HET WAS AVOND. John was in de burcht. Ineens zag hij dat het bijna tijd was voor de afspraak met Anthony. Hij wilde niet te laat komen en moest zich op het allerlaatste moment dus haasten. Hij rende met twee treden tegelijk de trappen naar beneden en stond precies om tien uur aan bij de ingang van het hotel. Juist toen de klokken van het uurwerk van de kerk uitgebeierd waren kwam Anthony op zijn onnavolgbare manier uit een zijstraatje op John afgelopen.
‘Hoe doe je dat toch?’ vroeg deze.
‘Wat bedoel je?’
‘Zo op het precieze moment verschijnen. Ik bedoel, het heeft toch best iets van magie. Ben je je daarvan bewust?’
Anthony moest lachen.
‘O, dat! Tja zie je, ik ken de wegen van ons stadje zo door en door dat ik er totaal mee vergroeid ben geraakt. Ik denk er eigenlijk niet bij na. Het is denk ik vergelijkbaar met de greep van de violist naar de toets van zijn instrument. Hij grijpt de hoge g of de cis en denkt ook niet na. Ik heb vroeger als kind al viool gespeeld en had een Oosteuropese leraar die in Spanje woonde net over de grens een paar kilometer hier vandaan. Hij sprak gebroken Duits met me. Ik leerde hem zijn eerste woorden Engels. Hij had hoge verwachtingen van me maar was ook streng. Toni, zei hij tegen me, viele haben grosse Talent, groot talent hebben velen. Waar het op aankomt- worauf ankommt alles ist nur eines: üben, üben, üben. Eindeloos oefenen, jongen. We wisten toen niet dat mijn uiteindelijke instrument een ander instrument zou worden en mijn spelen een ander spelen.’
‘Ik zie wat deze plek en het spelen met mijn volwassen kinderen doen,’ zei John, ‘Ik zie ze groeien en ben daar blij om. Ik denk dat je met dit festival iets wezenlijks en iets heel moderns te pakken hebt. Maar daarvoor hebben we nu niet afgesproken.’
‘Nee,’ zei Anthony, ‘en dus: kom mee! Ik heb even nagedacht waar we heen zouden kunnen gaan. Ik zou je het liefste naar ons huis willen meenemen.’
‘Graag!’
‘Kom dan!’
Ze liepen door de hoofdstraat richting de stadspoort. Anthony bleef bij een vrij onopvallend huis staan, dat witgepleisterd was als alle andere huizen. Het had een gebogen, verweerde voordeur, mooi gevat was in een gewelfde deuropening. Boven de voordeur brandde een lamp. Ze liepen naar binnen en kwamen in een schemerig portaal met een stenen gang en een trap die naar boven leidde. Anthony gooide zijn jasje met een zwaai op een stoel vlak naast de deur. Er kwamen drie deuren uit op de gang. Op een tafeltje stond een windlicht met daarin een brandende kaars. De ruimte was zwak verlicht door het kaarslicht en daardoor nogal geheimzinnig. John zag boven de voordeur een groot glas in lood raam en stelde zich voor hoe misschien overdag de zon sterk en kleurig naar binnen zou schijnen.
Anthony pakte zijn smartphone en activeerde de zaklamp om John bij te lichten. In het zwakke schijnsel ging hij hem voor door de lange gang. Hij opende de achterste deur en ze waren opnieuw buiten. Ze kwamen in een verrassend grote tuin met daarin een overdaad aan bloeiende planten in potten, wijnranken die langs de huismuur groeiden , rozenperken en een fonteintje dat uitstroomde in een bekken dat zacht de waterspiegel verlevendigde. In lantaarns aan de zijmuren brandden flakkerende kaarsen. De tuin rook naar rozen en kamperfoelie.
Vanuit de tuin kwam Francesca hen tegemoet. Ze droeg een kreukelige, witte jurk en had enigzins verwilderde haren. Ze liep op John af en omarmde hem.
‘John! Welkom bij ons! Anthony heeft me over je verteld. Wat fijn dat je er bent. Ik zie er wat wild uit, maar dat komt omdat ik nog met een klusje bezig ben.’
Ze wees op een grote ronde tafel die om de hoek achter een paar grote klimrozen verscholen stond. Naast de tafel stond een grote schemerlamp en op de tafel stond een fel lampje dat een gerichte lichtbundel naar beneden wierp op een kussen met een soort lakentje erover en wat onduidelijke vormen daaronder.
Verder stonden op tafel glazen en flessen, lagen boeken, stond een schaal met olijven en een klein schaaltje met olijvenpitten. Er lagen papieren servetten waarvan enkele in gebruik waren. De tafel was gedekt met een groot rond kleed met roosmotieven waardoor de bloeiende tuin zich op tafel leek voort te zetten. Om de tafel heen stond een ratjetoe van stoelen. Er stonden gemakkelijke leunstoelen en een paar keukenstoelen.
‘Ik maak even iets af, als jullie het goed vinden,’ zei Francesca. ‘Anthony, kom alsjeblieft even hier, er moet nodig weer eens gekust worden!’
Haar man liep naar haar toe. Ze kusten elkaar aandachtig. Francesca zuchtte even en ging op een keukenstoel aan tafel zitten.
’Gaan jullie ook zitten en neem alvast wat.’ Ze zette een bril op, nam het lakentje, vouwde het op en legde het opzij.
Op het kussen lag in het felle licht van de tafellamp een porseleinen poppenhoofdje, wat losse blote armpjes en beentjes en een hulpeloos naakt rompje. Alle kleertjes van de pop lagen op een stapeltje. Het hoofdje van de pop leek John aan te kijken met stralende blauwe ogen met lange wimpers en een toverachtig klein mondje alsof ze het doodnormaal vond zo helemaal uit elkaar gehaald en zonder kleertjes aan op een tafel te liggen.
Francesca was al met een rond elastieken koord en een grote naald in de weer die ze tussen haar lippen klemde.
‘Het is eigenlijk de standaardoperatie,’ zei ze, ‘maar ik heb geloof ik een erg lange dag gehad. Mijn vingers trillen een beetje.’
Ze haakte met snelle bewegingen het koord door de schouder- en heupgewrichten van armpjes en beentjes heen door de romp van het popje heen en trok het aan waarbij ze haar lippen verder op elkaar klemde en er geconcentreerd uitzag.
‘Kijk,’ zei ze een beetje tussen haar tanden door, ‘Mijn echte patiëntje ligt thuis in haar bedje. Poppenmama was echt ontroostbaar. Ik heb haar gezegd dat de fee vanavond hier zal komen en haar Rosaura snel beter zal maken en dat morgen alles weer goed zal zijn. Maar dan moet het wel lukken nu. Omdat het elastiek brak was ze ineens helemaal uit elkaar gevallen. De poppenmama was zich wild geschrokken. Het neusje was ook gebroken. Maar dat heb ik een uurtje geleden al kunnen repareren. Kijk eens Anthony, hoe goed het gelukt is! Nu moeten alle ledematen even gezet worden. Mag ik even van jullie vier handen extra gebruik maken? Dan gaat het sneller. Kijk, Anthony, jij kent de grepen wel. Houd jij de armpjes even op de plaats. John, jij komt even langs op stage in mijn ziekenhuisje? Mooi. Ik heb van jou maar één vinger nodig maar wel een hele sterke. Alsof je een postpakje dichtbindt. Zo, hier graag je vinger erop. Die kwam ik net tekort. Mooi zo, goed drukken nu. Daar komt de afhechting. Op tijd je vinger wegtrekken anders zit die vast en word je morgenvroeg door mij mee afgeleverd bij het verdrietige poppenmoedertje. Als ik “nu” zeg. Drie, twee, één en… nú!’
John trok pijlsnel zijn wijsvinger weg van de onder spanning staande knoop in het elastieken koord. Francesca trok behendig de knoop stevig aan, deed er meteen één bovenop, trok ook die aan en knipte tenslotte de uiteinden van het koord af. Ze liet los. Met een klap schoten de porseleinen armpjes weer in de schouders en Francesca draaide ze tevreden rond. Ze deed hetzelfde met de beentjes en het hoofdje. Even later lag het popje gaaf maar vooralsnog naakt onder het lamplicht en onder de blikken van de drie mensen.
‘Nu gauw weer kleertjes, het arme wurmpje!’
Ze keek naar John, die het tafereel verbaasd in zich had opgenomen.
‘Voor dat je denkt dat ik niet helemaal normaal ben. Dat bén ik natuurlijk ook niet. Maar ik ben wél een normale poppendokter. Die doen altijd zo. Het worden net zo patiëntjes van je zoals waarschijnlijk ook auto’s in de garage dat worden voor een monteur. Als ik alleen ben, praat ik meestal ook met ze maar dat heb ik jullie nu bespaard. Nu krijgt Rosaura haar jurkje weer aan. En dan mag ze opblijven en bij ons zitten want wij drieën gaan wat drinken samen.’
Ze trok het popje een kanten jurkje over het hoofd, wurmde de armpjes op hun plek, bracht voorzichtig de haren weer in model. Ze keken allemaal vertederd naar het porseleinen poppenmeisje dat op tafel zat en ineens betoverend mooi was en hen allemaal aankeek met haar stralende glazen poppenogen alsof er nooit iets aan de hand geweest was.
‘Wat ontroerend!’ zei John verbaasd.
‘Dat heb ik ook altijd.’ zei Anthony.
‘Die is alweer helemaal gezond. Nu jij nog.’ zei John.
Anthony's ogen glinsterden ineens vochtig in het kaarslicht.
‘Kijk, Francesca,’ zei hij tegen zijn vrouw, ‘ik heb er dus een vriend bij gekregen. Hoor je wat hij er zomaar uitflapt?
‘Hij heeft helemaal gelijk,’ zei Francesca, ‘nu jij nog. Laten we nu eerst gaan zitten en een glas wijn inschenken. Rood?’
‘Rood!’ zeiden de mannen allebei.
Ze dronken. Anthony zei:
‘Francesca, zullen we hem maar gewoon gaan vertellen? Doe je met me mee? Samen? John, het is namelijk nogal een verhaal.’
En ze vertelden John het verhaal.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:
WOENSDAG 21 JUNI



