ANTHONY BEGROET HEM.
‘Hi, John. Ik zie dat je mijn verborgen lievelingsplekje gevonden hebt. Weet je dat ik hier heel graag zit als ik even alleen wil zijn en ergens over wil mijmeren? Het ligt heel centraal in ons stadje. En toch is het niet gemakkelijk te vinden. Hoe heb jij het trouwens gevonden?’
‘Ik weet het niet, ik ben er geloof ik gewoon tegenaan gelopen. Ik was moe en op zoek naar een plekje. Maar hoe kan het verborgen zijn? Ik heb net koffie besteld en het ligt toch gewoon vlak bij de bar?’
Anthony lacht.
‘Ja, dat is het aardige. Je loopt er gewoon tegenaan maar de meeste mensen kijken er toch overheen. Enfin, je bent hier nu. Ooit heb ik dit plekje per toeval ontdekt toen ik met iets rond liep dat niet gemakkelijk was. Ik ging hier zitten en werd rustig. Het lijkt wel of het er speciaal voor is. Ik weet niet of iemand het er ooit voor gemaakt heeft. Maar dat zou kunnen. Wanneer een stadje één en al geschiedenis is en heel oud, denken mensen dat alles bekend is en iedere steen zijn historie en wordingsgeschiedenis vertelt. Maar hoewel dat grotendeels klopt is er ook heel veel onbekend. Als je hier zo lang woont als ik, ontdek je steeds meer van dat onbekende. Daardoor wordt deze plaats voor mij steeds interessanter en geheimzinniger. En zo is dit plekje er voor mij één waar je gaat zitten als je ergens mee zit. En hoewel ik mij echt nergens mee wil bemoeien vraag ik mij nu af: zit jij ergens mee, John?’
John heeft met stijgende verbazing geluisterd. Hij begrijpt het ergens wél, maar ook helemaal niet. Hij kijkt naar Anthony die weer vrij formeel gekleed gaat in zijn lichte zomerpak en met zijn glimmende schoenen. Hij is de hele ochtend naar deze man op zoek geweest om hem iets te vragen waarvan hij zich afvroeg of hij dat wel mocht. Zijn vraag had hij niet kunnen stellen omdat hij de man nergens kon vinden.
En nu is niet alleen Anthony zélf naar hem toegekomen, maar heeft bijna terloops aan John min of meer de vraag gesteld, die John aan Anthony had willen stellen. Hoe is het mogelijk!
Nu dus eerlijk zijn! denkt hij, Helemaal eerlijk.
‘Ja, ik zit ergens mee,’ antwoordt hij, naar waarheid, ‘En ik weet niet goed waar ik moet beginnen. Heb je even tijd?’
‘Ik heb alle tijd van de wereld!’ zegt Anthony, ‘Nou ja, eh, bijna dan. Dat is een soort principe van me. Tijd hebben is tijd maken.’
Hij glimlacht even naar John.
‘En daarom heb ik dus heel veel tijd. Dus, wat is er?’
‘Anthony, ik ben de hele ochtend op zoek geweest. Ik ben door de straten van het stadje gelopen. Het leek of ik een doolhof was beland en de uitgang niet kon vinden. Ik denk dat ik wel een aantal keer door iedere straat ben gegaan. Ik was op zoek, maar zonder te vinden.’
‘John, dit is voor mij ontzettend herkenbaar in ons stadje. En waar zocht je naar? Dit klinkt niet als een plattegrondprobleempje.’
‘Dat klopt. En ik zocht niet iets, maar iemand! Ik zal het je vertellen. Ik moet om te beginnen in aanduidingen spreken, omdat ik het gevoel heb heel voorzichtig te moeten zijn. Het gaat om.. om iemand die je eigenlijk heel gemakkelijk overal tegen kunt komen. De eerste keer dat ik hier met de auto binnenkwam was hij er. Hij was heel behulpzaam. En nu ik naar hem op zoek ging kon ik hem nergens vinden!’
Anthony was ondertussen heel ernstig en alert geworden en keek John geconcentreerd aan. De boodschap was overduidelijk binnengekomen.
‘I see…’ zei hij langzaam en voorzichtig, ‘ En waarom was je dan naar eh.. hem, naar die persoon op zoek? Had je hem nodig?’
‘Ja en nee. Eigenlijk meer nee… ‘ Nu zeggen dacht hij.
‘Weet je?’ vervolgde hij, ‘Het gaat over iets dat me is gaan bezighouden in de tijd sinds ik hier ben. Iets wat ik niet weet maar vooral voel. Eerst voelde ik het heel onduidelijk en wist niet eens dat ik het voelde. Toen werd het sterker en werd ik me ervan bewust. En het heeft, - volgens dat vage gevoel dan, hè? - met iets van die persoon te maken. Maar ik weet niets en dat maakt het zo lastig. En ook delicaat, vind ik!’
‘Okay, en kun je het nader omschrijven? Is het iets dat deze eh..persoon zelf misschien weet? Wat is het voor iets?’
De mannen kijken elkaar even aan. Ze kunnen het niet helpen maar beginnen allebei te glimlachen en er komt zelfs gegiechel.
‘Lekker ingewikkeld hè?’ grinnikt John wat schaapachtig, wordt dan opnieuw verlegen en hakkelt: ‘Ik denk dat die persoon het zelf weet. Maar het zou kunnen zijn dat deze persoon dat voor zichzelf wenst te houden. Tegelijk heb ik daarover juist dat gevoel. En daar zit bij mij de knoop. Een puzzel, en een morele knoop.’
‘Ingewikkeld. Maar ook mooi. And very subtle. En eh.. verder maar even.. Wat zegt jou dat.. dat gevoel dan, John?’
‘Dat het een probleem betreft dat deze persoon heeft en dat het niet gezond is dat deze persoon dit voor zichzelf houdt. En tegelijk snap ik dat en wil dat respecteren. Ik zou de persoon willen vragen naar zijn probleem maar ik vind dat ik het recht niet daartoe heb.’
Anthony legt nu zijn rechterhand op die van John en draait zijn gezicht naar hem.
‘Now we are talking. Nu neem ik risico. Want ik vraag nu iets aan iemand die ouder en waarschijnlijk veel wijzer is dan ik. So here we go: Dear John. moet je dan eerst het recht ertoe hebben om iemand iets te vragen?’
’Dat is een goeie vraag! Mijn opvoeding zegt van wel. Maar mijn hart zegt nee.’
‘Okay, en dus…?’
‘Opvoeding overboord. And follow the heart. Anthony, en je weet het allang. Die persoon: dat ben jij!’
Ze keken elkaar een tijd aan. Anthony ging verzitten. John had het gevoel alsof hij zich in een vertraagde film bevond, een soort western met close-ups van ogen in door de zon getaande gezichten en lading. Heel veel lading.
De mannen keken allebei uit over het zonovergoten land beneden hen. John slikte en ging verder:
‘En mijn vraag stel ik nu gewoon, of ik er het recht toe heb of niet. Anthony, is er iets? Zit je met iets? Scheelt er iets? En wat scheelt je?’
‘Is dit je vraag?’
‘Ja,’ zegt John, ‘en er is nu ook niets meer aan te doen. Dit is mijn vraag. En als je niet wilt antwoorden, no hard feelings and our conversation is over.’
Anthony zweeg lange tijd en leek het landschap in zich op te nemen. Zijn blik gleed langs de hellingen, langs de schapen en geiten, ging naar boven en vond aan de blauwe hemel een paar wolken die voorbij dreven. Hij keek naar beneden naar de zanderige bodem, naar de stenen en van daaruit strak voor zich uit met de blik in de verte gericht.
Zijn vingers trommelden op het uitgehakte stenen plateau waarop ze zaten. Hij haalde een paar keer diep adem en begon toen te spreken.
‘Ik heb jouw dochter Paola eerder leren kennen dan jij, John, want ze is hier al eens een keer geweest. En wij hebben haar nu gevraagd een patiënt hier naartoe te begeleiden die heel graag naar het festival wilde komen maar zo ziek was dat deze dacht dat het wel eens de laatste keer zou kunnen zijn. Je dochter is een energiek en fijngevoelig mens. Ik verheug me altijd als ze muziek maakt. Ik weet dat ze een bijzondere arts is die nog heel bijzondere dingen in haar leven zal gaan doen. Ik weet nu van wie ze die fijngevoeligheid heeft. Zo, dat was de inleiding voor wat ik zeggen ga.
Ik ben namelijk ook niet voor niets hier op dit plekje en zit óók met wat. Ik loop vaker te zoeken en te dwalen en mijmer over dingen, al weet ik dat ik zo niet op anderen overkom. En geloof me, dit plekje is zoals ik heb je heb beschreven. Waarom snap ik niet, maar het is zo. En toen ik hier dus belandde en jou aantrof vond ik dat meteen bijzonder. Ik kon het niet duiden maar had het gevoel dat dat belangrijk was. Ik veronderstelde toen dat ik jou met iets zou moeten helpen. Je hebt me inmiddels een beetje meegemaakt op het festival. Je weet waarschijnlijk dat ik zo in elkaar zit. Eigenlijk ben ik bijna dwangmatig in andere mensen willen helpen. Ik doe het ook echt heel graag! Alleen gaat het nu dus om iets anders en kennelijk over mijzelf. Weet je, John, voor mij is dit net zo moeilijk als voor jou. Je bent fijngevoelig en respectvol maar na al jouw omtrekkende schijnbewegingen vraag je ineens heel direct. Ik voel hoe dat bij me binnendringt. Ik ben zulke vragen niet gewend en weer ze meestal af. Maar ik ben ook niet gek en heb wat zelfkennis. Ondertussen geef ik je gelijk. Het is geen kwestie van recht hebben. Natuurlijk heb jij niet een recht me te vragen wat je wilt vragen. Maar je hebt het wél gedaan! En daar ben ik je dankbaar om. Omgekeerd ben ik jou geen antwoord verschuldigd. Maar ik wil het wel graag geven.
Zo, nu zijn we dus mannen, zonder rechten en plichten en helemaal vrij. So, Mr. John from the States, there you are. Wil je antwoord op je vraag?’
‘Eh ja, eigenlijk wel, maar hoeft niet, eh… ik bedoel..’
‘And another espresso?’
‘Es..espresso? Huh? Oh, espresso! Eh ja, graag.’
Anthony loopt naar de bar en komt even later met het dienblaadje terug met de twee kopjes en glaasjes water. Ze glimlachen naar elkaar. Anthony kijkt een beetje schuw.
‘Je hebt het goed. Er is iets waar ik mee zit. En zeg me nog één ding. Is jouw vraag een grote vraag?’
‘In woorden onnozel. Maar inderdaad een grote vraag.’ knikt John.
‘Zo komt het ook op mij over.’ zegt Anthony. ‘Dus als ik je ga antwoorden krijg je een groot antwoord. Waarschijnlijk kan ik nu maar een klein stukje doen en moeten we voor wat later gewoon iets afspreken. Als je dat goed vindt.’
Hij begint ineens voluit te lachen.
‘Wat zijn we toch beleefd, hè?’
‘Ontzettend. Ook al zo netjes opgevoed, Anthony? Heel wellevend! En vaak vermoeiend.’
‘Best wel.’
Gemijmer en uit kopjes slurpen. Geluiden uit het dal, wat stemmen op straat, lepeltjes die in aardewerk kopjes roeren, een enkele vogel, een beetje wind…
‘Anthony? Nu weet ik nog steeds niets!’
‘John, stil even! Het komt zó. Ik heb nog eventjes tijd nodig.’
Anthony zwijgt en kijkt weer het dal in. En ineens is hij zover.
‘John, er is inderdaad iets. Het is heftig. Ik ben niet gezond. Wist je dat? Voelde je dat?’
‘Ja, ik weet dat en ik voel dat.’
‘Hoe voel je dat?’
‘Just a hunch. Maar zo eentje die blijft.’
‘Aha, vader van Paola en zo. Any medical training yourself?’
‘Geen enkele.’
‘Enig idee waaraan ik lijd?’
‘Je bedoelt medisch gezien?’
‘Ja, medisch.’
‘Eerst mijn wedervraag. Heb jij enig idee?’
‘Ja, zegt Anthony ernstig, ‘Ik wel. Ik heb zeker een idee. Maar jij ook?’
‘Ik ben geen dokter, hè?’ probeert John, ‘en dus…’.
‘Quit beating around the bush! Geef nu je onbevoegde en voor mijn part idiote diagnose. Nou? Wat is het?
‘Okay. Heb je een bloedziekte?’
‘Yessir. Correct. En? Wat voor één, volgens jou?’
‘Leukemie. Klopt dat?’
‘Ja,’ zegt Anthony verrast, ‘Helemaal goed! Het is inderdaad leukemie.’
‘En weet je ook waarom je het hebt?’
‘Maar dat is nou eens een interessante vraag. De vraag die iedereen altijd verbiedt. Veel interessanter dan: hoe lang of hoe erg! Ja, natuurlijk heb ik me daar in verdiept. Ik heb het trouwens al vrij lang. En ik heb zelf wel een idee wat er bij deze ziekte speelt. Maar John, geheimzinnige vader van Paola, heb jij misschien een idee? Zo’n onbevoegd, verboden taboe-idee?’
‘Ja, zei John, dat heb ik. Sheila en ik spraken er vannacht over. We zijn nogal een goed span wat dat betreft. Ik praat nu opzettelijk in niet-medische taal. Je hebt dus het rode en het witte bloed. Je weet wel, dat met die lichaampjes. Wat doen die? Het rode bloed verbindt. Het witte bloed onderscheidt. Leukemie is de ziekte van het witte bloed dat het rode bloed verdringt. Het rode bloed is het instrument van het hart. Het witte bloed is het verlengde van het hoofd. Het is ontzettend intelligent.
Maar weet je wat ik nou helemaal niet begrijp, Anthony? Ik maak jou hier mee, als de grote verbinder. Je bent betrokken met het wel en wee van iedere gast die hier aankomt. Ik vind jou eigenlijk helemaal De Man van het Rode Bloed als je begrijpt wat ik bedoel. Waarom dan leukemie?’
Terwijl John dit zegt is Anthony opgestaan. Hij heeft zich omgedraaid zodat hij nu met zijn rug tegen de smeedijzeren reling leunt. Hij schudt zijn hoofd en knikt tegelijk.
‘Dit is ongelooflijk!’ zegt hij tenslotte, ’Dit is de beste beschrijving die ik tot dusverre gehoord heb van wat er aan de hand is. So what is really eating or killing me? Ik heb er altijd zo tegen aan gekeken als de meeste mensen wanneer in het lichaam kanker opspeelt. Een vreemd proces. Iets wat er niet hoort. Maar zoals jij het beschrijft, John? Ik herken ineens iets waarvan jij helemaal niet kunt weten hoezeer dit mijzelf beschrijft! In mijn drijfveren, maar ook in mijn frustratie en in mijn onmacht. Alles wordt voor mij aangeduid met dat bijna mythische beeld van het witte en het rode bloed. Hoe kom je erop?’
‘Anthony, dat is een volkomen absurd verhaal. Dat komt later. De vraag is vooral: hoe kom je er vanaf?’
Anthony knikt.
‘Die vraag heb ik al lang bij me gedragen. Maar nu is iets gebeurd waardoor de vraag verandert. Dat komt door wat je zegt. Voor mij is nu niet meer de vraag: hoe kom ik eraf? Maar: hoe kom ik er doorheen? En wat verandert er dan? Wezenlijk, bedoel ik.’
’Tegen beter weten in, Anthony: kan ik je daarbij helpen?’
Anthony kijkt John onderzoekend aan.
‘Tja, je meent het hè? Heb jij dan enig idee hoe je zou kunnen helpen? Behalve met dat beeld van daarnet, wat mij op de een of andere manier al pretty essential lijkt?’
‘Geen flauw idee.’ zegt John.
Anthony lacht.
‘Well, what an offer of friendship!’ zegt hij in zijn mooie Engels.
‘I guess so’ antwoordde John in zijn Amerikaans, ‘Do you accept?’
‘Ik accepteer,’ zegt Anthony, ‘of er wat uit voortkomt of niet. Met vreugde. Luister, ik doe je nu een voorstel. Vanavond drinken we samen wijn. Rode natuurlijk. En dan praten we verder. Ik kan pas laat. Is tien uur ‘s avonds een probleem?’
‘Tien uur is prima. Waar?’
‘Ik kom naar je toe. En dan gaan we ergens heen. John, ik ben je heel dankbaar. Maar ik moet nu alleen zijn. Er is veel om over na te denken. En er wacht straks een heel programma op me. Dit is bijzonder. Dank je wel!’
En hij sprong met één zwaai van zijn lange benen van de reling op de onderste tree van de stenen trap die naar boven leidde, naar de straat en was in een oogwenk uit het zicht verdwenen.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:



