ERGENS IN HET kasteel werd een bel geluid. Het middernachtelijk uur naderde.
Ze wandelden naar boven. Langs de paden verlichtten fakkels de weg. Ze liepen door de boog in de haag en kwamen weer in de hoge kasteeltuin. Daar was een kring van toortsen. Het was heel anders dan gisteren, toen vele lichten deinend in een grote optocht door de deelnemers zelf de tuin in gedragen waren. Nu waren het stille wachters op stalen statieven. De opstelling had een sereen en rustgevend effect na alle drukte van deze eerste festivaldag, gevuld met voorbereidingen.
Toen iedereen aangekomen was werden de fakkels om en om gedoofd. De cirkel werd zo lang mogelijk intact gelaten. Na de halvering werd het licht opnieuw uitgedund, en daarna nog een paar keer. Tenslotte bleven vier vlammen over. Even later werden ook die tegelijk gedoofd. De nacht viel geluidloos over de tuin heen, als een fluwelen mantel die naar beneden geworpen wordt. Na korte gewenning van de ogen lichtte de majesteit van de maanloze hemelkoepel op met haar sterrenbeelden. De weerschijn leek voor het oog steeds krachtiger te worden en toonde de omgeving in sterrenlicht.
Alle gesprekken waren verstomd. De stilte werd diep en heilig. In klokkentijd waren het misschien maar één of twee minuten. Het zwijgen werd als een soort levende, dikke substantie, alsof lucht tot water verdichtte. In het stadje begonnen de klokken het uur van middernacht te slaan. Van verre uit de dalen van beide landen antwoordden als echo’s andere klokken. Tenslotte verstierf het laatste beieren in de nachtwind. Er was ditmaal ook geen geluid van brandende fakkels, zoals gisteren.
In het midden van deze zwijgende kring lichtte een zacht schijnsel van toneelverlichting op. In de ontstane lichtronde danste het balletpaar van gisteren. Ze wervelden in wijde, trage patronen om elkaar heen. Iets van de vormen en beelden van de sterrenhemel die boven hen straalde werd geprojecteerd op de dansvloer. De dansers bewogen en speelden met de afbeeldingen van de hemelconstellaties. De man en de vrouw begonnen wijd en naderden elkaar langzaam. In samentrekkende elliptische bogen draaiden ze om elkaars gestalten heen. Ze waren in intensief blikcontact, als een maan met de zon, als de zon en haar levende aarde. Ze verlangzaamden en verkleinden de hemeldans zonder iets aan intensiteit en gevormdheid te verliezen. Tenslotte stonden zij roerloos tegenover elkaar. Ze hielden hun armen hoog naar elkaar buigend als een gotisch venster. De vloerpatronen onder hun voeten waren vervaagd en opgelost. Het toneellicht werd koeler van kleur en zwakte af, over licht- en donkerblauw tot een bijna onzichtbaar violet. De dansers waren alleen nog zichtbaar als silhouetten. Ondertussen hadden zij donkere mantels uitgerold waarmee ze zich bedekten. Terwijl het toneellicht doofde zonken zij onder hun mantels ineen.
In het hemellicht van de sterren zelf waren hun mantelgestalten nog maar een vage aanduiding in de nacht. Toen lichtte de kring nog één keer op.
Alleen de mantels lagen er nog.
De dansers zelf waren verdwenen.
Enkele fakkels in de tuin werden weer aangestoken. Ook vlammen langs de weg terug richting de burcht lichtten op. De betovering van de enscenering werd gebroken. Maar de naklank ervan had woning genomen in de zielen van de toeschouwers. De meeste mensen liepen bijzonder stil en mijmerend, nog helemaal onder de indruk van de glorie van het middernachtelijke beeld. Pas op weg naar beneden begonnen de gewone gesprekken weer. Vanuit de poort bij de ingang waaiden hen flarden muziek, gesprekken, gelach, en geuren van eten en drinken tegemoet.
Het nachtballet had niet langer dan tien minuten geduurd.
Copyright © 2020 Nina van Immerzeel
Volgende hoofdstukken:
ZONDAG 18 JUNI



