ZONDAG 19 JUNI
HET IS VROEG in de ochtend. John ligt naast Sheila in bed en droomt.
John loopt rond op het festival. Mensen beginnen te lachen als ze hem zien en wijzen naar hem:
‘De dwaas! Kijk, daar loopt de dwaas!’
Hij schrikt ervan. Hij loopt naar een waterbekken en kijkt in het wateroppervlak. Het is als een donkere spiegel. Eerst ziet hij zichzelf zoals hij gewend is. Hij verwondert zich over wat al die mensen zeggen en hoe ze daarbij komen. Maar het beeld verandert. Hij ziet een achtergrond van donkere bomen. Die zijn geen spiegeling van de plek waar hij staat. En hij ziet een gezicht, waarvan de ene helft verdrietig is en de andere helft vrolijk.
Hij merkt dat dit precies is hoe hij zich eigenlijk voelt.
Maar dat is dan toch niet dwaas? vraagt hij zich af.
Hij buigt zich verder voorover. Hij ziet dat zijn spiegelbeeld de kleren van de dwaas draagt: een hoedje met gaten waardoor strogele haren steken. Hij heeft een veel te grote jas aan en een broek waarvan de pijpen verschillende kleuren hebben.
Achter hem in de spiegeling van het wateroppervlak ziet hij een ander gezicht. Het is treurig en kijkt met grote, smekende bruine ogen.
Hij schrikt opnieuw. Hij kijkt snel achter zich maar daar staat niemand. En als hij langs zijn lichaam kijkt draagt hij zijn gewone kleren.
Hij loopt door de poort van de burcht de weg naar beneden. Een vrouw met grijze krullende haren, die lijkt op de vrouw van de belichting in het poppenspel van gisteren, loopt op hem af. Ze reikt hem een brandende fakkel aan.
‘Hier! Pak aan!’ beveelt ze.
‘Maar het is klaarlichte dag!’ protesteert hij.
‘Je hebt hem nodig!’ dringt zij aan, ‘Deze fakkel moet je laten branden zolang dat nodig is. Beloof me dit!’
‘Waarvoor dan?’ vraagt hij.
‘Dat mag ik jou niet vertellen!’ zegt de vrouw, ‘Anders word je mee betoverd. En dan is het spel uit!’
Ze kijkt hem nog eens strak aan. Heel even is het of hij in de ogen van Francesca kijkt, de vrouw van Anthony, Maar hij is daar onzeker over, en..en..
En hij wordt wakker.
Sheila werd ook wakker.
‘Heb je gedroomd?’ vroeg ze.
‘Ja, heel vreemd! Ik droomde dat ik de dwaas was en een fakkel kreeg.’
‘Wat droom jij toch geweldige dromen, John. Je bent een wijs mens!’
‘Nee, Sheila: dwaas. Dat droomde ik. Ik was niet wijs, ik was dwaas!’
‘Ach, dat is toch hetzelfde,’ glimlachte Sheila, ‘je wás daar tenminste! Wat ben je toch een bijzondere man. En dan ook nog eens een fakkel krijgen…. Oh John, ik hou van je. Niet daarom hoor, maar gewoon. Eh… laat die fakkel rustig branden, wil je? Ik wil je graag nog even, gewoon zoals je bent.’
Ze wachtte niet af. Hij trouwens ook niet.
Ontbijten deden ze nogal laat die ochtend.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:
ZONDAG 18 JUNI



