kan genezen. Maar hoe hij kan genezen! En ik kan door wat jullie me allemaal net gezegd hebben één ding bedenken. Je weet inmiddels dat ik géén arts ben en zo mijn eigen wonderlijke wegen bewandel.’
’We know that, John,’ zei Anthony, ‘wandel er maar op los.’
’Wat ik denk,’ zei deze, ‘is dat jouw genezing juist zou moeten zijn het losmaken uit een teveel aan beklemmende noodzakelijkheid. Francesca heeft gelijk! Even niet meteen reageren alsjeblieft! Want ik zit maar hardop wat te mijmeren en ben daarin meestal niet logisch. Ik moet nog even verder gaan. Anders gezegd dus: losmaken uit betovering. En daarmee dus, in een nogal beeldende zin van het woord: verlossing. Verlossing, maar ook hulp daarbij. Aha: We hebben dus een verloskundige nodig! Maar begrijp me goed. Ik hoor mijzelf dit nu zeggen, Maar eigenlijk begrijp ik er niets van. Verloskundige? Dat is toch idioot? Oncoloog, zou je zeggen! Maar die heb je natuurlijk al, een heel team waarschijnlijk. Eh, snappen jullie dit? Praat ik onzin?’
Francesca en Anthony hadden ineens heel stil naar John geluisterd.
‘Nee’, zei Francesca na enige tijd, ‘Ik snap het niet. Nog niet. Maar ik ben arts genoeg om te weten dat dit waar is wat je zojuist zei. Niet zomaar een beetje waar. Heel erg waar. En daarvoor ben jij hier. Zoals je zelf al tegen Anthony zei vanmiddag: je had geen flauw idee hoe zijn genezing zou kunnen gebeuren. En dát gaf voor hem de doorslag. Paradoxaler ging eigenlijk niet. Maar zo gaan dit soort dingen. Genezen is echt heel geheimzinnig. Hmm, verlossing dus, verloskundige…’
‘Maar Cesca, wat moeten we nu gaan doen?’ vroeg Anthony.
’Ja, Tonio, that’s you. We weten dat van je, lieve man van me. Je bent een prachtig mens. We want to keep you alive, en John bazelt over verlossing. En jij vraagt wat we gaan doen. Nou, om te beginnen: op dit moment even niets. Er is heel veel gebeurd vandaag. Moet je eens kijken waar we gekomen zijn! Dus na gedane arbeid… John, wil je nog een glas wijn?’
’Eh, kennelijk heb ik weer eens iets gezegd..’ hakkelde deze onzeker.
‘Ja, dat heb je. En ik vroeg je wat. Wijn?’
‘Graag!’
Ze schonk zijn glas vol en glimlachte ineens naar hem. John ontspande een beetje, maar kwam toch nog niet zo goed los van de intensieve gespreksmodus. Hij vroeg Francesca:
’Mag ik je wat vragen? Hoe hebben jullie elkaar eigenlijk leren kennen?’
‘In Engeland,’ zei ze. ‘Maar John, dat verhaal komt wel een andere keer. Het is niet zo belangrijk.’
‘En hoe zijn jullie hier naartoe gekomen?’
‘Omdat het hier geweldig is!’ zei ze, ‘Heb je voor nu even genoeg aan dit korte antwoord? Het lag natuurlijk niet zo voor de hand. Maar we hebben het gedaan en er nooit spijt van gehad. En nu wil ik rode wijn met jullie drinken. Ik wil naar jullie kijken en dankbaar zijn voor jullie en voor onze avond samen. De antwoorden komen wel. De kleine en ook de grote. Anthony liep vandaag best energiek rond en zal dat morgen ook nog wel doen, nietwaar Tonio?’
Francesca en Anthony kusten elkaar.
‘Dus hier moeten we het mee doen?’ vroeg John.
‘Ja, want het moet bezinken.’ zei Francesca, ‘Daarom doe ik zo. Ik denk namelijk echt dat je daarnet het antwoord gegeven hebt, hoewel ik het niet begrijp. “We hebben een verloskundige nodig.” We zullen zien wat dat betekent. Ik heb mijn eigen intuïtie. Ik merkte dat toen je dat zei al mijn boosheid en wanhoop ineens verdwenen. Daarom denk ik dat er iets komt. En het is geen onweer.’
Ze zwegen allemaal en dronken langzaam van de geurige, donkerrode wijn. De kaarsen flakkerden in de luchters. Hier en daar doofde een uitgebrand licht. De schaduwen in de tuin werden groter en dieper. Ze spraken nog wat over koetjes en kalfjes. Tenslotte werden ze allemaal slaperig en raakten bevangen door de nachtelijke stilte om hen heen.
John nam afscheid van ze.
‘Dank je wel, John.’ zei Anthony.
‘Ik kom erop terug.’ zei deze.
‘Ik weet dat.’
‘Doe je de groeten aan Sheila van me?’ vroeg Francesca, ‘Ik zou haar zo graag willen leren kennen. Ik heb jullie samen zien lopen. Ik denk dat zij heel veel van jou houdt en jij van haar. En ik denk dat zij over grote gaven beschikt. Daar zou ik met haar over willen praten.’
‘Dank je, Francesca. Het is waar wat je zegt. Ik zal het doorgeven.’
John liep door de gang en stond even later buiten op straat in het stadje.
Sheila lag al te slapen. Ze werd even wakker toen hij kwam.
‘Is het gelukt?’ vroeg ze, ‘Kun je hem beter maken?’
‘Ik niet natuurlijk. Ik weet het eigenlijk niet. Maar de ontmoeting is wel gelukt.’
‘Ja? Dan zal het andere je ook lukken.’ zei ze, ‘Want de ontmoeting was het allermoeilijkste. Fijn, dat het allemaal goed gaat komen!’
En met deze woorden sliep ze direct weer in, John verwonderd en ontroerd achterlatend.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:
WOENSDAG 21 JUNI



