MAANDAG 19 JUNI
PAOLA EN ANDRÈS sliepen in een kamertje dat ze gehuurd hadden bij een oude vrouw. Haar huis lag tegen de stadsmuur aangevlijd. Het had een grote tuin eromheen. Daarin stond een tweede huisje, opgetrokken uit een mengeling van steen en verweerd hout. In dat huisje sliepen ze, in één van de twee kamertjes. Het rook er naar verse kruiden van dit jaar en gedroogde van vorige jaren. De ramen stonden open en de jalouzieën waren gesloten. Ze waren omgeven door de sterke geuren van bloemen. De oude vrouw had overvloedig uit haar tuin geplukt, boeketten gemaakt en die in glazen vazen voor haar gasten op hun kamer gezet. Voor het tuinhuisje stond een grote houten bank met een tafel. Daarop stonden in een grote kan bonte veldbloemen en gekweekte rozen door elkaar heen.
Ze waren ontzettend blij met deze plek. In zekere zin was het hun geluk geweest dat ze op het laatste moment naar het festival gekomen waren, vanwege het door hen begeleide ziekentransport. Daardoor was er geen gelegenheid geweest iets van onderkomen te regelen en waren ze afhankelijk van wat nog vrij was op het moment van hun aankomst.
Dat was een dag geleden geweest. Ze liepen in alle vroegte door het stille stadje. In een openbare tuin hadden ze de vrouw zien rondscharrelen. Achteraf bleek die tuin vlak naast de tuin van haar eigen huis te zijn. Ze hadden haar aangesproken en gevraagd of ze misschien iemand wist die ze om onderdak konden vragen. De vrouw had hen even kort en vrij strak aangekeken. In haar verweerd, gerimpelde gezicht verscheen daarop een glimlachje.
‘Ja ik weet wel iemand. Je zou mij bijvoorbeeld kunnen vragen. Ik heb wat voor jullie. Jullie komen uit Brazilië, zo te horen?’
Ze ging hen voor en hun plek was geregeld. Ze was niet spraakzaam. Haar communicatie bestond vooral uit de rustige toewijding waarmee ze haar twee gasten meteen begon te verzorgen. Ze bracht ze water en vruchten uit de tuin. Terwijl Paola en Andrès zich op de bank voor het huisje tegoed deden maakte de oude vrouw binnen het bed voor ze op. Toen ze daarmee klaar was commandeerde ze ze naar binnen.
‘Kom. Nu slapen, jullie! Ik zie het wel, hoor! Jullie zijn moe.’
‘Oh, alleen een uurtje, hoor._’
‘Toe nou maar. Straks breng ik jullie koffie en thee. Als je weer wakker bent.’
Ze begrepen niet precies waar ze dit allemaal aan te danken hadden maar de vrouw maakte het tot iets vanzelfsprekends. Ze zegen binnen op het opgemaakte houten bed neer en vielen direct in slaap. Het werd natuurlijk meer dan een uurtje. Toen ze weer tevoorschijn kwamen werd er koffie en thee voor ze neergezet alsof de vrouw het juiste moment van hun ontwaken had aangevoeld. Er was vers brood met honing bij.
Ze voelden zich alsof ze bij hun grootmoeder logeerden. Niet eentje van Paola, en ook niet van Andrès, maar van hen allebei tegelijk, wat natuurlijk niet kon. De vrouw bleef zich kort en haast nors uiten, maar ze voelden liefde in haar handelingen stromen, alsof haar handen niet anders konden. Complimenten en dankwoorden wimpelde ze af door te doen alsof ze die niet hoorde.
Na het kleine ontbijt waren ze de straat op gelopen maar al snel weer teruggekeerd. Hun kamer bleek ondertussen verder verzorgd. Er waren nog wat kleinigheden verschikt en er was een extra kastje bijgeplaatst.
Paola en Andrès hadden die dag meteen dingen te doen. Hun artsendingen, het inrichten van de eerste hulppost had hun aandacht nodig en Paola begon ook met haar muziek. Daardoor gingen ze in en uit het huis. En door het slaapgebrek tijdens de reis deden ze verspreid over de dag kleine dutjes, afzonderlijk of even samen.
Er begon snel een woordenloze, hartelijke relatie met de oude vrouw te ontstaan. Hoewel ze haar zeiden dat het niet nodig was, verzorgde ze hun kamer met kleine attenties, telkens als ze er even niet waren. Verder zagen ze haar vooral tussen de perken gebukt bezig, met haar vilten hoed op. Ondanks haar hoge leeftijd hurkte ze soepel of zat op haar knieën in de droge, warme humus. Ze scheen totaal ongevoelig voor de hitte van de zon.
Paolo en Andrès van hun kant boden aan haar te helpen met kleine dingen. Water halen bijvoorbeeld. Want tuinslangen leken in dit huis nog uitvindingen van de toekomst te zijn. Ze weerde eerst wat stekelig af. Maar Andrès had de geduldige taaiheid van behandelende arts paraat en zette daarbij een speciale blik van zijn donkere ogen in, dezelfde waarmee hij naar zijn eigen moeder of grootmoeder keek. Onder invloed daarvan smolt hun gastvrouw. Ze gaf toe en haar tegenstribbelen was alleen nog voor de vorm. Aan het eind van die eerste dag waren ze volkomen thuis en allemaal zeer gesteld geraakt op elkaar.
Paola werd op deze tweede ochtend wakker van het eerste zonlicht dat een gaatje had gevonden tussen de gebouwen en in hun kamertje met een paar stralen naar binnen scheen. Het licht viel door het raam met de enigszins stoffige kleine ruitjes op de donkere houten wand naast hun bed, waardoor alle kleuren oplichtten. Het oranje tafelkleed, het zandgele oude fauteuil, een paar verfblikken op een schap en de lichtblauwe geschilderde planken vloer. Andrès sliep nog.
Ze hoorde buiten een zoemen dat ze eerst niet kon thuisbrengen. Het was er ineens, en op een bepaalde manier bijna schril, leek het.
Bijen? Maar iets klonk daaraan vreemd. Wat precies kon ze niet duiden.
Bijna het geluid van één enkele bij maar dan onmogelijk sterk van volume. Zou het een heel bijenvolk zijn, dat die ene klank produceerde? Er was iets…
‘Andrès, hoor je dat?’
Hij werd wakker en keek zijn geliefde aan.
‘Hoor je dat?’ herhaalde ze.
Hij luisterde. In zijn blik verscheen de arts.
‘Bijen. Een zwerm of een volk.’ zei hij, ‘We hadden thuis vroeger korven. Het is een of andere wilde soort denk ik. Ze zullen hier vlakbij wel hun nest hebben. Misschien hier in de tuin. Maar ik zie jou bedenkelijk kijken, Paola. En je hebt, denk ik, gelijk. Er is iets aan de hand!’
‘Ik hoorde het direct toen ik wakker werd. Ik bedoel: dat is toch gek eigenlijk! Het is toch midzomer? Er zijn de hele dag overal bijen! Iets klinkt hier dus vreemd.’
‘Je bent een echte dokter, mi amor.’
‘Andrès, ik heb geen klap verstand van bijen. Maar zullen we nu toch maar gaan kijken! Nu? Wat denk jij?’
Paola had haar benen al uit bed. Haar vriend peinsde hardop.
‘Iets met het nest, de koningin of allebei? Ik weet ook niet veel, hoor. Wel dat ik erg van je hou. Vroegere vriendinnen van me zouden hysterisch gaan gillen en meteen een ander onderkomen willen hebben. Weg van die enge beesten! Of zoiets. Maar jij wilt er heen. Plicht roept. Je doet precies zo wanneer een patiënt je nodig heeft’
‘Andere keer over al je vorige vriendinnen, Andrès. Snel kijken of we wat kunnen doen. Het klinkt zielig!’
Hij was trots op haar en ontzettend verliefd, maar inderdaad: nu was het tijd voor actie en dus geen geknuffel. Ze trokken snel kleren aan en liepen naar buiten. Daar was het geluid! Ze volgden het gezoem. Nas enige tijd kwamen ze bij een holle boom. En daar was het volk. Ze zagen meteen de ontreddering.
Op de grond voor de boom op de hete stenen lag een groot stuk bijenraat. Het moest afgebroken zijn. Het zag er uit als een natuurramp op miniatuurschaal, maar dat perspectief gold alleen voor hen. Voor de bijen zelf was het een full scale disaster. In de zeshoekige kamertjes die opengesprongen waren kronkelden angstige larven. Bijen zoemden en zwermden verschrikt en nerveus eromheen. Het was alsof hun toonhoogte hoger was dan anders. De geliefden vroegen zich af of dat nou echt zo was of dat het meer de indruk was die het op hun zielen maakte.
‘Och, moet je nou toch eens kijken!’ riep Paola, en sloeg haar arm om Andrès schouder, ‘Wat is dit zielig! Hoe is dat gebeurd?’
Haar geliefde was al op onderzoek gegaan.
‘Het eigenlijke nest van hen zit in de holte van deze boom.’ wees hij. Voorzichtig en een beetje vanaf een afstandje keken ze naar binnen. Het grote nest bevond zich in alle staten van alarm.
Andrès keek naar de zon die al hoog aan de hemel stond en naar de raat op de grond.
‘Een natuurlijk bijennest!’ zei hij bewonderend, ‘Dat zie je niet zo vaak! Kijk eens, Paola, hoe prachtig de cellen zijn gemaakt? Perfect hexagonaal. Men heeft erop gestudeerd en ontdekt dat de bijen exact de juiste hoeveelheid materiaal gebruiken voor de grootst mogelijke stevigheid in verhouding tot de constructie en waar die voor bedoeld is.’
‘Maar Andrès,’ wierp Paola tegen, ‘Deze raat toch niet? Helemaal afgebroken en uit de holte van de boom gevallen! Of hebben ze bezoek gehad van een groot dier dat het stuk eruit gebeten heeft? Misschien belust op de honing?’
Haar vriend bleef altijd een beetje de wetenschapper. Een eigenschap overigens waarmee hij regelmatig levens redde. Paola had door hem geleerd haar ongeduld wat te beteugelen, hoewel het haar nog vaak moeite kostte.
‘Zo te zien niet door geweld van een ander dier’ ging Andrès peinzend door, ‘want ik zie geen bijtsporen. Paola, kom maar niet te dichtbij. Want bijen zijn tenslotte bijen en verdedigen zich ook. Ze kunnen ontzettend goed ruiken maar ruiken waarschijnlijk niet dat wij ze welgezind zijn. O, aha! Ineens zie ik iets. Ik snap denk ik wat er gebeurd is. Zie je die breukrand?’
Paola keek en zag nu dat aan de ene kant het patroon van de zeshoekige cellen was doorbroken en dat de raat daar gescheurd moest zijn. De breukrand was echter glad en glansde. Hier en daar waren gesmolten druppels was te zien.
Ze haalde haar eigen wetenschappelijkheid van stal en parkeerde met wat tegenzin haar drang de beestjes direct te helpen. Tenslotte wist ze ook niet hoe. ‘Bij welke temperatuur smelt bijenwas?’ vroeg ze in plaats daarvan aan Andrès, ‘Weet jij dat nog uit je kindertijd?’
‘Ja’, zei hij, en je hebt weer eens een diagnose gesteld!’
‘Nee, hoor. Ik niet. Jij.’
‘Niet waar. Want jij hoorde vanuit ons bed dat er wat aan de hand was. Ik ben alleen meegegaan en precies gaan kijken, maar zonder jou zou ik nooit….’
‘Goed, goed, Andrès, wij allebei dus. Dus?’
‘De bijen hebben geen constructiefout gemaakt. Dat kúnnen ze niet ineens. En ze hebben een prachtige plek voor hun nest maar wel eentje met een probleem. De opening is op het zuiden. De volle zon kan erbij. Misschien dat het ontstaan van de holte in de boom zelf er ooit ook mee te maken heeft gehad, Maar dat soort dingen weet ik niet, hoor. Weet je, mi amor? Ik denk dat deze tuin voor de bijen net zo’n fijne plek is als voor ons, en dat ze hier net zo graag wonen als wij. Alleen is onze plek koel en hun plek warm. Veel te warm. Was smelt pas bij meer dan zestig graden. Maar op lagere temperatuur wordt die al zacht. En dan krijg je dit.’
‘Zestig graden! Dat is heel heet! Maar Andrès, wat doen we nou?’
Andrès bleef onverstoorbaar. Paola dacht aan de emergencies waarin ze samen hadden gewerkt en hun temperamentsverschil. Rustig blijven, ook als je zowat uit elkaar springt. Hij ging verder:
‘Ik denk dat het daar dus heel heet kan worden! Dus zo is het gebeurd. Een van de hoger gelegen raten is naar beneden gevallen. Jij met jouw onnavolgbare instinct hebt iets gehoord aan het zoemen van de bijen en wist dat ze in nood verkeerden.’
‘Lieve Andrès, ik heb er geen klap verstand van!’
‘Nee, maar wel van iets anders,’ zei hij, ‘en dat maakt je liefdevol en wijs. It’s what makes a great doctor. Not the science. It’s the heart.’
‘Wat bedoel je toch ? En gaan we nu eindelijk iets eraan doen?’
Als antwoord gaf hij haar een lange, lange kus.
Niet nu! wilde ze nog zeggen. Maar ze had inmiddels ervaring met hem. Als er zo’n kus kwam midden in een situatie volgde daarna vaak de actie. Alsof hij even kracht tankte. Niet bij haar, want ze werd er zelf energiek van. Andrès was een geheimzinnige, maar tegelijk doorzichtige man.
De actie kwam meteen, maar op verrassende wijze. Toen ze opkeken stond de oude vrouw bij hen. Ineens was ze spraakzaam.
‘Dit is mijn bijenvolk!’ zei ze trots, ‘Ik ben zo blij met ze. Maar jullie hebben het al ontdekt. Ik hoorde jullie hier praten en toen wist ik dat het weer gebeurd was. Dank je wel daarvoor! Mijn gehoor is niet meer zo goed. Deze plek is eigenlijk te warm. Het gebeurt ieder jaar wel een keer. Soms zelfs twee keer. Ze keren echter altijd weer terug naar deze boom. Ik heb in mijn tuin altijd wat extra soorten bloemen voor ze staan waarvan ze houden. En ze geven me van hun honing die heerlijk is.’
‘Maar wat gebeurt er nu met de afgebroken raat?’ riep Paola, ‘Kunnen we iets doen?’
‘Jullie zijn echt schatten!’ zei de vrouw, ‘ Maar dat had ik allang gezien. Luister, het is heel eenvoudig! Als de raat hier nog even blijft liggen smelt die weg en de larven zijn dan dood. Maar we gaan ze nu redden! Ik weet ook hoe. Het is niet erg moeilijk. Ik ben zó terug! En nogmaals bedankt!’
Ze liep vlug naar het tuinhuisje. Ze zagen haar het andere kamertje binnengaan en hoorden haar stommelen. Even later was ze ietwat hijgend terug in een volledige imker uitrusting, met beschermende witte kleding, handschoenen en een net over haar hoofd.
‘Zo, ik heb me even snel mooi gemaakt voor mijn bijtjes.’ lachte ze, ‘We spreken hun taal niet goed, en kunnen ze niet zo goed duidelijk maken dat we echt vrienden zijn. Toch heb ik vaak het gevoel dat ze me kennen. Voor hen is nu een erg moeilijke dag. En ze zijn uh….. een beetje van de leg zou je kunnen zeggen.’
Ze giechelde weer, en pakte de raat met beide handschoenhanden op. De bijen zwermden onrustig om haar heen. Ze deed geen pogingen ze te verjagen en praatte met ze.
‘Zo, nu gauw terug met jullie, naar jullie mooie plek in de boom. In jullie schaduwplekje daar. Toe maar liefjes! Wat een schrik, hè? Kom maar gauw met me mee. Zo, kijk eens? Alles is weer veilig. En nu is het aan jullie. Bouwen jullie weer iets moois met z’n allen?’
Ze had de raat ondertussen in de bodem van de holte in de boom gelegd en schoof die voorzichtig zo ver mogelijk naar achteren.
‘Operatie geslaagd.’ zei ze.
Ze deed onmiddellijk haar masker en handschoenen uit en stond voor ze met alleen nog haar witte imkerpak aan. Het tweetal keek haar aan, danig onder de indruk. De handeling was simpel geweest maar ze hadden gevoeld dat de oude vrouw echt met de bijen praatte en er een soort communicatie geweest was.
Het zoemen was nog even sterk als daarvoor. Maar op de een of andere manier klonk het toch anders.
‘Dat is het?’ vroeg Paola haar.
‘Ja, dat is het. Meer kun je niet doen. Maar een bijenvolk is slim en wijs, hoor! Kijk maar naar binnen! Ze zijn er nu al mee aan de gang en redden wat er te redden valt. Onderschat ze niet. Het zijn stedenbouwers en ze hebben uitstekende kraamklinieken.’
‘Ik zou meer voor ze willen doen!’ zei Paola.
‘Maar je hebt ze gered.’ zei de vrouw, ‘Jullie hebben ze echt gered! Ik lag te slapen en hoorde jullie alarm slaan en praten. Ik denk dat we er met z’n allen heel snel bij waren. Wij, die vreemde reuzen, hè?’
Ze lachte en keek ze allebei onderzoekend aan.
‘Jullie zijn artsen.’ vervolgde ze, ‘Als ik een keer een nieuwe heup nodig heb, zou ik het liefst willen dat één van jullie dat deed. Ik weet niet waar ik dit op baseer want eigenlijk was ik nu zelf de bijendokter. Het was hoe jullie keken en ook in actie kwamen, denk ik. Toen zag ik het. Jullie hebben de goede blik. En meer dan dat. Maar je hebt vast een andere specialisatie. Geen heupen, denk ik En jullie wonen ver weg!’
‘Wat lief dat u ons zo vertrouwt’, zei Paola, ‘en we wonen inderdaad ver weg en nee, we zijn niet op heupen gespecialiseerd.’
‘Hoor eens! Dit is helemaal niet lief bedoeld van me!’ zei de oude vrouw, ‘Mensen zeggen vaak lief. Maar wat is daaraan lief? Ik kijk gewoon goed uit mijn ogen! Ik zie kwaliteit waar die is. Weet je trouwens wie hier ook kwaliteit heeft? Ze doet tijdens het festival de poppendokterspraktijk. Ze is met onze Anthony meegekomen, een paar jaar geleden.’
‘Bedoelt u Francesca?’
‘La Francesca,’ beaamde de vrouw, ‘Ze is Italiaanse. Ze spreekt met zo’n grappig accent. Telkens van die rare uithalen achter de woorden. Maar ze is puik. Volgens mij is ze nog bezig met haar studie. Of ze is al klaar en moet op iets officieels wachten. Ze gaat zeker niet mijn heup doen, die trouwens nog wel even meekan. Ik denk dat ze wat met kinderen gaat doen. Maar als ik midden in de nacht wat zou krijgen en hulp nodig zou hebben, zou ik haar vragen!’
‘U bent geloof ik echt op haar gesteld.’
De vrouw knikte.
‘Op haar. En ook op ons aller dorpskind: op Anthony! Maar weet je wat? Ze lijken zo stralend en jong en blij samen. Mij leid je echter niet om de tuin. Er is iets. Er is iets wat hen bedrukt. Ze praten er met niemand over. Maar wij in het stadje doen dat wel. Als je zo oud bent geworden als ik, dan ga je dat soort dingen zien.’
‘Wat ziet u dan?’ vroeg Andres.
‘Wat ik zie? Onder jullie artsengeheim dan, hè? Het komt door hoe jullie naar mijn bijen keken. Die kun je vertrouwen, dacht ik bij mezelf. Weet je ? Ik denk dat er iets met Anthony is! En dat Francesca daar onder lijdt. Het is niet iets tussen hen. Want ik zie een warm en liefhebbend stel. Hij gaat ook niet vreemd. Helemaal niet. Het is iets anders. En ze zitten ermee. Geen kinderen misschien? Nee, iets met hem. En ook niet dat hij niet kinderen.. Enfin…er is wat. En meer weet ik ook niet.’
Ze liep terug naar het schuurtje.
‘Ik ga mijn pak uitdoen.’ zei ze, ‘en dan hebben we vandaag een heel volk gered. Om dat te vieren haal ik voor jullie wat van het grote gouden geschenk van dit volk. Nou ja, ik heb het eigenlijk van ze gejat. Maar hun bloemen verzorg ik dan wel weer voor ze. Straks krijgen jullie koffie en broodjes en de honing is dit keer uit eigen tuin! Die van gisteren was uit de winkel. Het duurt nog eventjes voor ik het klaar heb. Dus ga jij je nu eens even lekker scheren, jonge man!’
‘Hoho! Niet zo flirten met mijn geliefde!’ protesteerde Paola lachend.
‘Onzin. Daar kan hij best tegen. En jij ook. Ik heet trouwens Daniela. Jullie mogen me vanaf nu zo noemen.’
Daniela liep door de tuin naar haar huis en was verdwenen.
Andrès stond nog bij de holle boom te kijken.
‘Het is heel simpel.’ zei hij, ‘Soms is een oplossing simpel. Als ik een klein houten schermpje op vijftig centimeter van de stam plaats.. Kijk. Zo, daar, en zo hoog..’
Hij wees met zijn handen en trotseerde enkele zoemende bijen die hem echter ongemoeid lieten.
‘..dan is er op het heetst van de dag schaduw en loopt de temperatuur niet zo op. Ik maak het dadelijk even. Probleem opgelost.’
Paola had altijd een klassiek beeld gehad van trouwen en aanzoeken en hoe die gingen. Ineens voelde ze heel duidelijk dat ze haar verlangen naar het klassieke aanzoek, op de knie en dat doosje met de ring zou offeren, op het altaar van liefde, voor hem. Eigenlijk dacht ze hier allemaal niet zo helder over na. Het was hoofdzakelijk voelen. Ineens was het er. This is my man. Ik ga hem vragen.
‘Andrès.’ zei Paola, ‘Ik wil je iets vragen.’
Hij keek op van de boom en het nest.
‘O, natuurlijk. Wat is er? Moet ik iets voor je pakken?’
‘Eh nee.. of misschien ja. Niet iets, iemand, .. laat maar. Andrès, luister je even? Neem even allebei mijn handen. Ja, zo. Eh.. pak mijn handen dus. Heel goed. En kijk me nu aan.’
De lading van het moment begon bij hem binnen te komen. Hij werd zeer gehoorzaam. Maar snappen deed hij het niet.
‘Zo, Paola? Is het zo goed?’
‘Heel goed., Andrès. Waarom vind ik dit nu zo spannend? Andrès, ken je dat met die knie en met dat doosje?’
‘Een doosje, Paola? Wat bedoel je? Ik snap er niets van!’
‘O vreselijke man! Moet ik je nou alles uitleggen?’
Hij schrok, in al zijn goedmoedigheid.
‘Heb ik iets verkeerds gedaan, liefste? Sorry, het spijt me zo. Maar wat?’
‘Nee!. Niet! Andrès, niets vekeerds!’
‘Maar wat is er dan?’
‘Stil toch!’
Stop his mouth with a kiss! dacht ze wanhopig.
Ze deed het. En het werkte. Ze ontspande. Ineens kon ze hem vragen.
‘Wil je met me trouwen? Lieve man, wil je dat?’
Hij werd heel stil. Zijn zwarte ogen werden wijd en fluweel. Er verschenen tranen in die langzaam neerdrupten. Ze dachten onafhankelijk van elkaar allebei aan honing. Hij maakte zijn handen los van de hare en legde ze beide om haar gezicht heen dat er bijna in verdween. Hij streelde en streelde, terwijl de honing vloeide. Ze voelde iets in haar breken waarvan ze niet had geweten dat het breekbaar was en het was goed. Het was iets dat opengemaakt werd en ook bij haar kwam vloeibaar goud en glans en regen.
Er was alleen nog diepe ernst, bijna als een kinderblik van de vrouw en van de man, serieus, diep, helder.
‘Ja Paola’, antwoordde hij ernstig, ‘Ja. Ik wil met je trouwen.’
‘Ik ook,’ fluisterde ze, ‘ik met jou.’
Ze werden er verlegen van. Paola maakte zich na enige tijd los uit hun gezamenlijke warmte en keek haar geliefde taxerend aan.
‘Op onze bruiloft is er honing.’ zei ze, ‘En dadelijk krijgen we een voorproefje. Ga je nu maar scheren. Je prikt nogal, bijtje van me!’
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:



